Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
3 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen de inbeslagname van een auto, waarbij zowel klager als een derde, [betrokkene 1], zich als eigenaar van de auto hebben gepresenteerd. De Officier van Justitie heeft aangegeven dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van de auto. De Rechtbank heeft het klaagschrift van [betrokkene 1] ongegrond verklaard, omdat zij haar eigendom niet kon onderbouwen met bewijsstukken. Klager, die de auto onder zich heeft, heeft ook een klaagschrift ingediend, dat door de Rechtbank eveneens ongegrond werd verklaard. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere beschikking en oordeelt dat de Rechtbank het beklag van klager gegrond had moeten verklaren, aangezien het strafvorderlijk belang niet meer aanwezig was. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor herbehandeling.
De Hoge Raad benadrukt dat indien het openbaar ministerie meedeelt dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave, de rechter zonder eigen beoordeling van dat punt moet beslissen op het klaagschrift. De beslissing van de Rechtbank wordt als onjuist beoordeeld, omdat niet is vastgesteld dat klager geen recht op de auto heeft. De Hoge Raad concludeert dat de auto aan klager moet worden teruggegeven, tenzij een ander als rechthebbende kan worden aangemerkt. De zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank Midden-Nederland voor verdere behandeling.