5.1Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen 1a, 1b, 2a en 2b wordt het volgende vooropgesteld.
5.1.1Met betrekking tot de belastingen genoemd in artikel 30h AWR (waaronder bpm is begrepen) wordt bij terugbetaling daarvan aan degene van wie die belasting is geheven, belastingrente (hierna ook te noemen: rente) vergoed in de gevallen genoemd in artikel 30ha, leden 1 tot en met 3, AWR. Die rente wordt volgens artikel 30j, lid 1, eerste volzin, AWR door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking (hierna: rentebeschikking). Het bedrag van de rente wordt, voor zover hier van belang, vermeld in de uitspraak op bezwaar tegen een op aangifte voldaan bedrag aan belasting of bij de bekendmaking van een teruggaaf van belasting (artikel 30j, lid 2, eerste volzin, AWR). Op grond van artikel 30j, lid 1, tweede volzin, AWR zijn met betrekking tot een rentebeschikking de bepalingen in de belastingwet die gelden voor de belastingaanslag ter zake waarvan rente wordt berekend, van overeenkomstige toepassing.
5.1.2Of de inspecteur een in artikel 30j, lid 1, AWR bedoelde rentebeschikking heeft gegeven, moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria waaraan een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb moet voldoen.Daarbij is niet doorslaggevend of het desbetreffende stuk melding maakt van ‘beschikking’ en evenmin of dat stuk een rechtsmiddelverwijzing bevat. Die omstandigheden kunnen wel een aanwijzing vormen dat de inspecteur een beschikking heeft gegeven. Indien de inspecteur uitspraak doet op het bezwaar tegen een op aangifte voldaan bedrag aan belasting zonder daarbij melding te maken van (een bedrag aan) te vergoeden rente, kan niet worden aangenomen dat in die uitspraak een rentebeschikking ligt besloten. De rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot verliesvaststellingsbeschikkingenkan hier niet naar analogie worden toegepast. Uit een dergelijke uitspraak van de inspecteur met betrekking tot op aangifte voldane bpm kan immers niet worden afgeleid dat de inspecteur heeft besloten tot het vergoeden van rente. Gelet ook op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 30j AWR en de daaraan voorafgaande regeling moet voor het bestaan van een rentebeschikking in elk geval de eis worden gesteld dat het bedrag van de te vergoeden rente is vermeld (vgl. de onderdelen 3.16 en 4.21 van de conclusie van de Advocaat-Generaal).
5.1.3De hiervoor in 5.1.1 beschreven renteregeling en de in hoofdstuk V AWR en in hoofdstuk 8 Awb voorziene regeling over het instellen van bezwaar en beroep brengen mee dat tegen een door de inspecteur vermeld bedrag aan rentevergoeding alleen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend indien met die vermelding een rentebeschikking is gegeven. Hieruit volgt dat de bestuursrechter in een procedure over de voldoening op aangifte van een belasting bij het ontbreken van een rentebeschikking niet mag beslissen over (de hoogte van) de door de inspecteur op grond van artikel 30ha AWR te vergoeden rente. Wanneer de bestuursrechter in zijn uitspraak ondanks het ontbreken van een rentebeschikking toch een beslissing neemt over (de hoogte van) te vergoeden rente, staat zijn uitspraak in zoverre bloot aan vernietiging indien daartegen een rechtsmiddel wordt aangewend met grieven over die beslissing. Komt die uitspraak echter onherroepelijk vast te staan, dan is de daarin opgenomen beslissing over de (hoogte van de) rentevergoeding bindend; daaraan kan niet afdoen dat de bestuursrechter die beslissing niet had mogen nemen. Het bindende karakter van die rechterlijke beslissing brengt mee dat de inspecteur naar aanleiding daarvan een rentebeschikking moet geven waarbij het door hem vastgestelde bedrag aan te vergoeden rente ten minste gelijk is aan de rentevergoeding waartoe de bestuursrechter heeft besloten. Tegen die rentebeschikking kan de belanghebbende bezwaar maken.
5.1.4Indien de inspecteur daarentegen al eerder een rentebeschikking heeft gegeven die onherroepelijk is komen vast te staan, en de inspecteur daarna in een nieuwe, al dan niet als beschikking aangeduide, kennisgeving mede melding maakt van rente waarop ook die rentebeschikking betrekking heeft, kan hetgeen in die kennisgeving is vermeld over vergoeding van rente alleen als beschikking worden aangemerkt voor zover het daarin vermelde rentebedrag hoger is dan het rentebedrag dat in de eerdere rentebeschikking is vermeld. Die kennisgeving is immers alleen in zoverre gericht op enig zelfstandig rechtsgevolg. Alleen in zoverre kan rechtsgeldig bezwaar worden gemaakt tegen hetgeen in die kennisgeving is vermeld over vergoeding van rente.
