ECLI:NL:PHR:2019:1210

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
18/04519
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op telefoon en ontvankelijkheid van klaagschrift in strafrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een beklag tegen beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op een telefoon. De rechtbank Amsterdam heeft op 18 oktober 2018 het klaagschrift van de klager, die om teruggave van de in beslag genomen telefoon vroeg, ongegrond verklaard. De klager was op 15 april 2016 aangehouden als bestuurder van een auto waarin verdovende middelen en twee telefoons werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de klager niet als beslagene kon worden aangemerkt, omdat op de kennisgeving van inbeslagneming was aangetekend dat er 'geen eigenaar bekend' was. De Advocaat-Generaal (AG) heeft in zijn conclusie betoogd dat dit oordeel niet begrijpelijk is, aangezien de beslagene de persoon is onder wie het voorwerp feitelijk in beslag is genomen. De AG adviseert de Hoge Raad om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de zaak terug te wijzen.

De AG wijst erop dat het openbaar ministerie tijdens de behandeling van het klaagschrift heeft gesteld dat het klaagschrift te laat was ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat het tijdig was, omdat er sprake was van een vervolging. De AG concludeert dat de rechtbank onvoldoende aandacht heeft besteed aan de ontvankelijkheid van het klaagschrift, vooral gezien het feit dat de telefoon inmiddels was vernietigd. De AG stelt dat de rechtbank had moeten overwegen of de klager niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard op basis van de vernietiging van de telefoon. De AG concludeert dat de rechtbank de klager ten onrechte niet als beslagene heeft aangemerkt en dat het middel van cassatie slaagt. De conclusie van de AG strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/04519 B
Zitting26 november 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de klager.

1.Inleiding

1.1.
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 18 oktober 2018 het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave van een in beslag genomen telefoon, ongegrond verklaard.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/04518. In deze zaak, waarin beklag is ingediend door de zoon van de klager, zal ik vandaag ook concluderen. Het gaat in deze zaken kort gezegd om het volgende. De klager is op 15 april 2016 als bestuurder van een auto samen met twee inzittenden aangehouden ter controle op basis van de WVW. In de kofferbak troffen opsporingsambtenaren een tas met vermoedelijk verdovende middelen aan. In de middenconsole werden twee telefoons aangetroffen. Klager heeft in de onderhavige zaak om teruggave van één van deze telefoons van het merk Samsung verzocht. Ook werd in het plafond van de auto een plastic tasje met een sok en daarin € 10.000 aan contanten aangetroffen, waarvan de zoon van de klager in de samenhangende zaak om teruggave heeft verzocht.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt tegen de ongegrond verklaring van het klaagschrift.
1.4.
Voordat ik over ga tot de bespreking van het middel, geeft een tweetal omstandigheden mij aanleiding kort stil te staan bij de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

