ECLI:NL:HR:2012:BX6734

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04649
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op psychische overmacht in strafzaak met waanstoornis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1953, was beschuldigd van oplichting door middel van valse voorwendselen, waarbij hij een aanzienlijk bedrag van een slachtoffer had verkregen. De verdediging stelde dat de verdachte handelde onder psychische overmacht, veroorzaakt door een waanstoornis, en dat hij daardoor niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De raadsvrouw voerde aan dat de druk van een derde partij, betrokkene 2, die zich voordeed als een medium, de verdachte had gedwongen tot het plegen van de strafbare feiten. Het Hof oordeelde echter dat de waanstoornis van de verdachte geen van buiten komende drang vormde, en dat hij derhalve niet kon worden ontslagen van rechtsvervolging. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof toereikend had gemotiveerd dat de verdachte niet aan zijn gedragingen kon worden gehouden. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar besloot dat dit geen gevolgen had voor de opgelegde maatregel. De verdachte werd uiteindelijk ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis werd gelast.

Uitspraak

9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 10/04649
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 oktober 2010, nummer 21/001982-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op psychische overmacht.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode januari 2007 tot en met augustus 2007 in Nederland en/of de Verenigde Staten van Amerika, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van geld (in totaal circa 397.775,- euro), hierin bestaande dat verdachte (telkens) tezamen met verdachtes mededader(s), met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich heeft voorgedaan als (toekomstig) zakenpartner van [betrokkene 1] en
- [betrokkene 1] heeft verteld dat hij, verdachte, mede-eigenaar was van een bedrijf in de Verenigde Staten genaamd [A]) en
- [betrokkene 1] (meermalen) heeft verteld dat hij zich in de Verenigde Staten bevond om zijn aandelenpakket bij genoemd bedrijf te verkopen en
- zich door [betrokkene 1] van Schiphol heeft laten afhalen waarbij verdachte het jegens [betrokkene 1] deed voorkomen alsof hij zojuist was geland vanuit Miami, de Verenigde Staten (met vlucht BA 434, aankomsttijd 13.55 uur) en
- [betrokkene 1] heeft verteld dat hij in de gelegenheid was om het aandelenpakket (ter waarde van USD 750.000,- althans een aanzienlijk geldbedrag) van een overleden medevennoot bij [A] te kopen nadat een schuld van USD 30.000,-, althans een (lager) geldbedrag, zou zijn voldaan en
- [betrokkene 1] (meermalen) heeft verteld dat hij, verdachte, door het doen van een kortstondige investering (telkens) een (aanzienlijk) groter bedrag kon incasseren waarvan [betrokkene 1] dan zou meeprofiteren en
- [betrokkene 1] telefonisch heeft verteld dat hij in de Verenigde Staten werd vastgehouden wegens één of meerdere (oude) belastingschuld(en) die dienden te worden afbetaald en
- [betrokkene 1] in contact heeft gebracht, althans heeft laten komen, met [betrokkene 2], althans een persoon, die zich heeft voorgedaan als advocate/juridisch adviseur in de Verenigde Staten en
- [betrokkene 1] in contact heeft gebracht, althans heeft laten komen, met [betrokkene 3], althans een persoon, die zich heeft voorgedaan als een (financieel) medewerker van [A] en
- aan [betrokkene 1] meerdere (schriftelijke) schuldbekentenissen heeft doen toekomen, (teneinde daarmee het vertrouwen van [betrokkene 1] te krijgen en/of te behouden), waardoor [betrokkene 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte van geld."
2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang in:
"Strafbaarheid verdachte.
Vanaf de dood van de vader van [verdachte], zo'n 20 jaar geleden, ervaart [verdachte] dat hij door de geest van zijn vader is bezeten. [Verdachte] is in 1996 in contact gekomen met [betrokkene 2]. Zij deed [verdachte] geloven dat ze in contact was met zijn overleden vader en dat zij [verdachte] kon helpen met alle problemen waarmee hij in zijn leven kampte, waaronder dan ook dat zij hem zou helpen zich te verlossen van de geest van zijn vader. [Betrokkene 2] zou [verdachte] echter alleen kunnen helpen als hij al zijn geld aan haar overmaakte, puur om "de geest van zijn overleden vader tevreden te stellen". Als alle problemen opgelost zouden zijn, zou [verdachte] al het geld dat hij aan haar had overgemaakt, terugkrijgen. [Betrokkene 2] zou het geld voor hem dus alleen maar bewaren.