5.1.5De hiervoor in 5.1.4 beschreven situatie onderscheidt zich van het geval waarin de inspecteur naar aanleiding van een uitspraak van de bestuursrechter voor de eerste maal een rentebeschikking geeft. Tegen een dergelijke beschikking staat bezwaar open en wel voor het volledige rentebedrag; er is dan geen eerder besluit van de inspecteur over rente waartegen de belanghebbende had kunnen opkomen.Hierbij is niet van belang of de uitspraak van de bestuursrechter een beslissing bevat met betrekking tot het bedrag van de rente.
5.2.1Prejudiciële vraag 1a ziet, gezien de door de Rechtbank gegeven toelichting in de onderdelen 3.11 tot en met 3.14 van haar beslissing, kennelijk op de situatie dat een uitspraak van de bestuursrechter niet is beperkt tot het vaststellen van het recht op teruggaaf van een bedrag aan bpm, maar tevens strekt tot het vaststellen van de daarover volgens hoofdstuk VA AWR te vergoeden rente, en de inspecteur naar aanleiding van die beslissing de belanghebbende schriftelijk kennis geeft van het terug te betalen bedrag aan bpm en het daarover te vergoeden bedrag aan rente.
5.2.2Uit hetgeen hiervoor in 5.1.1 tot en met 5.1.4 is overwogen, volgt dat tegen hetgeen in kennisgevingen is vermeld met betrekking tot te vergoeden rente bezwaar open staat, maar slechts indien hetgeen in die kennisgevingen over die rentevergoeding is vermeld, is aan te merken als een rentebeschikking. Dit laatste kan in elk geval niet worden aangenomen voor zover met betrekking tot die rentevergoeding door de inspecteur eerder een beschikking is gegeven die als rentebeschikking moet worden aangemerkt. In een situatie als bedoeld in 5.2.1 is voor de beoordeling of hetgeen in de desbetreffende kennisgeving is vermeld met betrekking tot te vergoeden rente is aan te merken als een rentebeschikking, niet relevant of de beslissing over de rente die daarin is vermeld, afwijkt van de beslissing over de rente in de rechterlijke uitspraak.
5.2.3Op prejudiciële vraag 1a moet dus worden geantwoord dat ingeval de bestuursrechter in een procedure over een op aangifte voldaan bedrag aan belasting heeft beslist over de toekenning van een rentevergoeding over de belastingteruggaaf en de inspecteur ter uitvoering van die rechterlijke uitspraak de belanghebbende in kennis stelt van het terug te betalen belastingbedrag en de daarover te vergoeden rente, tegen hetgeen in die kennisgeving over die rentevergoeding is vermeld, alleen bezwaar openstaat indien die vermelding is aan te merken als een rentebeschikking. Dit laatste kan in elk geval niet worden aangenomen voor zover met betrekking tot die rentevergoeding door de inspecteur eerder een rentebeschikking is gegeven.
5.2.4Op prejudiciële vraag 1b moet worden geantwoord dat voor de beoordeling of de inspecteur in het in vraag 1a bedoelde geval met de vermelding van het rentebedrag een beschikking in de zin van artikel 30j AWR heeft gegeven, niet doorslaggevend is of de kennisgeving wel of niet melding maakt van ‘beschikking’ en evenmin of die kennisgeving een rechtsmiddelverwijzing bevat. Evenmin is voor het aanmerken als rentebeschikking van belang of het door de inspecteur berekende rentebedrag afwijkt van de beslissing over de rente in de rechterlijke uitspraak.
5.3.1Prejudiciële vraag 2a ziet, gezien de door de Rechtbank gegeven toelichting in onderdeel 3.15 van haar beslissing, op de situatie waarin de inspecteur moet beslissen over het bezwaar tegen een door hem gegeven rentebeschikking en de bestuursrechter, nog voordat de inspecteur over dat bezwaar heeft beslist, in de uitspraak in de procedure over het recht op teruggaaf van de belasting waarop deze rentebeschikking ziet, een beslissing geeft over de met inachtneming van hoofdstuk VA AWR en de Uitvoeringsregeling AWR te vergoeden rente. Gezien onderdeel 3.16 van haar beslissing heeft de Rechtbank bij de formulering van deze vraag verondersteld dat een voorafgaande beslissing van de bestuursrechter over te vergoeden rente in elk geval in de weg staat aan een beslissing van de inspecteur over het bezwaar tegen de rentebeschikking. Die veronderstelling is, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 5.1.1 tot en met 5.1.5 is overwogen, onjuist. Daarom zal de Hoge Raad in het navolgende uiteenzetten hoe de inspecteur in zulke gevallen dient om te gaan met het bezwaar tegen de rentebeschikking.
