ECLI:NL:HR:1998:ZD1166

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 1998
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
3803
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Bleichrodt
  • W. Corstens
  • J. Aaftink
  • M. Orie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging op kampeerwagen en eigendomsrecht van derde

In deze zaak gaat het om een beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de inbeslagname van een kampeerwagen op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De klaagster, een Naamloze Vennootschap naar Belgisch recht, heeft een beklag ingediend tegen de inbeslagname, stellende dat zij de eigenaar is van de kampeerwagen. De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat de klaagster de eigenaar is van het inbeslaggenomen voorwerp.

De Hoge Raad overweegt dat de rechter die oordeelt over een beklag van een derde/niet-beslagene, moet nagaan of deze derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Dit is van belang om te voorkomen dat er een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van de derde. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank de klaagster terecht als belanghebbende heeft aangemerkt, maar dat niet is komen vast te staan dat de klaagster de eigenaar is van de kampeerwagen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat er geen gronden zijn voor vernietiging van de beschikking van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van de toetsing door de rechter in zaken van beslaglegging, vooral wanneer een derde zich als eigenaar van het inbeslaggenomen voorwerp presenteert. De Hoge Raad bevestigt dat de rechtbank haar beslissing toereikend heeft gemotiveerd en dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

31 maart 1998
Strafkamer
nr. 3803 Besch.
LD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch van 22 oktober 1997 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], Naamloze Vennootschap naar Belgisch Recht, gevestigd te
[vestigingsplaats](België).
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door [klaagster] ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de in bovenvermelde beschikking omschreven kampeerwagen.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door [klaagster] N.V.. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
4. Procesverloop
4.1. De Officier van Justitie heeft op 25 oktober 1994 onder [betrokkene 1] beslag gelegd op een kampeerwagen tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan [betrokkene 1] op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.2. Klaagster heeft op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv geklaagd over dit beslag.
4.3. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe als volgt overwogen:
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen drie jaren na de inbeslagneming van voornoemde kampeerwagen.
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks het betoog van [klaagster] B.V., vooralsnog niet is komen vast te staan dat [betrokkene 1] geen eigenaar is van de kampeerwagen. De rechtbank acht het derhalve niet hoogst onwaarschijnlijk dat verhaal zal worden gehaald op de kampeerwagen, indien de strafrechter, later oordelend, aan [betrokkene 1] de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Het belang van strafvordering, te weten de bewaring van het recht tot verhaal voor die op te leggen verplichting, verzet zich voorhands tegen opheffing van het beslag.
De rechtbank zal het klaagschrift derhalve ongegrond verklaren.
5. Beoordeling van de bestreden beschikking
5.1. In het onderhavige geval is op de voet van art. 94a Sv beslag gelegd onder de verdachte. De derde/niet-beslagene die zich daartegen keert, is in zijn beklag ontvankelijk, indien hij stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen voorwerp. De rechter die over dit beklag heeft te oordelen, dient dan na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde/niet-beslagene als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt.
5.2. Een dergelijke toetsing door de rechter strekt er toe om te voorkomen dat een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op de uitoefening van het eigendomsrecht van een derde op een inbeslaggenomen voorwerp. Opmerking verdient dat er in zoverre een verschil bestaat tussen het verhaalsbeslag en het beslag op grond van art. 94 Sv. Ingevolge die bepaling inbeslaggenomen voorwerpen kunnen, ook indien deze aan een derde toebehoren, onder omstandigheden aan het beslag onderworpen blijven, bijvoorbeeld indien het gelet op het bepaalde in art. 33a, tweede lid, aanhef en onder a Sr in verbinding met het eerste lid van dat artikel niet hoogstonwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van die voorwerpen zal bevelen.
5.3. Het vorenoverwogene brengt in een geval als het onderhavige mee dat indien buiten twijfel is dat de derde als eigenaar van het inbeslaggenomene moet worden aangemerkt, de rechter teruggave van het voorwerp aan deze zal moeten gelasten, ook indien overigens aan alle voorwaarden voor beslaglegging op de voet van art. 94a Sv is voldaan.
5.4. In de onder 4.3 weergegeven overwegingen ligt besloten dat klaagster heeft gesteld eigenaar te zijn. De Rechtbank heeft haar derhalve terecht als belanghebbende aangemerkt.
5.5. Voorts ligt in die overwegingen besloten dat zich niet het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat de klaagster als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Aldus overwegende heeft de Rechtbank derhalve geen blijk gegeven van miskenning van de hier aan te leggen maatstaf en heeft zij haar beslissing toereikend gemotiveerd.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt, Corstens, Aaftink en Orie, in bijzijn van de griffier Bogaert in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 maart 1998.