ECLI:NL:HR:2008:BC4811
Hoge Raad
- Cassatie
- P.J. van Amersfoort
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Hof inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De Inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J.H. Sligchers, heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad stelt vast dat de dagtekening van het aanslagbiljet 5 september 2002 was en dat het bezwaarschrift op 16 oktober 2002 bij de Inspecteur was ingekomen, wat binnen de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht valt. Hierdoor is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door de Inspecteur. De Hoge Raad benadrukt dat, wanneer de belastingrechter de uitspraak van de Inspecteur vernietigt, deze in de regel de Inspecteur moet opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, tenzij er goede gronden zijn om hiervan af te wijken.
In dit geval heeft het Hof geen goede gronden vermeld voor afwijking van deze regel, waardoor de klacht van de belanghebbende slaagt. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en draagt de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van de belanghebbende. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.263, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de ontvankelijkheid van bezwaren in belastingzaken.