ECLI:NL:HR:2003:AF4253

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02342/01 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring van beklag inzake inbeslaggenomen gelden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Roermond. De zaak betreft een beklag dat is ingediend door een klager, wonende in België, die zich niet-ontvankelijk verklaard zag in zijn verzoek tot teruggave van inbeslaggenomen gelden. De klager had eerder een gelijkluidend verzoek ingediend, dat op 1 mei 2001 niet-ontvankelijk was verklaard omdat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt volgens artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de klager, door een lening aan een derde, enkel een civiele vordering had en derhalve niet kon aanspraak maken op de inbeslaggenomen gelden.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal Wortel gevolgd, die had gepleit voor vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de klager niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zijn vordering voortvloeide uit een lening en niet uit een recht op teruggave van de inbeslaggenomen gelden. Het beroep in cassatie werd verworpen, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de beschikking.

De uitspraak benadrukt het belang van de hoedanigheid van belanghebbende in het kader van beklagprocedures en de strikte toepassing van de voorwaarden die in het Wetboek van Strafvordering zijn opgenomen. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere oordelen van de rechtbank en onderstreept de noodzaak voor klagers om aan te tonen dat zij daadwerkelijk belanghebbenden zijn in de zin van de wet.

Uitspraak

3 juni 2003
Strafkamer
nr. 02342/01 B
AG/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 26 juni 2001, nummer 04/610230-00, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], wonende te [woonplaats] (België).
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven gelden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking met verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank het klaagschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
3.2. De Rechtbank heeft, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Bij beschikking van 1 mei 2001 is klagers eerdere, gelijkluidende verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Zulks omdat klager niet kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Daartoe is overwogen dat klager, nu hij aan [betrokkene 1] DM 92.000,= heeft geleend, slechts een civiele vordering op [betrokkene 1] heeft.
Klager kan dan ook niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering.
Hieraan doet niet af dat -zoals nu naar voren is gebracht- niet alleen [betrokkene 2], maar ook [betrokkene 1] van het geldbedrag afstand heeft gedaan. Daarmee verandert immers niet het gegeven dat klager slechts een civiele vordering op [betrokkene 1] heeft als gevolg van de lening."
3.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat klagers stelling dat deze de inbeslaggenomen gelden aan [betrokkene 1] heeft geleend, eraan in de weg staat klager als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv aan te merken. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Klager heeft immers door de gelden te lenen aan [betrokkene 1] slechts een vordering tot terugbetaling van een bedrag van dezelfde hoogte verkregen, zodat niet gezegd kan worden dat hij aanspraak op afgifte van de inbeslaggenomen gelden kan maken.
3.4. Het middel dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2003.
Mr. A.M.J. van Buchem-Spapens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.