Toen zijn eigen geld op was, diende [verdachte] anderen om geld te vragen. Nadat hij zelfs leningen had afgesloten om geld naar haar te kunnen overmaken, vroeg [verdachte] geld aan zijn moeder en later aan [betrokkene 1]. [Verdachte] heeft zelf verklaard dat hij hier wel veel moeite mee had:
(p. 4 pv zitting 18 mei 2010) "Het was een zware periode om mijn eigen moeder te bewegen om mij geld te geven. Het was een hele zware druk. Ik heb vele malen geprobeerd om het niet te doen." Ook ten opzichte van [betrokkene 1] voelde [verdachte] zich enorm bezwaard. [Verdachte] was en is nog steeds heilig overtuigd van het feit dat het geld uiteindelijk terugkomt en hij dus ook [betrokkene 1] kan terugbetalen.
[Betrokkene 2] vroeg om geld en gaf aan op welke wijze [verdachte] dat moest vergaren. Ook heeft [betrokkene 2] zelf contact met [betrokkene 1] gehad. Daarbij deed zij zich voor als juridisch adviseur. [Betrokkene 1] maakte, aldus [verdachte], ook zelf geld over naar [betrokkene 2] (p 5 pv zitting 18 mei 2010).
Uit het proces-verbaal van politie (p. 495-509) blijkt dat [betrokkene 2] deel uitmaakt van een in de Verenigde Staten bekende bende van "psychic swindlers". Vanuit alleen al Nederland blijken (p. 15 pv van bevindingen) tussen 1999 en 2004 twintig personen geld naar [betrokkene 2] overgemaakt te hebben (in totaal ongeveer E 1000.000,-). De modus operandi was nagenoeg dezelfde als in de onderhavige zaak: Amerikaanse vrouw biedt hulp aan als medium, wint in korte tijd het vertrouwen van de slachtoffers en laat hen geloven dat zij hen via de paranormale wereld kan helpen om problemen op te lossen. Hiertoe moeten de slachtoffers hun geld naar haar overmaken.
De druk die [betrokkene 2] op [verdachte] uitoefende bestond eruit dat zij beweerde dat er hele ernstige dingen zouden gebeuren in het leven van [verdachte] en zijn naasten als hij niet aan haar verzoek om geld voldeed. Als hij wel voldeed, zou het allemaal goed gaan.
Het ten laste gelegde is een direct gevolg van de druk die [betrokkene 2] op [verdachte] uitoefende. Het is zonneklaar dat [verdachte] geheel onder de invloed van [betrokkene 2] stond.
De NIFP deskundigen concluderen dat bij [verdachte] sprake zou zijn van een waanstoornis, te weten een beïnvloedingswaan: hij is ervan overtuigd dat hij faalt doordat vader hem beïnvloedt. Beide deskundigen concluderen dat [verdachte] ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat eerst de vraag naar de psychische overmacht beantwoord dient te worden, voordat de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid aan de orde komt. Immers, bij psychische overmacht gaat het om een ongewone psychische toestand, veroorzaakt door externe omstandigheden. Als iemand (tevens) een ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft, kan die omstandigheid op zichzelf geen zelfstandige betekenis hebben voor het oordeel over de overmacht. Niet ten gunste en niet ten nadele. Als dus psychische overmacht kan worden aangenomen, is de eventuele ziekelijke stoornis juridisch irrelevant.
[Verdachte] handelde bij het ten laste gelegde onder een van buiten komende, psychische dwang, waar het zich aan onttrekken het gemiddelde weerstandsvermogen van de mens onder dezelfde omstandigheden zou overstijgen. Weerstand bieden was redelijkerwijs niet mogelijk. Het gaat om een sociaal-ethische afweging; wat zou een ander onder dezelfde soort omstandigheden doen? Uiteraard speelt bij de beantwoording van die vraag de persoon van de dader een rol, met andere woorden: "dezelfde soort omstandigheden" betekent ook: in dezelfde psychische toestand. Een combinatie van externe en inwendige factoren sluit psychische overmacht niet uit, zolang het zwaartepunt ligt op de van buiten komende factoren.
