ECLI:NL:HR:2004:AN8586
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belanghebbendheid in beklagprocedure inzake inbeslaggenomen geld
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure die is ingediend door de moeder van een overleden slachtoffer, die stelt dat haar zoon het inbeslaggenomen geld in het uitgaansleven heeft verdiend. De Hoge Raad behandelt de vraag of klaagster als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betreft een cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin klaagster niet-ontvankelijk werd verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat het niet beslissend is of klaagster als eigenaar kan worden aangemerkt, maar of zij heeft gesteld eigenaar te zijn. De feiten van de zaak zijn als volgt: tijdens een opsporingsonderzoek naar [verdachte], die ervan werd verdacht [het slachtoffer] te hebben gedood, is er een groot bedrag aan Italiaanse Lires in beslag genomen. Het Gerechtshof had eerder geoordeeld dat [het slachtoffer] geen rechthebbende was op het geld, omdat hij slechts houder was voor derden. Klaagster, als erfgename van [het slachtoffer], stelt dat zij recht heeft op teruggave van het geld. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van klaagster doel treffen, omdat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom klaagster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.