2.Ontvankelijkheid

2.1.
In de eerste plaats blijkt uit de stukken van het geding dat het openbaar ministerie zich tijdens de behandeling van het klaagschrift op het standpunt heeft gesteld dat de klager niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat zijn klaagschrift te laat, namelijk meer dan twee jaar na inbeslagneming van de telefoon, is ingediend. De rechtbank heeft echter overwogen dat het klaagschrift tijdig is ingediend, aangezien sprake is geweest van een vervolging. Dit oordeel is mijns inziens juist omdat in dit geval, door betrokkenheid van de rechter-commissaris [1] , sprake was van een ‘vervolgde zaak’ in de zin van art. 552a lid 3 Sv, zodat niet de tweejaarstermijn van art. 552a lid 4 Sv van toepassing is maar die van drie maanden nadat de vervolgde zaak tot een einde is gekomen. [2] Het klaagschrift is dus tijdig ingediend.
2.2.
In de tweede plaats blijkt uit de stukken van het geding dat de telefoon ten tijde van het indienen van het klaagschrift al was vernietigd. Uit het standpunt van het openbaar ministerie maak ik op dat volgens de officier van justitie “het beslag inmiddels [is] geëindigd door een (onherroepelijke) beslissing ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp. De inbeslaggenomen Samsung, is op 16-03-2018 onttrokken aan het verkeer. Zie de bijgevoegde KVI.”
2.3.
Uit een kopie van de KVI maak ik op dat de telefoon op 15 april 2016 in beslag is genomen en dat (kennelijk) op 16 maart 2018 het vakje “handelen als onttrokken aan het verkeer (overdragen ter uitvoering aan KBH)” is aangevinkt, met ondertekening en datum 16 maart 2018. Daarnaast heeft de officier van justitie tijdens de behandeling van het klaagschrift in raadkamer verklaard: “Twee jaar na inbeslagname was onduidelijk wie de eigenaar was. Het beslag diende nergens meer toe en daarom is de telefoon, conform het beleid, vernietigd.” De rechtbank heeft in haar beschikking geconstateerd dat het openbaar ministerie de telefoon na twee jaar heeft vernietigd/onttrokken aan het verkeer, maar heeft daar in het kader van de ontvankelijkheid van het klaagschrift geen overwegingen aan gewijd. Wel heeft de rechtbank overwogen dat het niet zal gelasten dat het voorwerp aan klager dient te worden teruggegeven, “wat in dit geval een compensatie zou hebben betekend.”
2.4.
Het is de vraag of deze constatering van de rechtbank juist is, of dat de rechtbank de klager niet-ontvankelijk had moeten verklaren op basis van de door de officier van justitie gegeven informatie. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat uit art. 134 lid 2 onder c Sv volgt dat indien een in beslag genomen voorwerp is vernietigd op basis van een machtiging ex art. 117 Sv of door tijdsverloop ex art. 118 lid 3 Sv, het beslag op dat voorwerp daarmee wordt beëindigd en de klager niet-ontvankelijk is in het beklag ex art. 552a Sv. [3] De rechtbank had er in dit geval goed aan gedaan uitdrukkelijk aandacht te besteden aan deze ontvankelijkheidsvraag, mede gelet op het door het openbaar ministerie ingenomen standpunt dienaangaande.
2.5.
Mogelijk was de rechtbank van oordeel dat de gestelde onttrekking aan het verkeer [4] c.q. vernietiging zonder de vereiste machtiging heeft plaatsgevonden, zodat deze bepaling (art. 134 lid 2 onder c Sv) in dit geval geen toepassing vindt. [5] Dat zou betekenen dat de klager wel ontvankelijk is in zijn klaagschrift en een eventuele last tot teruggave op grond van art. 119 lid 2 Sv feitelijk neer zou komen op een uitbetaling van de waarde van de telefoon, aangezien teruggave niet meer mogelijk is. Voor deze redenering kan steun worden gevonden in de omstandigheid dat zich in het dossier geen machtiging als bedoeld in art 117 Sv bevindt. In dat licht bezien valt de constatering van de rechtbank dat teruggave in dit geval een compensatie zou hebben betekend, wel te plaatsen.
2.6.
Al met al ben ik van oordeel dat de stukken van het geding onvoldoende aanleiding geven om over te gaan tot ambtshalve niet-ontvankelijkverklaring van het klaagschrift op de grond dat de telefoon reeds was vernietigd ten tijde van de behandeling door de rechtbank. Daarvoor heeft de rechtbank te weinig inzicht geboden waarom zij de klager, ondanks de vernietiging van de telefoon, ontvankelijk heeft geacht. Wel geef ik de rechtbank in overweging om, mocht de zaak opnieuw moeten worden behandeld, uitdrukkelijk aandacht te besteden aan de grondslag van de vernietiging bij de beoordeling van de ontvankelijkheid. [6]

3.Het middel

3.1.
Het middel bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte het klaagschrift ongegrond heeft verklaard en daarbij een onwettige, althans onbegrijpelijke maatstaf heeft aangelegd, terwijl de rechtbank nader onderzoek naar het eigendom van de zaak had moeten gelasten.
3.2.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:

Inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten: een GSM, merk Samsung.
De raadsvrouw van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. Klager kan in zijn klaagschrift worden ontvangen. De zaak werd laatstelijk vervolgd in het arrondissement Amsterdam. Uit de overgelegde verhoren blijkt dat er een rechtercommissaris bij de zaak betrokken is geweest. In het kader van dit onderzoek is de telefoon in beslag genomen. Uiteindelijk is de zaak geseponeerd. Het klaagschrift is binnen drie maanden nadat de zaak tot een einde is gekomen ingediend. Klager stelt eigenaar te zijn van voornoemde telefoon. Nu het beslag geen onderzoeksbelang meer dient, moet de telefoon aan klager worden teruggeven.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij het schriftelijk standpunt dat klager niet-ontvankelijk is. Immers is de telefoon meer dan twee jaar geleden in beslag genomen. Ter behartiging van de belangen van klager is het de taak van de verdediging om binnen twee jaar om teruggave te verzoeken. De telefoon is inmiddels, conform het beleid, vernietigd. Klager komt ook niet in aanmerking voor een schadevergoeding.
De beoordeling
Het klaagschrift op 3 mei 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
Voor de rechtbank staat vast dat er sprake is geweest van een vervolging, welke is geëindigd met een onvoorwaardelijk sepot op 28 maart 2018. Het klaagschrift is binnen drie maanden na het einde van de zaak ingediend, zodat klager kan worden ontvangen in zijn klaagschrift.
Klager werd op 14 april 2016 aangehouden als verdachte van - onder meer - witwassen. Klager bestuurde een auto waarin, in het plafond een bedrag van €10.100,- werd aangetroffen. De auto stond op naam van een ander, met antecedenten op het gebied van (zwaar) geweld. In het kader van dit onderzoek is op 15 april 2016 op de voet van artikel 94 Sv. de telefoon in beslag genomen, met als doel om de waarheid aan de dag te brengen.
Op de kennisgeving van inbeslagneming is bij de telefoon aangetekend: ‘geen eigenaar bekend’, zodat klager niet als beslagene kan worden aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft de telefoon na twee jaar vernietigd/onttrokken aan het verkeer. Binnen deze twee jaar is door klager nooit een klaagschrift ingediend.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie diende om de waarheid aan de dag te brengen. Het onderzoek is afgerond zodat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag.
Aangezien hier sprake is van een klager die stelt eigenaar/rechthebbende van het voorwerp te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht, dient de rechtbank als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klager als eigenaar/rechthebbende van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a lid 4 of lid 5 Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.15).
Nu klager niet als beslagene kan worden aangemerkt, zal de rechtbank moet vaststellen of hij redelijkerwijs als rechthebbende op het voorwerp kan worden aangemerkt.
Voor de rechtbank is dit onvoldoende komen vast te staan. Behoudens de verklaring van klager is deze stelling niet met stukken onderbouwd. De rechtbank zal dan ook niet gelasten dat het voorwerp aan klager dient te worden teruggegeven, wat in dit geval een compensatie zou hebben betekend.
Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.
De beslissing
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.”
3.3.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de beslissing van de rechtbank dat in deze situatie niet buiten redelijke twijfel is dat de klager als rechthebbende van het voorwerp kan worden aangemerkt, onbegrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat de rechtbank heeft vastgesteld dat de klager op 14 april 2016 als bestuurder van een auto werd aangehouden en dat in die auto ex art. 94 Sv een telefoon in beslag is genomen. De klager, waarvan in de toelichting op het middel wordt gesteld dat hij de enige in de auto was, stelt eigenaar te zijn van de telefoon. Volgens de steller van het middel moet een telefoon in een voertuig dat door de klager wordt bestuurd, worden geacht te zijn van die bestuurder. Dat heeft de rechtbank volgens de steller van het middel miskend.
3.4.
Ik stel voorop dat de rechtbank, anders dan in het middel wordt gesteld, niet heeft overwogen dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de klager als rechthebbende van de telefoon kan worden aangemerkt. Wel kan ik mij voorstellen dat de overwegingen van de rechtbank aanleiding kunnen geven tot misverstanden, omdat in de beschikking verschillende maatstaven worden aangehaald.
3.5.
Het gaat hier om een ex art. 94 Sv in het kader van de waarheidsvinding gelegd beslag. De door de beklagrechter toe te passen maatstaf is in dat geval (i) of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en (ii) zo dit niet het geval is de rechter de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp dient te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. [7] De rechtbank heeft voorafgaand aan haar oordeel een andere dan de toepasselijke maatstaf, te weten die van art. 94a Sv, vooropgesteld. Vervolgens heeft de rechtbank door te oordelen dat de klager niet de beslagene is en onvoldoende vast is komen te staan dat hij redelijkerwijs de rechthebbende is, de juiste maatstaf toegepast. Wat dat betreft mist het middel dus feitelijke grondslag.
3.6.
Daarnaast kan in de toelichting op het middel de klacht worden gelezen dat de door de rechtbank toegepaste maatstaf ook op andere gronden onbegrijpelijk is. Gesteld wordt namelijk dat een mobiele telefoon in een voertuig dat door de klager wordt bestuurd, moet worden geacht te zijn van die bestuurder en dat de klager zo geen eerlijk proces krijgt als jaren na dato de bewijslast ook nog eens omgedraaid wordt. Deze klacht kan zo op worden opgevat dat deze opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat de klager niet de beslagene is.
3.7.
De rechtbank heeft overwogen dat de klager niet als beslagene kan worden aangemerkt omdat op de KVI bij de telefoon is aangetekend: ‘geen eigenaar bekend’. Dat oordeel acht ik niet begrijpelijk. De beslagene is immers de persoon onder wie het voorwerp feitelijk in beslag is genomen. Daarbij is niet relevant wie de eigenaar van het voorwerp is. [8] Dat op een KVI niet staat vermeld onder wie het voorwerp in beslag is genomen maar wel wordt aangegeven dat ‘geen eigenaar bekend is’, staat los van de vraag wie de beslagene is. Dit is van belang omdat de hoofdregel is dat zodra het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave van een voorwerp verzet, de rechter teruggave gelast aan de beslagene. Hierop wordt alleen een uitzondering gemaakt als een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd.
3.8.
Gelet hierop acht ik het oordeel van de rechtbank dat de klager niet de beslagene is en dat onvoldoende vast is komen te staan dat hij redelijkerwijs de rechthebbende is, onbegrijpelijk.
3.9.
Het middel slaagt.

