In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 29 januari 2021, wordt ingegaan op de vraag of artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een grondslag biedt om een gemachtigde, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, voor een bepaalde tijd te weigeren. De zaak is ontstaan uit een verzoek van de Rechtbank Gelderland, die twijfels had over de toepassing van dit artikel in een lopende procedure. De belanghebbende, [X] V.O.F., had een gemachtigde, [B] B.V., vertegenwoordigd door [C], die in de procedure tegen de Inspecteur van de Belastingdienst betrokken was. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing tot weigering van een gemachtigde beperkt moet blijven tot de zaak waarin de bezwaren zijn geuit en niet kan worden uitgebreid naar andere aanhangige zaken. Dit betekent dat een weigering niet voor een langere periode kan gelden dan de duur van de behandeling van de desbetreffende zaak. De Hoge Raad beantwoordt ook vragen over de reikwijdte van de weigering en stelt dat de bezwaren enkel betrekking hebben op natuurlijke personen en niet op rechtspersonen die onder hun leiding staan. De beslissing heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in het bestuursrecht, waar de rol van gemachtigden cruciaal is. De Hoge Raad benadrukt dat de bescherming van rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en andere internationale verdragen in acht moet worden genomen.