2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang in:
"Strafbaarheid verdachte.
Vanaf de dood van de vader van [verdachte], zo'n 20 jaar geleden, ervaart [verdachte] dat hij door de geest van zijn vader is bezeten. [Verdachte] is in 1996 in contact gekomen met [betrokkene 2]. Zij deed [verdachte] geloven dat ze in contact was met zijn overleden vader en dat zij [verdachte] kon helpen met alle problemen waarmee hij in zijn leven kampte, waaronder dan ook dat zij hem zou helpen zich te verlossen van de geest van zijn vader. [Betrokkene 2] zou [verdachte] echter alleen kunnen helpen als hij al zijn geld aan haar overmaakte, puur om "de geest van zijn overleden vader tevreden te stellen". Als alle problemen opgelost zouden zijn, zou [verdachte] al het geld dat hij aan haar had overgemaakt, terugkrijgen. [Betrokkene 2] zou het geld voor hem dus alleen maar bewaren.
Toen zijn eigen geld op was, diende [verdachte] anderen om geld te vragen. Nadat hij zelfs leningen had afgesloten om geld naar haar te kunnen overmaken, vroeg [verdachte] geld aan zijn moeder en later aan [betrokkene 1]. [Verdachte] heeft zelf verklaard dat hij hier wel veel moeite mee had:
(p. 4 pv zitting 18 mei 2010) "Het was een zware periode om mijn eigen moeder te bewegen om mij geld te geven. Het was een hele zware druk. Ik heb vele malen geprobeerd om het niet te doen." Ook ten opzichte van [betrokkene 1] voelde [verdachte] zich enorm bezwaard. [Verdachte] was en is nog steeds heilig overtuigd van het feit dat het geld uiteindelijk terugkomt en hij dus ook [betrokkene 1] kan terugbetalen.
[Betrokkene 2] vroeg om geld en gaf aan op welke wijze [verdachte] dat moest vergaren. Ook heeft [betrokkene 2] zelf contact met [betrokkene 1] gehad. Daarbij deed zij zich voor als juridisch adviseur. [Betrokkene 1] maakte, aldus [verdachte], ook zelf geld over naar [betrokkene 2] (p 5 pv zitting 18 mei 2010).
Uit het proces-verbaal van politie (p. 495-509) blijkt dat [betrokkene 2] deel uitmaakt van een in de Verenigde Staten bekende bende van "psychic swindlers". Vanuit alleen al Nederland blijken (p. 15 pv van bevindingen) tussen 1999 en 2004 twintig personen geld naar [betrokkene 2] overgemaakt te hebben (in totaal ongeveer E 1000.000,-). De modus operandi was nagenoeg dezelfde als in de onderhavige zaak: Amerikaanse vrouw biedt hulp aan als medium, wint in korte tijd het vertrouwen van de slachtoffers en laat hen geloven dat zij hen via de paranormale wereld kan helpen om problemen op te lossen. Hiertoe moeten de slachtoffers hun geld naar haar overmaken.
De druk die [betrokkene 2] op [verdachte] uitoefende bestond eruit dat zij beweerde dat er hele ernstige dingen zouden gebeuren in het leven van [verdachte] en zijn naasten als hij niet aan haar verzoek om geld voldeed. Als hij wel voldeed, zou het allemaal goed gaan.
Het ten laste gelegde is een direct gevolg van de druk die [betrokkene 2] op [verdachte] uitoefende. Het is zonneklaar dat [verdachte] geheel onder de invloed van [betrokkene 2] stond.
De NIFP deskundigen concluderen dat bij [verdachte] sprake zou zijn van een waanstoornis, te weten een beïnvloedingswaan: hij is ervan overtuigd dat hij faalt doordat vader hem beïnvloedt. Beide deskundigen concluderen dat [verdachte] ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat eerst de vraag naar de psychische overmacht beantwoord dient te worden, voordat de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid aan de orde komt. Immers, bij psychische overmacht gaat het om een ongewone psychische toestand, veroorzaakt door externe omstandigheden. Als iemand (tevens) een ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft, kan die omstandigheid op zichzelf geen zelfstandige betekenis hebben voor het oordeel over de overmacht. Niet ten gunste en niet ten nadele. Als dus psychische overmacht kan worden aangenomen, is de eventuele ziekelijke stoornis juridisch irrelevant.
[Verdachte] handelde bij het ten laste gelegde onder een van buiten komende, psychische dwang, waar het zich aan onttrekken het gemiddelde weerstandsvermogen van de mens onder dezelfde omstandigheden zou overstijgen. Weerstand bieden was redelijkerwijs niet mogelijk. Het gaat om een sociaal-ethische afweging; wat zou een ander onder dezelfde soort omstandigheden doen? Uiteraard speelt bij de beantwoording van die vraag de persoon van de dader een rol, met andere woorden: "dezelfde soort omstandigheden" betekent ook: in dezelfde psychische toestand. Een combinatie van externe en inwendige factoren sluit psychische overmacht niet uit, zolang het zwaartepunt ligt op de van buiten komende factoren.
De centrale vraag is dan of [verdachte] [betrokkene 1] heeft bewogen tot afgifte van geld, vooral door zijn waanstoornis, of door vooral de druk die [betrokkene 2] op hem uitoefende? Naar de mening van de verdediging is in casu de druk die van [betrokkene 2] uitging van meer belang geweest op het ten laste gelegde handelen dan de eventuele waan. [Verdachte] kwam bij [betrokkene 2] om zijn probleem, zo u wilt, de waan, op te lossen. Zij heeft echter misbruik gemaakt van de problemen van [verdachte] en hem zwaar onder druk gezet, waardoor hij uiteindelijk [betrokkene 1] geld afhandig heeft gemaakt.
Aan het uiteindelijke delict is echter veel vooraf gegaan. Eerst heeft [verdachte] zoals gezegd zijn eigen geld aan [betrokkene 2] overgemaakt en leningen afgesloten. Zoals [verdachte] zelf verklaarde heeft hij lang geprobeerd zich ertegen te verzetten geld van anderen (waaronder zijn eigen moeder) te vragen maar, zo verklaart hij zelf: "het was een hele zware druk". Het uiteindelijk bewegen van [betrokkene 1] tot afgifte van geld staat in een veel te ver verwijderd verband met de waan. Een direct causaal verband is echter aanwezig met de druk vanuit [betrokkene 2].
[Betrokkene 2] heeft de eventuele waan van [verdachte] misbruikt als middel om haar doel te bereiken en om [verdachte] meer onder druk te zetten. Zonder de waan was het delict wellicht ook wel gepleegd, gezien het feit dat veel meer mensen in de oplichtingpraktijken van [betrokkene 2] zijn getrapt. Op hen allen zal door haar forse psychische druk zijn uitgeoefend. Onwaarschijnlijker lijkt dat allen aan een waanstoornis lijden. Nogmaals: zonder de waan zou het delict mogelijk ook zijn gepleegd. Zonder de druk van [betrokkene 2] was het feit echter nooit gepleegd. Het directe causaal verband tussen de eventuele waan en het delict ontbreekt dan ook.
Conclusie:
Ontslag van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht."