ECLI:NL:HR:2001:AB2775
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor immateriële schade na doodslag door echtgenoot
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 oktober 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de eiser, [eiser], in hoger beroep was gegaan tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerster], zijn ex-echtgenote, na de ontbinding van hun huwelijk en de tragische dood van hun kind door [eiser]. De Rechtbank had [eiser] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [verweerster] wegens immateriële schade, die voortvloeide uit de door [eiser] gepleegde daad. Het Hof had deze vordering in reconventie toegewezen, waarbij het de aansprakelijkheid van [eiser] bevestigde op basis van artikel 6:106 lid 1 BW, dat de mogelijkheid biedt om immateriële schade te vergoeden indien het oogmerk bestaat om schade toe te brengen aan een ander.
De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en bevestigd dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade terecht was toegewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de dood van het kind en de relatie tussen de partijen, voldoende grond vormden voor de conclusie dat [eiser] het oogmerk had om [verweerster] immateriële schade toe te brengen. De Hoge Raad benadrukte dat de wet niet uitsluit dat immateriële schade kan worden gevorderd in gevallen waarin de dader iemand heeft gedood met het oogmerk om schade toe te brengen aan een ander.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid in het personen- en familierecht, vooral in situaties waarin geweld binnen de familie leidt tot ernstige gevolgen voor de overlevenden. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan [eiser] opgelegd, wat de gevolgen van zijn handelen onderstreept.