In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 oktober 2020, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de verrekeningen door de ontvanger van de Belastingdienst. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen beschikkingen van invorderingsrente die betrekking hadden op naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar de ontvanger had eerder al een uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te horen, wat leidde tot een terugverwijzing door de rechtbank. Het hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de ontvanger terecht de invorderingsrente in rekening heeft gebracht en dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld. Belanghebbende heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen en het hof heeft geen reden gezien om af te wijken van de eerdere beslissingen. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.