Uitspraak
[vestigingsplaats](België).
31 maart 1998.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de inbeslagname van een kampeerwagen op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De klaagster, een Naamloze Vennootschap naar Belgisch recht, heeft een beklag ingediend tegen de inbeslagname, stellende dat zij de eigenaar is van de kampeerwagen. De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat de klaagster de eigenaar is van het inbeslaggenomen voorwerp.
De Hoge Raad overweegt dat de rechter die oordeelt over een beklag van een derde/niet-beslagene, moet nagaan of deze derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Dit is van belang om te voorkomen dat er een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van de derde. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank de klaagster terecht als belanghebbende heeft aangemerkt, maar dat niet is komen vast te staan dat de klaagster de eigenaar is van de kampeerwagen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat er geen gronden zijn voor vernietiging van de beschikking van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van de toetsing door de rechter in zaken van beslaglegging, vooral wanneer een derde zich als eigenaar van het inbeslaggenomen voorwerp presenteert. De Hoge Raad bevestigt dat de rechtbank haar beslissing toereikend heeft gemotiveerd en dat het beroep ongegrond is.