5.3.2Indien de inspecteur bij uitspraak op bezwaar tegen een op aangifte voldaan bedrag aan belasting een rentebeschikking geeft als hiervoor in 5.1.2 bedoeld, komt in de eerste plaats de vraag op welk rechtsmiddel moet worden aangewend tegen deze rentebeschikking.
Op grond van artikel 30j, lid 1, tweede volzin, AWR zijn met betrekking tot de rentebeschikking de bepalingen in de belastingwet die gelden voor de belastingaanslag ter zake waarvan belastingrente wordt berekend, van overeenkomstige toepassing. Deze bepaling strekt mede ertoe dat voor wat betreft het in hoofdstuk V AWR voorziene stelsel van rechtsbescherming een rentebeschikking het regime volgt van de belastingaanslag ter zake waarvan de belastingrente wordt berekend.Indien een rentebeschikking wordt gegeven bij uitspraak op het bezwaar tegen een op aangifte voldaan bedrag aan belasting, dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd dat tegen die rentebeschikking geen bezwaar maar beroep openstaat, op overeenkomstige wijze als tegen de uitspraak op bezwaar. De rentebeschikking moet in deze gevallen naar analogie van artikel 24a, lid 3, AWR voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep geacht worden deel uit te maken van de daarmee samenhangende uitspraak op bezwaar. Het beroep tegen zo’n uitspraak op bezwaar moet daarom tevens worden opgevat als beroep tegen de rentebeschikking. Indien tegen die rentebeschikking bezwaar wordt gemaakt bij de inspecteur dient deze daarop geen beslissing te nemen maar moet hij dit geschrift op de voet van artikel 6:15 Awb als beroepschrift doorzenden aan de rechtbank.
5.3.3Indien de inspecteur, anders dan in de hiervoor in 5.3.2 bedoelde gevallen, pas naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak in een kennisgeving van een teruggaaf van belasting die op aangifte is voldaan, melding maakt van te vergoeden rente, geldt hetgeen hiervoor in 5.2.2 is overwogen. Daaruit volgt dat tegen hetgeen in de kennisgeving van de inspecteur is vermeld met betrekking tot te vergoeden rente bezwaar open staat indien hetgeen in die kennisgeving is vermeld over rentevergoeding, is aan te merken als een rentebeschikking. Dit laatste kan in elk geval niet worden aangenomen voor zover met betrekking tot die rente door de inspecteur eerder een beschikking is gegeven die als rentebeschikking moet worden aangemerkt.
Betreft de hiervoor in 5.3.1 genoemde rechterlijke uitspraak een uitspraak van de rechtbank, en is daartegen hoger beroep aangetekend (de situatie als geschetst in onderdeel 3.15, tweede alinea, van de beslissing van de Rechtbank), dan kan, ook indien hetgeen in de kennisgeving van de inspecteur is vermeld over rentevergoeding, is aan te merken als een rentebeschikking, de bestuursrechter in hoger beroep dus niet beslissen over (de hoogte van) de te vergoeden rente. Wanneer die hogerberoepsrechter desondanks in zijn uitspraak een beslissing neemt over (de hoogte van) te vergoeden rente, dan staat zijn uitspraak in zoverre bloot aan vernietiging indien daartegen beroep in cassatie wordt ingesteld met klachten over die beslissing. Komt die uitspraak in hoger beroep echter onherroepelijk vast te staan, dan is die bindend. Indien het bedrag aan te vergoeden rente volgens de uitspraak in hoger beroep hoger is dan het bedrag dat is vermeld in de rentebeschikking naar aanleiding van de eerste rechterlijke uitspraak, brengt het bindende karakter van die uitspraak mee dat de inspecteur een aanvullende rentebeschikking zal moeten geven (vergelijk 5.1.3 hiervoor). De inspecteur moet dan naar aanleiding van die uitspraak in hoger beroep een aanvullende rentebeschikking geven waardoor het totale door de inspecteur vastgestelde bedrag aan te vergoeden rente ten minste gelijk is aan de rentevergoeding waartoe de hogerberoepsrechter heeft besloten. Tegen die aanvullende rentebeschikking kan eveneens bezwaar worden gemaakt. Indien het bedrag aan te vergoeden rente volgens de uitspraak in hoger beroep lager is dan het bedrag dat is vermeld in de rentebeschikking naar aanleiding van de eerste rechterlijke uitspraak, dan heeft dat geen gevolgen voor de belanghebbende. In dat geval moet worden uitgegaan van het bedrag van de te vergoeden rente zoals vermeld in de rentebeschikking naar aanleiding van de eerste rechterlijke uitspraak, en kan in bezwaar en beroep tegen deze rentebeschikking worden bepleit dat een nog hoger bedrag aan rente moet worden vergoed.
