Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
HAA 20/872 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
1.Ontstaan en loop van het geding
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- bepaalt dat de aanslagen vennootschapsbelasting 2014 tot en met 2017 verminderd worden tot nihil en bepaalt dat de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd worden;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 771;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.”
2.Feiten
31 december 2014 en nadien is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.
- [naam 1] 1%;
- [bedrijf 5] Ltd. 18,5%;
- [bedrijf 6] Ltd. 64%;
- [bedrijf 7] Ltd. 2,5%;
- [naam 2] 4,4%;
- [naam 3] 4,9% en
- [bedrijf 8] 3,1%.
- looptijd 10 jaar (tot 31 mei 2024);
- rente 10% op jaarbasis, per kwartaal verschuldigd;
- geen tussentijdse aflossingsverplichting;
- de mogelijkheid om tussentijds boetevrij geheel of gedeeltelijk af te lossen;
- directe opeisbaarheid bij faillissement;
- bij liquiditeitsproblemen de mogelijkheid rentebetalingen op te schorten;
- geen zekerheden;
- geen convenanten zoals een ‘Loan to Value’-convenant.
loan-to-value convenant), ook dan zou [belanghebbende] geld moeten ophalen bij haar aandeelhouders om een deel van de bankschuld af te lossen. Die problemen heeft [belanghebbende] dankzij de gunstige voorwaarden niet. De verstrekkers van de leningen hebben daarmee een deel van het beleggingsrisico overgenomen. Dat er een groot scala aan risico’s is in geval van beleggen blijkt ook uit bijgevoegde prospectus van [bedrijf 16] CV (3 maart 2015), pagina 21 tot en met 26 (productie 20). Ook de autoriteit financiële markten (AFM) wijst op de vele risico’s die verbonden zijn aan beleggen op haar website.”
Hof: loan to value) wordt gedurende de looptijd van de lening gevolgd. Zo kan de LTV nadien hoger worden vastgesteld, bijvoorbeeld 65% of 70%. Er wordt gekeken naar de actuele waarde van het vastgoedobject. Door marktomstandigheden kan het voorkomen dat de LTV-convenant wordt overschreden, in die zin dat de waarde van het vastgoed is gedaald zodat de waarde van de lening in verhouding tot deze lagere waarde van het vastgoed het vastgestelde LTV-percentage overschrijdt.
e]de banken was telkens sprake van een LTV-convenant. Nadien is desondanks een partij bereid gebleken om de term-sheet aan te passen en dus zonder LTV-convenant financiering te verstrekken. Door de afwezigheid van een LTV-convenant worden andere voorwaarden echter strenger. Te denken valt aan een lagere LTV bij de start (minder grote hoofdsom), snellere aflossing, snellere betaling van rente en een opslag op de rente.
3.Geschil in hoger beroep
4.Overwegingen van de rechtbank
5.Beoordeling van het geschil
[bedrijf 3] B.V., een zustermaatschappij van belanghebbende, in een kantoorpand te financieren.
telkens aangeboden het FBI-regime toe te staan, zonder op dit nieuwe punt in te gaan.” Het Hof gaat ervan uit dat met “dit nieuwe punt” wordt gedoeld op de stelling van de inspecteur dat de vereiste aangifte niet is gedaan en sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast dan wel op zijn stelling dat sprake is van fraus legis.
