Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Verder procesverloop
- De brief van 8 februari 2022 van de rechtbank aan partijen inzake de HR-beslissing, waarbij gelegenheid is gegeven om te reageren. De aangetekend verstuurde brief aan belanghebbende is retour gekomen met de melding ‘geweigerd’, waarna de griffier de brief nogmaals heeft gestuurd naar belanghebbende, ditmaal per gewone post.
- De reactie van de inspecteur op de HR-beslissing bij brief van 2 maart 2022;
- De brief van de rechtbank van 10 maart 2022 dat wat betreft de rechtbank een nadere zitting achterwege kan blijven. De brief aan belanghebbende is retour gekomen met de melding ‘niet afgehaald’, waarna de griffier de brief nogmaals heeft gestuurd naar belanghebbende, ditmaal per gewone post.
- De e-mail van 18 maart 2022 van belanghebbende met een reactie op de brief van 2 maart 2022 van de inspecteur;
- De e-mail van 4 april 2022 van belanghebbende met (i) de melding dat een zitting wordt gewenst, en (ii) een wrakingsverzoek;
- De e-mail van de griffier van de rechtbank van 5 april 2022 met de mededeling dat de rechter het wrakingsverzoek naast zich neerlegt, gelet op wat is aangevoerd en de beslissing van de wrakingskamer van 21 juli 2020 op een eerder ingediend wrakingsverzoek;
- De brief van 6 april 2022 van de griffier van de rechtbank met een uitnodiging voor de zitting op 10 mei 2022;
- De brief van 13 april 2022 van de griffier van de rechtbank met de melding dat het verdagingsverzoek van belanghebbende is toegewezen;
- De brief van 13 april 2022 van de griffier van de rechtbank met een uitnodiging voor de zitting op 17 mei 2022, rekening houdend met de door belanghebbende opgegeven verhinderdata;
- De e-mail van 12 mei 2022 van belanghebbende met – zakelijk weergegeven – de melding dat de gemachtigde niet bij de zitting aanwezig zal zijn, alsmede nog een inhoudelijke reactie;
- De zitting van 17 mei 2022 te Breda. Daarbij waren aanwezig, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2]. Van de zitting is een verslag gemaakt (‘proces-verbaal’), waarvan een kopie gelijktijdig met een kopie van de uitspraak wordt verzonden.
2.Beoordeling van het geschil
bijuitspraak op bezwaar tegen een op aangifte voldaan bedrag aan belasting een rentebeschikking geeft” (
onderstrepingRb). Naar de rechtbank begrijpt gaat het (dus) om de situatie waarin in hetzelfde document waarin de uitspraak op bezwaar is opgenomen tevens een rentebeschikking wordt gegeven. Steun voor deze lezing is ook te vinden in de analogie-argumentatie van de Hoge Raad, in diezelfde rov. 5.3.2, op basis van artikel 24a, lid 3, AWR. In dat artikellid wordt verwezen naar artikel 30j, tweede lid, eerste volzin, AWR. Die volzin luidt als volgt: “Het bedrag van de belastingrente wordt op het aanslagbiljet of op het afschrift van de uitspraak of bij de bekendmaking afzonderlijk vermeld.” Artikel 24a, lid 3, AWR verwijst
nietnaar de tweede volzin van artikel 30j, tweede lid, AWR, die als volgt luidt “Ingeval de eerste volzin geen toepassing vindt, blijkt het bedrag van de belastingrente uit het afschrift van de beschikking.”
- Zaaknummers 19/83 tot en met 19/86. Belanghebbende (zelf) is bij brief van 23 oktober 2018 met de voorgenomen uitspraak op bezwaren in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij gehoord wenst te worden. Omdat belanghebbende niet heeft gereageerd, is bij brief met dagtekening 1 november 2018 een rappel verzonden. Ook op dit rappel is niet gereageerd.
- Zaaknummer 19/87. Belanghebbende (zelf) is bij brief van 17 augustus 2018 met de voorgenomen uitspraak op bezwaren in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij gehoord wenst te worden. Omdat belanghebbende niet heeft gereageerd, is bij brief met dagtekening 1 november 2018 een rappel verzonden. Ook op dit rappel is niet gereageerd.
- Zaaknummers 19/143 tot en met BRE 19/150. Belanghebbende (zelf) is bij brief van 19 oktober 2018 met de voorgenomen uitspraak op bezwaren in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij gehoord wenst te worden. Omdat belanghebbende niet heeft gereageerd, is bij brief met dagtekening 1 november 2018 een rappel verzonden. Ook op dit rappel is niet gereageerd.
indiendat percentage gelijk is aan of hoger is dan het percentage van de, op de website van De Nederlandsche Bank (DNB-website) gepubliceerde gegevens betreffende, bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens (DNB-rentepercentage). [14] In zoverre is de Hoge Raad dus teruggekomen op een eerder arrest. [15] Er kan bovendien niet in het algemeen worden gezegd dat het AWR-belastingrentepercentage in beginsel in overeenstemming is met het Unierecht. Of het doeltreffendheidsbeginsel wordt geëerbiedigd, hangt immers af van de vergelijking van dat percentage met het DNB-rentepercentage. Dat is als zodanig overigens ook geen kwestie van bewijslast, maar een kwestie van opzoeken op de DNB-website. Aangezien de Hoge Raad heeft bepaald dat vergeleken moet worden met het DNB-rentepercentage dat gold aan het begin van de maand van de maand waarin de desbetreffende belasting is betaald, leert kennisname van de gegevens op de DNB-website direct dat voor onderhavige zaken – waarbij het gaat om betalingen in de periode 2011-2012 – het AWR-rentepercentage niet voldoet aan de maatstaf van de Hoge Raad. Het DNB-percentage ligt in die periode immers structureel hoger (rond 5%) dan het AWR-rentepercentage in de periode 2011-2018 dat hoogstens 4% is in die periode.