Op 28 januari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/6431T. De rechtbank heeft besloten om de gemachtigde, aangeduid als [de gemachtigde], te weigeren op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze beslissing is genomen naar aanleiding van herhaaldelijk ongepast taalgebruik en beledigende uitlatingen van de gemachtigde in processtukken, die de goede procesorde verstoren en de integriteit van de rechterlijke macht in twijfel trekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gedrag van de gemachtigde niet alleen de rechtsgang beïnvloedt, maar ook de belangen van de cliënten die hij vertegenwoordigt kan schaden. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de vrijheid van meningsuiting in acht genomen, maar geconcludeerd dat deze vrijheid grenzen kent in de context van een professionele rechtsgang. De weigering geldt niet alleen voor de gemachtigde zelf, maar ook voor vennootschappen waarvan hij aandeelhouder is. De rechtbank heeft de betrokken partijen in kennis gesteld van deze beslissing en hen de gelegenheid geboden om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen. De pleitnota's van de gemachtigde zullen bij de verdere behandeling van de zaken buiten beschouwing blijven, maar blijven wel deel uitmaken van het procesdossier.