Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
7 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor bedreiging van Geert Wilders, lid van de Tweede Kamer, door middel van een tweet. De verdachte heeft in de periode van 9 tot en met 21 februari 2011 een bericht geplaatst op Twitter waarin zij aangaf Wilders te willen vermoorden. Het Hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk dreigend heeft gehandeld en dat zij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Wilders het bericht zou lezen. De verdachte heeft echter aangevoerd dat zij niet de intentie had om Wilders te bedreigen en dat zij niet wist of hij het bericht zou zien. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het opzet van de verdachte gericht was op het daadwerkelijk op de hoogte brengen van Wilders van de bedreiging. De enkele plaatsing van het bericht op Twitter biedt niet voldoende basis voor de conclusie dat de verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat Wilders in redelijkheid vrees zou kunnen hebben voor zijn leven. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.