De centrale vraag is dan of [verdachte] [betrokkene 1] heeft bewogen tot afgifte van geld, vooral door zijn waanstoornis, of door vooral de druk die [betrokkene 2] op hem uitoefende? Naar de mening van de verdediging is in casu de druk die van [betrokkene 2] uitging van meer belang geweest op het ten laste gelegde handelen dan de eventuele waan. [Verdachte] kwam bij [betrokkene 2] om zijn probleem, zo u wilt, de waan, op te lossen. Zij heeft echter misbruik gemaakt van de problemen van [verdachte] en hem zwaar onder druk gezet, waardoor hij uiteindelijk [betrokkene 1] geld afhandig heeft gemaakt.
Aan het uiteindelijke delict is echter veel vooraf gegaan. Eerst heeft [verdachte] zoals gezegd zijn eigen geld aan [betrokkene 2] overgemaakt en leningen afgesloten. Zoals [verdachte] zelf verklaarde heeft hij lang geprobeerd zich ertegen te verzetten geld van anderen (waaronder zijn eigen moeder) te vragen maar, zo verklaart hij zelf: "het was een hele zware druk". Het uiteindelijk bewegen van [betrokkene 1] tot afgifte van geld staat in een veel te ver verwijderd verband met de waan. Een direct causaal verband is echter aanwezig met de druk vanuit [betrokkene 2].
[Betrokkene 2] heeft de eventuele waan van [verdachte] misbruikt als middel om haar doel te bereiken en om [verdachte] meer onder druk te zetten. Zonder de waan was het delict wellicht ook wel gepleegd, gezien het feit dat veel meer mensen in de oplichtingpraktijken van [betrokkene 2] zijn getrapt. Op hen allen zal door haar forse psychische druk zijn uitgeoefend. Onwaarschijnlijker lijkt dat allen aan een waanstoornis lijden. Nogmaals: zonder de waan zou het delict mogelijk ook zijn gepleegd. Zonder de druk van [betrokkene 2] was het feit echter nooit gepleegd. Het directe causaal verband tussen de eventuele waan en het delict ontbreekt dan ook.
Conclusie:
Ontslag van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht."
2.3.2. Het bestreden arrest houdt, onder het hoofd "strafbaarheid van de verdachte" het volgende in:
"Psychische overmacht
De raadsvrouw heeft op grond van in haar pleitnota genoemde redenen betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, voortkwamen vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Het hof is van oordeel dat verdachte weliswaar heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis, maar dat deze stoornis geen van buiten komende drang is.
Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Toerekenbaarheid
In het verdachte betreffende rapport d.d. 23 april 2010, opgemaakt door de gezondheidspsycholoog P.K. Kristensen staat het volgende vermeld:
"Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een waanstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde wordt het handelen van betrokkene bepaald door zijn waanstoornis die al tientallen jaren lijkt te bestaan. Hij richt zijn leven volledig in naar zijn waan en neemt beslissingen conform de waan. Zijn waarneming wordt gestuurd door de waan en afwijkende informatie wordt aangetast zodat de waan niet in gevaar komt. De ziekelijke stoornis in de zin van de waanstoornis van betrokkene verklaart het gedrag van betrokkene tijdens het te laste gelegde. De waanstoornis beheerst het leven van betrokkene op alle terreinen.
Betrokkene wordt in zijn hele handelen bepaald door de waanstoornis. Hij is ervan overtuigd dat hij alleen bevrijd kan worden van de geest van zijn vader als hij het geld overmaakt en blijft overmaken aan het medium [...]. Betrokkene kan gezien zijn allesbepalende waanstoornis beschouwd worden als een persoon met een totaal gebrek aan keuzemogelijkheden zodat hij dan ook als ontoerekeningsvatbaar beschouwd kan worden ten tijde van het ten laste gelegde.