4.Conclusie

4.1.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
4.2.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Uit de stukken maak ik op dat de rechter-commissaris bij de zaak betrokken is geweest in het kader van een verhoor van de klager, toen nog verdachte, ter toetsing van de inverzekeringstelling.
2.Vgl. o.m. HR 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9406: “Van een vervolgde zaak in de zin van art. 552a, derde lid, Sv is geen sprake wanneer een zaak, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot is geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld zoals bedoeld in art. 552a, vierde lid, Sv zodat een klaagschrift uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming of kennisneming daarvan moet zijn ingediend.” Ik merk hier overigens los van het onderhavige geval op dat in geval het beslag is gelegd in een zaak waarin verscheidene personen als verdachten zijn aangemerkt, aan de vervolgde zaak pas een einde is gekomen, indien de vervolgingen van alle verdachten tot een einde zijn gekomen. De beklagrechter dient dan vast te stellen of de tegen hen ingestelde vervolgingen tot een einde zijn gekomen (HR 4 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3132).
3.Vgl. HR 10 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2592 en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Knigge.
4.Ik zie niet gelijk in hoe een telefoon van zodanige aard kan zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, maar dat terzijde.
5.Vgl. HR 2 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AG1758. Zie voor de nodige kritiek op deze systematiek, de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge: ECLI:NL:PHR:2006:AX3856.
6.Daarbij merk ik nog op dat de mogelijkheid dat het beklag niet-ontvankelijk is, niet afdoet aan de verplichting voor de officier van justitie om te beslissen over het beslag en eventueel de teruggave te gelasten (dan wel over te gaan tot uitbetaling ex art. 119 lid 2 Sv) als het belang van de strafvordering zich daartegen niet langer verzet en de klager wordt aangemerkt als rechthebbende. Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge over de dan te volgen weg: ECLI:NL:PHR:2015:2458 alsook HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1583. Ook kan de klager zich richten tot de burgerlijke rechter.
7.Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823.
8.Zie voor een bespreking van het begrip beslagene: HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:3, NJ 2017/93, m.nt Mevis en J. Nan, ‘Een overzichtelijk beklag tegen inbeslagneming van voorwerpen’, Strafblad 2018/1.