ECLI:NL:HR:2021:141

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
20/02446
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële beslissing over de weigering van gemachtigden in bestuursrechtelijke procedures

In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 29 januari 2021, wordt ingegaan op de vraag of artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een grondslag biedt om een gemachtigde, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, voor een bepaalde tijd te weigeren. De zaak is ontstaan uit een verzoek van de Rechtbank Gelderland, die twijfels had over de toepassing van dit artikel in een lopende procedure. De belanghebbende, [X] V.O.F., had een gemachtigde, [B] B.V., vertegenwoordigd door [C], die in de procedure tegen de Inspecteur van de Belastingdienst betrokken was. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing tot weigering van een gemachtigde beperkt moet blijven tot de zaak waarin de bezwaren zijn geuit en niet kan worden uitgebreid naar andere aanhangige zaken. Dit betekent dat een weigering niet voor een langere periode kan gelden dan de duur van de behandeling van de desbetreffende zaak. De Hoge Raad beantwoordt ook vragen over de reikwijdte van de weigering en stelt dat de bezwaren enkel betrekking hebben op natuurlijke personen en niet op rechtspersonen die onder hun leiding staan. De beslissing heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in het bestuursrecht, waar de rol van gemachtigden cruciaal is. De Hoge Raad benadrukt dat de bescherming van rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en andere internationale verdragen in acht moet worden genomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02446
Datum29 januari 2021
PREJUDICIËLE BESLISSING
op het verzoek van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) aan de Hoge Raad om in het geding tussen
[X] V.O.F. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de INSPECTEUR VAN DE BELASTINGDIENST (hierna: de Inspecteur)
de bij beslissing van 6 augustus 2020, nr. AWB 18/2764, op de voet van artikel 27ga AWR voorgelegde vragen bij wijze van prejudiciële beslissing te beantwoorden. De beslissing van de Rechtbank is aan deze beslissing gehecht.

1.De procedure in feitelijke instantie

1.1
Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur teruggaven van belasting van personenauto’s en motorrijwielen verleend ter zake van de uitvoer van 56 motorrijtuigen.
1.2
Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur de verleende teruggaven nageheven van belanghebbende en daarbij ten aanzien van belanghebbende boetebeschikkingen gegeven en een beschikking inzake belastingrente. De Inspecteur heeft bij uitspraak de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.Het procesverloop bij de Hoge Raad

2.1
De Rechtbank heeft aan de Hoge Raad prejudiciële vragen voorgelegd.
2.2
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.
2.3
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft belanghebbende schriftelijk gereageerd op de hiervoor in 2.2 bedoelde schriftelijke opmerkingen van de Staatssecretaris.
2.4
Nadat de Hoge Raad ook aan anderen dan partijen de gelegenheid had geboden om naar aanleiding van de vragen van de Rechtbank schriftelijke opmerkingen in te dienen, is daarop gereageerd door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.

3.Uitgangspunten

3.1
Belanghebbende heeft [B] B.V., vertegenwoordigd door [C] (hierna: [C]), gemachtigd om haar te vertegenwoordigen bij het voeren van beroepsprocedures tegen de Belastingdienst.
3.2
Na verwijzing naar de meervoudige kamer heeft de Rechtbank belanghebbende en de Inspecteur ervan op de hoogte gesteld dat het aangekondigde onderzoek ter zitting niet doorgaat omdat de Rechtbank het voornemen heeft aan de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van artikel 8:25 Awb.
3.3
Die vragen wil de Rechtbank beantwoord zien omdat zij aanleiding ziet om [B] B.V., [C] en alle (rechts)personen die onder (feitelijke) leiding van [C] staan, op de voet van artikel 8:25 Awb te weigeren om in deze zaak en ook in alle andere bij de Rechtbank aanhangige en nog aanhangig te maken zaken de betrokken belanghebbenden (nog verder) te vertegenwoordigen dan wel bijstand te verlenen.

4.De prejudiciële vragen van de Rechtbank

De Rechtbank heeft de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
“1) biedt artikel 8:25 van de Awb een grondslag om een gemachtigde tegen wie ernstige bezwaren bestaan, voor een bepaalde tijd als gemachtigde te weigeren?
2) is een weigering van een gemachtigde voor een periode van drie jaar nog in overeenstemming met de in artikel 6 van het EVRM, artikel 14 van het IVBPR en/of artikel 47 van het Handvest gewaarborgde rechten?
3) indien een periode van drie jaar in strijd komt met de in artikel 6 van het EVRM, artikel 14 van het IVBPR en/of artikel 47 van het Handvest gewaarborgde rechten, welke periode kan worden geacht hiermee niet in strijd te komen?
4) biedt artikel 8:25 van de Awb een grondslag om een gemachtigde tegen wie ernstige bezwaren bestaan te weigeren in alle zaken die thans bij de rechtbank aanhangig zijn en waarin hij optreedt als vertegenwoordiger? Is een weigering van een gemachtigde in alle aanhangige zaken in overeenstemming met de in artikel 6 van het EVRM, artikel 14 van het IVBPR en/of artikel 47 van het Handvest gewaarborgde rechten?
5) biedt artikel 8:25 van de Awb een grondslag om naast een gemachtigde tegen wie ernstige bezwaren bestaan ook alle (rechts)personen die onder zijn (feitelijke) leiding staan te weigeren?”

