ECLI:NL:HR:2007:BA2802
Hoge Raad
- Cassatie
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenvergoeding bij bijzondere omstandigheden in belastingzaken
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1999. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 312.743. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot nihil. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 9075.
De Staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad stelt vast dat de Inspecteur tijdens de zitting van 11 februari 2004 zijn standpunt heeft laten varen, en dat belanghebbende deze zitting enkel heeft benut om haar standpunt over de proceskostenvergoeding toe te lichten. De Hoge Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, maar kent wel een vergoeding toe van € 161 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
De Hoge Raad benadrukt dat voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht, er sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden. In deze zaak was er geen sprake van een verwijt aan de Inspecteur, aangezien zijn standpunt pas na de arresten van de Hoge Raad van 23 januari 2004 als onhoudbaar werd beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat het middel van de Staatssecretaris slaagt en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de kosten van het geding in cassatie.