- de nadere stukken zijn ruim voor het ingaan van de 10-dagentermijn voorafgaand aan de zitting bij het Hof ingediend;
- de nadere stukken zijn mede bestemd voor de gelijktijdig te behandelen zaken en hebben steeds vrijwel eenzelfde inhoud;
- een groot deel van de omvang van de stukken wordt gevormd door de daarbij gevoegde bijlagen die ook in de gelijktijdig behandelde zaken vrijwel gelijk zijn;
- de omvang van de nadere stukken, de voorgaande twee omstandigheden mede in acht genomen, is niet zodanig dat deze stukken reeds daarom – gegeven de datum van indiening – als tardief zouden moeten worden bestempeld.
risico’s zijn aangegaan die een particuliere belegger met eenzelfde vermogenspositie in het kader van normaal vermogensbeheer niet zou hebben aanvaard”. Volgens de inspecteur dient bij deze toets niet alleen de aard van de beleggingen maar ook de omvang van de financiering met vreemd vermogen te worden betrokken en de daaruit voortvloeiende rentelasten. Tegenover financiering met veel vreemd vermogen en hoge rentelasten, zullen dan risicovolle beleggingen moeten staan die voldoende opbrengst kunnen genereren om naast voldoening van de rentelasten nog rendement te geven, althans zo begrijpt het Hof het standpunt van de inspecteur. De inspecteur wijst in dit verband naar het voormelde arrest BNB 1990/73 en de daarop gevolgde uitspraak van het verwijzingshof (opgenomen in BNB 1992/199), naar het voormelde arrest BNB 1999/294 en naar HR 16 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2590, BNB 1999/104). Volgens de inspecteur is een grondgedachte van het fbi-regime “
dat particuliere beleggers hun beleggingen financieren met eigen vermogen, behoudens hypothecaire financiering van vastgoed. Het financieren met (veel) vreemd vermogen is een aanwijzing dat geen sprake is van beleggen. Waar de wet thans meer ruimte biedt voor financiering met vreemd vermogen, moet deze ruimte strikt worden uitgelegd.” Het bij normaal vermogensbeheer te verwachten rendement is volgens de inspecteur het rendement dat een particuliere belegger op zijn belegging zal behalen gebaseerd op een ‘rationeel zakelijk handelen’.
in absolute en relatieve zin aanzienlijke vordering” op een voormalige werkmaatschappij die was verkocht. Een dergelijke vordering maakt geen deel uit van belanghebbendes activa.
de te beleggen middelen (…) zijn slechts verkregen door het aangaan van schulden” volgt dat bij de in aanmerking te nemen schulden het niet gaat om alle schulden, maar alleen om die schulden waarmee de te beleggen middelen zijn verkregen. Het Hof acht het evident dat de kortlopende schulden van belanghebbende zijn ontstaan en/of verband houden met banksaldi, een btw-schuld en vooruit betaalde dan wel vooruit gefactureerde huur, en daarom niet kunnen worden toegerekend aan belanghebbendes belegging(en). Het andersluidende standpunt van de inspecteur berust op een onjuiste rechtsopvatting. Daarvan uitgaande is de financieringslimiet in geen van de in geschil zijnde jaren overschreden (zie onderdeel 14 uitspraak rechtbank): 59,87% (2014), 60,00 (2015), 59,37% (2016), 59,36% (2017).
6.Kosten
7.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover er geen uitspraak is gedaan over de hoogte van de belastbare winsten (en belastbare bedragen) en er geen dotaties aan de afrondingsreserve zijn vastgesteld voor de jaren 2014 tot en met 2017;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
- vermindert de belastbare winst (en het belastbare bedrag) voor het jaar 2014 tot € 616.751;
- stelt de toevoeging aan de afrondingsreserve voor het jaar 2014 op € 355.982;
- vermindert de belastbare winst (en het belastbare bedrag) voor het jaar 2015 tot € 1.638.888;
- stelt de toevoeging aan de afrondingsreserve voor het jaar 2015 op € 598.249;
- vermindert de belastbare winst (en het belastbare bedrag) voor het jaar 2016 tot € 1.507.962;
- stelt de toevoeging aan de afrondingsreserve voor het jaar 2016 op € 573.637;
- vermindert de belastbare winst (en het belastbare bedrag) voor het jaar 2017 tot € 1.646.256;
- stelt de toevoeging aan de afrondingsreserve voor het jaar 2017 op € 554.243, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.312,50.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.