De noodzaak van het bevestigd krijgen van de waan neemt steeds toe. Hiermee zal het risico op suïcide hoger worden, maar ook de onverschilligheid waarmee betrokkene te werk zal gaan bij het oplichten van anderen. Naast het hoge recidivegevaar op vergelijkbare delicten als het ten laste gelegde, dreigt ook de maatschappelijke teloorgang van betrokkene zelf. Hij heeft ondanks zijn zeer goed ontwikkelde intelligentie, zakelijke creativiteit en goede opleiding door zijn waanstoornis het contact met zijn familie en verder sociaal netwerk verloren. Hij heeft hoge schulden en zijn woonsituatie is bij herhaling zeer instabiel. Betrokkene leeft van dag tot dag en is gedurende langere periodes zwervend en afhankelijk van de vrijgevigheid van anderen in zijn levensonderhoud.
Indien een beperking van het recidivegevaar en/of de maatschappelijke teloorgang van betrokkene noodzakelijk wordt geacht, kan gedacht worden aan het toepassen van artikel 37, te weten plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gedurende een jaar."
In het verdachte betreffende rapport d.d. 6 mei 2010, opgemaakt door de psychiater H.T.J. Boerboom staat het volgende vermeld:
"De waanstoornis bepaalt sinds lange tijd betrokkenes handelen, denken en voelen en is niet te corrigeren. Zijn keuzes worden conform de waan gemaakt. Betrokkene is er van overtuigd dat het medium hem van de geest van zijn vader kan afhelpen. Hij moet daarvoor geld aan haar geven. Om aan dat geld te komen heeft hij het slachtoffer onder valse voorwendselen geld doen overmaken. Betrokkene is er heilig van overtuigd dat het geld terug zal komen. Hij hoeft daarom geen verantwoordelijkheid voor de gevolgen te nemen en doordat hij vanuit zijn waan zeer selectief informatie oppakt is hij ongevoelig voor de negatieve gevolgen. Hij heeft geen ziektebesef en nauwelijks ziekte-inzicht. Betrokkenes handelen en keuzen worden bepaald door de waan. Hij moet daarom ontoerekeningsvatbaar worden geacht.
Het recidiverisico is hoog. Betrokkene is nadat hij in het huis van bewaring was geweest, doorgegaan met geld vragen van het slachtoffer. Wanneer dit slachtoffer zijn medewerking niet meer zal verlenen is het zeer waarschijnlijk dat betrokkene vanuit zijn waan andere personen zal gaan zoeken die hem geld kunnen geven. Voor betrokkene is de geest en zijn ellende nog niet weg. Daarnaast is de kans op voortgaande maatschappelijke teloorgang evident en zal niet verminderen wanneer betrokkene niet wordt behandeld. De prognose van behandeling van een waanstoornis is matig. Met medicatie en cognitieve gedragstherapie zijn gemiddeld bescheiden resultaten te behalen. Echter zijn er ook patiënten die succesvol zijn behandeld. Van belang bij betrokkene is dat hij eens de kans moet krijgen psychiatrisch behandeld te worden en dat zal hij niet op vrijwillige basis gaan doen. Rapporteur heeft de voorkeur om betrokkene langdurig onder controle te houden. TBS met voorwaarden geeft hierin de beste mogelijkheden. Echter zal betrokkene het niet eens zijn met de voorwaarden en is hij niet gemotiveerd voor behandeling. Dan is artikel 37 te adviseren, zeker in het kader van maatschappelijk teloorgang".
Het hof neemt de conclusie van de deskundigen wat betreft de toerekenbaarheid uit bovengenoemde rapportages over en maakt deze tot de zijne. Omdat het bewezenverklaarde handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend, zal hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
2.4. Het Hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de plaatsing van de verdachte gelast in een psychiatrisch ziekenhuis.
2.5. Voor zover het middel klaagt dat 's Hofs motivering niet voldoet aan het in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ingevolge art. 358, derde lid, Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de eerste volzin van eerstgenoemde bepaling (vgl. HR 29 april 2008, LJN BB8977, NJ 2009/130, rov. 6.3). In zoverre faalt het middel.
2.6. Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
2.7. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis en dat deze stoornis geen van buiten komende drang is. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat geen sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd in het licht van het aangevoerde en de hiervoor onder 2.3.2 door het Hof overgenomen conclusie van de deskundigen.
2.8. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Aangezien de aan de verdachte opgelegde maatregel zich naar haar aard niet voor vermindering leent, zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 9 oktober 2012.