ECLI:NL:HR:2013:BZ5406

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/02820 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een klaagschrift inzake inbeslaggenomen paarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Maastricht. De klaagster, een stichting, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van 31 paarden, die op 9 november 2011 in beslag waren genomen onder een derde partij. De Rechtbank had het klaagschrift van de stichting niet-ontvankelijk verklaard, omdat de stichting niet had gesteld rechthebbende te zijn ten aanzien van de inbeslaggenomen paarden. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de stichting niet als belanghebbende in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering kon worden aangemerkt. De Hoge Raad stelde vast dat artikel 552a Sv geen beklag openstelt tegen het verlenen van een machtiging in de zin van artikel 117 Sv, en dat onder 'gebruik' in de zin van artikel 552a Sv niet valt het in gerechtelijke bewaring geven van inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de klaagster en bevestigde de beslissing van de Rechtbank.

Uitspraak

26 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/02820 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Maastricht van 24 februari 2012, nummer RK 11/732, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. R.F. Speijdel, advocaat te [vestigingsplaats], bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het klaagschrift strekt tot het gelasten aan het openbaar ministerie om de stichting aan te stellen als bewaarder van de 31 paarden, in de zaak met het registratienummer 2011133119 in beslag genomen onder [betrokkene 1] op 9 november 2011, alsmede tot vernietiging van de machtiging ex artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering dan wel deze niet te verstrekken.
(...)
De beoordeling
De raadsman stelt dat de stichting als ideële stichting een belanghebbende is in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, omdat dieren niet zelf voor hun rechten op kunnen komen en de stichting ondubbelzinnig het belang van dieren vertegenwoordigt. De raadsman stelt dat een ideële stichting zoals deze stichting sinds kort wordt toegelaten als belanghebbende bij een artikel 12 Sv-procedure. De raadsman voert aan dat de stichting in het verlengde hiervan in onderhavige procedure kan worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 116 leden 2 en 3 van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie heeft in raadkamer te kennen gegeven dat het klaagschrift van de stichting niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu een ideële stichting geen belanghebbende is in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie wijst er op dat artikel 116, leden 2 en 3, van het Wetboek van Strafvordering geen ruimte bieden om de stichting als belanghebbende bij de onderhavige procedure toe te laten.
De rechtbank is gezien de inhoud van het procesdossier en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat de stichting niet-ontvankelijk is in haar klaagschrift, nu zij geen belanghebbende is in de zin van artikel 552a Sv van het Wetboek van Strafvordering, immers de stichting heeft niet heeft gesteld eigenaar te zijn noch beperkt gerechtigde noch zakelijk gerechtigde, noch dat zij een retentierecht heeft, faillissementscurator is of directeur en/of aandeelhouder van een B.V. waaronder beslag is gelegd."
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank de klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klaagschrift op de grond dat de klaagster niet als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv kan worden aangemerkt.
3.2. In aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat de klaagster niet heeft gesteld rechthebbende te zijn ten aanzien van de inbeslaggenomen paarden, getuigt het oordeel van de Rechtbank dat de klaagster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv niet van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3. Het middel faalt.
3.4.1. Opmerking verdient overigens nog het volgende.
3.4.2. Bij haar klaagschrift is de klaagster opgekomen tegen een door het Openbaar Ministerie verstrekte machtiging als bedoeld in art. 117 Sv ter zake van 31 inbeslaggenomen paarden en heeft zij verzocht als bewaarder als bedoeld in art. 118 Sv over die paarden te worden aangesteld.
3.4.3. Art. 117, eerste lid, Sv luidt:
"De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging."
Art. 118, tweede lid, Sv luidt:
"Inbeslaggenomen voorwerpen kunnen ook aan een andere door het openbaar ministerie aangewezen bewaarder in gerechtelijke bewaring worden gegeven, indien dit voor het behoud, de bestemming of de beveiliging van deze voorwerpen redelijkerwijs noodzakelijk is."
Art. 552a, eerste lid, Sv luidt:
"De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over de vordering van gegevens, over de vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in artikel 125, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing."
3.4.4. Art. 552a Sv noch enige andere wettelijke bepaling stelt beklag open tegen het verlenen van een machtiging in de zin van art. 117 Sv (vgl. HR 2 maart 1999, LJN AB7949, NJ 1999/416). Voorts is onder 'gebruik' in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv niet begrepen 'in gerechtelijke bewaring [geven]' als bedoeld in art. 118, tweede lid, Sv, zodat ook tegen een beslissing van de officier van justitie omtrent het in bewaring geven van de inbeslaggenomen voorwerpen geen beklag openstaat.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2013.