5.Beoordeling van de prejudiciële vragen van de Rechtbank

Inleiding

5.1
Uit de beslissing van de Rechtbank blijkt dat de prejudiciële vragen zijn gerezen in het kader van de beoordeling door de Rechtbank van de vraag of de gemachtigde in de beroepsprocedure kan worden geweigerd. Dit brengt mee dat het beantwoorden van die vragen nodig is voor het doen van uitspraak in deze beroepsprocedure. Verder blijkt uit de beslissing van de Rechtbank dat beantwoording van deze vragen van belang kan zijn voor de behandeling van vele andere, bij de Rechtbank en andere gerechten aanhangige zaken.
Vraag 1
5.2
Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in het arrest van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1730, is de beslissing tot weigering als voorzien in artikel 8:25, lid 1, Awb voorbehouden aan de rechter die is belast met de behandeling van de zaak waarin de in die bepaling bedoelde ernstige bezwaren rijzen, en moet het rechtsgevolg van de weigering beperkt blijven tot die zaak en tot de instantie waarin de beslissing is genomen. Artikel 8:25, lid 1, Awb biedt de rechter dus geen grondslag voor een beslissing dat een persoon in alle aanhangige of nog aanhangig te maken zaken niet als gemachtigde of bijstandverlener mag optreden. De weigering van die persoon als gemachtigde of bijstandverlener moet beperkt blijven tot de resterende duur van de behandeling van de desbetreffende zaak in die instantie.
5.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet op vraag 1 van de Rechtbank worden geantwoord dat artikel 8:25 Awb de rechter die is belast met de behandeling van de zaak waarin de in die bepaling bedoelde ernstige bezwaren rijzen, niet een grondslag biedt om de persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan als gemachtigde of bijstandverlener te weigeren voor een langere periode dan is gemoeid met de verdere behandeling van de desbetreffende zaak in die instantie.
De vragen 2 en 3
5.4
Uit het hiervoor in 5.3 weergegeven antwoord op vraag 1 volgt dat zowel vraag 2 als vraag 3 van de Rechtbank geen beantwoording behoeft.
Vraag 4
5.5
Uit hetgeen hiervoor in 5.2 is overwogen, volgt verder dat op de eerste subvraag van vraag 4 van de Rechtbank moet worden geantwoord dat artikel 8:25, lid 1, Awb niet toelaat om een persoon als gemachtigde te weigeren in alle bij eenzelfde instantie aanhangig zijnde zaken waarin diezelfde persoon als vertegenwoordiger of bijstandverlener optreedt.
Gelet op het antwoord op de eerste subvraag, behoeft de tweede subvraag van vraag 4 van de Rechtbank geen beantwoording.
Vraag 5
5.6
De in artikel 8:25, lid 1, Awb bedoelde ernstige bezwaren kunnen slechts worden opgeroepen door gedragingen van natuurlijke personen. Indien een natuurlijke persoon optreedt in naam van een rechtspersoon, biedt artikel 8:25, lid 1, Awb niet een grondslag om diens tot ernstige bezwaren leidende optreden toe te rekenen aan die rechtspersoon of aan andere personen.
5.7
Op vraag 5 van de Rechtbank moet daarom worden geantwoord dat artikel 8:25, lid 1, Awb de rechter niet een grondslag biedt om, naast de natuurlijke persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, ook de door de belanghebbende gemachtigde rechtspersoon waarvoor deze natuurlijke persoon optreedt, te weigeren. Dat geldt ook ten aanzien van andere natuurlijke personen die aan dezelfde rechtspersoon zijn verbonden en/of onder de (feitelijke) leiding staan van de natuurlijke persoon tegen wie zodanige ernstige bezwaren bestaan dat een weigering op de voet van artikel 8:25, lid 1, Awb is gerechtvaardigd.

6.Proceskosten

Door de Rechtbank zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van de onderhavige prejudiciële procedure een vergoeding dient te worden toegekend.

7.Beslissing

De Hoge Raad beantwoordt de hiervoor in onderdeel 4 weergegeven vragen 1, subvraag 1 van vraag 4, en vraag 5 als volgt:
Vraag 1:
Artikel 8:25 Awb biedt de rechter die is belast met de behandeling van de zaak waarin de in die bepaling bedoelde ernstige bezwaren rijzen, niet een grondslag om de persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan als gemachtigde of bijstandverlener te weigeren voor een langere periode dan gemoeid is met de verdere behandeling van de desbetreffende zaak in die instantie.
Vraag 4, subvraag 1:
Artikel 8:25 Awb biedt niet een grondslag om een persoon als gemachtigde te weigeren in alle bij eenzelfde instantie aanhangig zijnde zaken waarin diezelfde persoon als vertegenwoordiger of bijstandverlener optreedt.
Vraag 5:
Artikel 8:25 Awb biedt niet een grondslag om naast de natuurlijke persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, ook de door de belanghebbende gemachtigde rechtspersoon waarvoor deze natuurlijke persoon rechtsgeldig is opgetreden, als gemachtigde te weigeren. Dat geldt ook ten aanzien van andere natuurlijke personen die aan diezelfde rechtspersoon zijn verbonden en/of onder de (feitelijke) leiding staan van de natuurlijke persoon tegen wie zodanige ernstige bezwaren bestaan dat een weigering op de voet van artikel 8:25, lid 1, Awb is gerechtvaardigd.
Deze prejudiciële beslissing is gegeven door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.