ECLI:NL:HR:2015:1790

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
14/00732
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bedreiging met zware mishandeling in politieke context

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling. De verdachte heeft op 10 februari 2010 een e-mail gestuurd naar M. Hamer, een landelijk bekende politica, waarin hij haar bedreigde. De e-mail bevatte expliciete bedreigingen en verwees naar de dochter van de aangeefster, wat de bedreigende aard van de boodschap versterkte. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen was omkleed, maar het Hof oordeelde dat de context van de e-mail en de gebruikte bewoordingen voldoende waren om de bedreiging te kwalificeren als een misdrijf volgens artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en verwierp het cassatieberoep, waarbij werd vastgesteld dat de bewezenverklaring naar de eisen der wet met redenen was omkleed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van bedreigingen, vooral in een politieke context, waar de kwetsbaarheid van publieke figuren een belangrijke rol speelt.

Uitspraak

7 juli 2015
Strafkamer
nr. S 14/00732
CB/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 27 januari 2014, nummer 22/004485-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Groeneveld, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit 's Hofs bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat de verdachte M. Hamer heeft bedreigd met zware mishandeling.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 10 februari 2010 te Dordrecht, althans in Nederland, M. Hamer heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een e-mail aan voornoemde Hamer verstuurd met de navolgende inhoud: "Namens alle slachtoffers en doden in Irak bedanken wij U en de PvdA voor het steunen van deze illegale oorlog. Ook namens het CDA bedanken wij de PvdA voor het steunen van J.P. Balkenende... Dankzij U komt het CDA weg met deze oorlogsmisdaad jegens de mensheid. Met uw verklaring van gisteren heeft u officieel de PvdA opgeheven. Bedankt! Als u denkt dat u hiermee wegkomt, heeft u het goed mis.... De mensen in het land voelen zich genaaid! Een mes in de rug.... Doe de groeten aan uw dochter... en uhm, zorg ervoor dat ze in de gaten wordt gehouden... Een ex-PvdA lid.... Want WIJ zullen u dit nooit vergeven"."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Namens de verdachte is bepleit dat hij van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu de in de e-mail gevatte bewoordingen onvoldoende specifiek zijn om bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht op te leveren.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht althans zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij of zij het leven zou kunnen verliezen danwel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448).
Het hof wijst in dit verband op de navolgende feiten en omstandigheden. De aangeefster was ten tijde van het delict een landelijk bekende politica. Dit houdt in dat zij met enige regelmaat in de openbaarheid trad waardoor zij een zekere, verhoogde kwetsbaarheid kreeg. Dat de verdachte bijvoorbeeld zonder al te veel moeite aan gegevens van de aangeefster heeft kunnen komen, blijkt uit het feit dat hij de e-mail direct naar het door haar gebruikte e-mailadres heeft gestuurd.
Hiernaast heeft de verdachte in de e-mail kenbaar gemaakt dat hij wist dat de aangeefster een dochter heeft, waardoor de uitingen van de verdachte niet slechts een reactie zijn op een actuele politieke kwestie, maar een meer persoonlijk gericht karakter hebben gekregen. Het hof is in het verlengde hiervan van oordeel dat de in het bericht opgenomen passage "Doe de groeten aan uw dochter... en uhm, zorg ervoor dat ze in de gaten wordt gehouden.." onmiskenbaar als bedoeling heeft bij de aangeefster het gevoel op te roepen dat de fysieke veiligheid van haar dochter in het geding was. In dit kader acht het Hof tevens van belang dat de verdachte zijn bericht begint met "Namens alle slachtoffers en doden in Irak..." en ook verder in de e-mail gebruik maakt van de wij-vorm. Door de indruk te wekken niet alleen te staan in zijn uitingen jegens de aangeefster heeft de verdachte de bedreigende aard van de e-mail versterkt. Hetzelfde geldt ten aanzien van het gebruik van bewoordingen zoals "oorlogsmisdaad jegens de mensheid" en "als u denkt dat u hiermee wegkomt". Ook het noemen van een mes gevolgd door puntjes, ook al wordt dit niet direct in relatie gebracht met een handeling tegen de aangeefster, is een aspect dat de impact van de uitlatingen beïnvloedt.
Met inachtneming van het voorgaande is het hof van oordeel dat de betreffende tekst, bezien in het licht van alle omstandigheden en in onderlinge samenhang bezien, als een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden aangemerkt."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448). Niet is vereist dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen de bedreigde persoon zelf (vgl. HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3400, NJ 2011/224).
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen van de verdachte, in hun context bezien, een bedreiging met zware mishandeling van M. Hamer opleveren. Dit oordeel is, gelet op 's Hofs bewijsvoering daaromtrent, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2015.