Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in cassatie om gaat
3.Het eerste middel
Parketnummer eerste aanleg: 09-199385-21
Feit 1 (09-199385-21)
Een proces-verbaal van aangiftevan [benadeelde 2] d.d. 10 december 2020 van de politie Den Haag […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – […]:
Bewijsvoering
4.Het tweede middel
Feit 3
Feit 3 (09-199385-21)
5.Het derde middel
Parketnummer eerste aanleg: 09/086861-22
HR 24 januari 2023, ECLINL:HR:2023:91
Hof Amsterdam 28 februari 2023, ECLL:NL:GHAMS:2023:715
Hof Leeuwarden 17 mei 2011, ECLL:NL:GHLEE:2011:BO5142
Hof Leeuwarden 23 maart 2011, ECLI:NLGHLEE:2011:BP8944
Feit 2 (09-086861-22)
NJ2024/88 en het in de pleitnota genoemde arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:91,
NJ2023/89 m.nt. Machielse.
NJ2023/89 m.nt. Machielse werden de uitlatingen gedaan door iemand die op dat moment was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. In HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:223,
NJ2024/88 betrof het uitlatingen die in het normaal spraakgebruik ook wel als beeldspraak worden gebruikt om aan te geven dat men de bedoeling heeft de ander te verslaan in sport en spel (“ik maak gehakt van je” en/of “ik laat geen spaan van je heel”), terwijl bovendien bleek dat de verdachte in die zaak op dat moment verwikkeld was in een juridische procedure met de bedreigde. [16] Voor de onderhavige zaak geldt dat niet.
6.Het vierde middel
Inleiding
7.Het vijfde middel
Psychische gevolgen
Vorderingen tot schadevergoeding
NJ2019/379 m.nt. Vellinga, r.o. 2.4.5 zonder nadere motivering niet begrijpelijk is hoe het hof tot het oordeel is gekomen dat er ten aanzien van de belediging sprake was van een aantasting in de persoon op andere wijze.
NJ2019/379 m.nt. Vellinga houdt over immateriële schade onder meer in (met weglating van voetnoten):
b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade (art. 6:106 BW)2.4.4 Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
NJ2020/231. In deze zaak had het hof bewezenverklaard dat de verdachte had gepoogd de dienstauto van twee politieagenten aan te rijden en dat hij met een auto met aanmerkelijke snelheid tegen de dienstauto waarin twee politieagenten zaten was gereden of gebotst. Het hof oordeelde dat de verdachte “door aldus te handelen, namelijk opzettelijk een situatie scheppen waarin de benadeelde partijen ernstig dienden te vrezen voor hun gezondheid […] met het vereiste oogmerk, als bedoeld in art. 6:106 lid 1 aanhef en sub a BW, [heeft] gehandeld”. De Hoge Raad casseerde, aangezien “de enkele door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is toegebracht, […] de gevolgtrekking dat de verdachte het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen niet [kan] dragen.” De vaststelling dat de verdachte opzettelijk een dienstauto heeft aangereden en op een ander dienstauto is ingereden was evenmin toereikend.