Het hof heeft de verdachte van het haar tenlastegelegde vrijgesproken. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
“Het tenlastegelegde feit 1 vond plaats op 29 augustus 2017 op de afdeling Intensive Care van psychiatrisch ziekenhuis [A], waar verdachte vanwege haar psychische toestand krachtens een rechterlijke machtiging gedwongen was opgenomen. Op enig moment werd verdachte vanwege haar onhandelbaar gedrag en haar ontregelde toestand tegen haar wil naar de separeercel overgebracht door aangeefster en drie mannelijke verpleegkundigen. Bij die gelegenheid heeft zij - in haar emotionele geestelijke toestand - bedreigende taal geuit in de richting van aangeefster.
Het tenlastegelegde feit 2 vond plaats op 11 september 2017 in hetzelfde psychiatrisch ziekenhuis van [A] te Utrecht, waar verdachte (nog steeds) vanwege haar psychische toestand krachtens een rechterlijke machtiging gedwongen was opgenomen. Verdachte was in de separeercel geplaatst en mocht niet roken van aangeefster. Bij die gelegenheid heeft zij - in haar ontregelde geestelijke toestand - bedreigende taal geuit in de richting van aangeefster.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van bedreiging sprake indien deze van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
Het hof acht bij de beoordeling van de feiten 1 en 2 allereerst van belang dat verdachte vanwege haar geestelijke toestand gedwongen was opgenomen op de psychiatrische afdeling om behandeld te worden voor haar daaruit voortvloeiende klachten en onhandelbaar gedrag. Het is voorstelbaar dat verdachte, wanneer zij vanwege dat gedrag in de separeercel wordt of is geplaatst, grensoverschrijdend en onaangepast reageert wanneer zij door het personeel wordt beetgepakt. Datzelfde kan zich voordoen wanneer haar wens om in de separeercel te mogen roken, wordt afgewezen, hoe terecht die afwijzing op zichzelf genomen misschien ook moge zijn.
Als die reactie zo heftig is dat die een verbale bedreiging inhoudt dan staat gelet op de psychiatrische omgeving en context, waarin die reactie wordt gegeven, niet zonder meer vast dat in redelijkheid door professionals als aangeefsters te vrezen valt dat verdachte die verbale bedreiging ook werkelijk zal uitvoeren. Bijzondere omstandigheden om daarvoor bezorgd te zijn, zijn in de gegeven situatie niet gebleken.
Het hof acht daarom niet bewezen dat bij de bedreigde (aangeefster) de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd.
Het hof zal verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.”