5.3.4Het antwoord op prejudiciële vraag 2a luidt daarom, met inachtneming van hetgeen hiervoor in 5.3.1 is overwogen, als volgt.
Indien een rentebeschikking is gegeven bij uitspraak op een bezwaar tegen een op aangifte voldaan bedrag aan belasting, staat tegen deze beschikking op grond van artikel 30j, lid 1, tweede volzin, AWR beroep open en moet naar analogie van artikel 24a, lid 3, AWR het beroep tegen deze uitspraak op bezwaar tevens worden opgevat als beroep tegen de rentebeschikking. Indien tegen de rentebeschikking bezwaar is gemaakt, dient de inspecteur daarop niet een beslissing te nemen maar moet hij dit geschrift op de voet van artikel 6:15 Awb als beroepschrift doorzenden aan de rechtbank.
Een bezwaar tegen een bedrag aan te vergoeden rente dat is vermeld in een naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak verzonden kennisgeving van een teruggaaf van belasting die op aangifte is voldaan, is – mits de overige voorwaarden voor ontvankelijkheid ook zijn vervuld – ontvankelijk indien hetgeen in die kennisgeving over dat rentebedrag is vermeld, is aan te merken als een rentebeschikking. Dit laatste kan in elk geval niet worden aangenomen voor zover met betrekking tot die rentevergoeding door de inspecteur eerder een beschikking is gegeven die als rentebeschikking moet worden aangemerkt.
5.3.5Met inachtneming van rechtsoverweging 5.3.1 en gelet op hetgeen hiervoor in 5.3.3 is overwogen, kan voor het antwoord op prejudiciële vraag 2a relevant zijn of de hoogte van de door de rechter vastgestelde rentevergoeding afwijkt van de hoogte van de eerder door de inspecteur vastgestelde rentevergoeding.
5.3.6Op prejudiciële vraag 2b moet daarom worden geantwoord dat voor het antwoord op prejudiciële vraag 2a, relevant kan zijn of de hoogte van de rentevergoeding die is vastgesteld in de rentebeschikking van de inspecteur al dan niet afwijkt van de hoogte van de rentevergoeding die is vastgesteld in de latere rechterlijke uitspraak.
De prejudiciële vraag 3
5.4.1Met de derde prejudiciële vraag wenst de Rechtbank in wezen te vernemen wanneer kan worden aangenomen dat een rechterlijke uitspraak een beslissing bevat met betrekking tot (de hoogte van) te vergoeden rente.
5.4.2Uit hetgeen hiervoor in 5.1.3 en 5.3.3 is overwogen, volgt dat beantwoording van die vraag slechts nodig is voor het geval de bestuursrechter in een uitspraak op een (hoger) beroep betreffende op aangifte voldane belasting, ondanks het ontbreken van een rentebeschikking, een beslissing neemt over (de hoogte van) te vergoeden rente over de terug te betalen belasting, en die uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan. In zo’n geval is de beslissing over de (hoogte van de) rentevergoeding namelijk bindend, op de wijze als hiervoor omschreven in 5.1.3 en 5.3.3. De inspecteur moet dan naar aanleiding van die rechterlijke uitspraak een rentebeschikking geven waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan de rentevergoeding waartoe de rechter heeft besloten. Tegen die rentebeschikking kan de belanghebbende bezwaar maken.
5.4.3De vraag of een rechterlijke uitspraak als hiervoor in 5.4.2 bedoeld een beslissing bevat met betrekking tot te vergoeden rente, moet worden beantwoord aan de hand van de beslissing (het dictum) in die uitspraak, zo nodig in samenhang gelezen met de overwegingen in die uitspraak. Daarvoor is niet vereist dat de bestuursrechter in zijn uitspraak het bedrag van de rente noemt. Volstaan kan worden met het vermelden van de elementen voor de berekening van dat bedrag.
5.4.4Prejudiciële vraag 3 moet daarom als volgt worden beantwoord. De vraag of de bestuursrechter, ondanks het ontbreken van een rentebeschikking, een beslissing heeft genomen over (de hoogte van) te vergoeden rente over terug te betalen belasting die op aangifte is voldaan, moet worden beantwoord aan de hand van de beslissing (het dictum) in die uitspraak, zo nodig in samenhang gelezen met de overwegingen in die uitspraak. Daarvoor is niet vereist dat de bestuursrechter in zijn uitspraak het bedrag van de rente noemt. Volstaan kan worden met het vermelden van de elementen voor de berekening van dat bedrag.
De prejudiciële vragen 4a, 4b en 4c