2.2.1Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 9 mei 2017 te [plaats], [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk anderen ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) telefonisch, via FaceTime, terwijl deze telefoon op luidspreker stond, dreigend de woorden toegevoegd: "Ik gooi een molotovcocktail door zijn raam" en/of "Ik ga de buurman bombarderen met molotovcocktails en brandbommen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0900-2017160869-9 opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, en gesloten op 30 juni 2017, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 3] (pagina 12 en 13):
Op 9 mei 2017 was ik thuis in mijn woning op de [a-straat 1] te [plaats]. Op deze dag kwamen de buurjongens van [a-straat 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] en [betrokkene 1]) even langs. Tijdens het gesprek met de jongens belde mijn partner [verdachte] mij via FaceTime.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0900-2017160869-1, opgemaakt door [verbalisant 2]. BOA domein generieke opsporing van politie Eenheid Midden-Nederland, en gesloten op 29 mei 2017, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [aangever] (pagina 2):
Ik hoorde [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) tegen mij zeggen dat [betrokkene 3] hem had uitgenodigd. Ik hoorde [betrokkene 2] tegen mij zeggen dat hij via het programma FaceTime op het scherm van een telefoon een voor hem onbekende man zag en dat [betrokkene 3] tegen hem had gezegd dat de persoon op het scherm [verdachte] was en dat hij niet aanwezig kon zijn in het pand omdat hij gezocht werd (het hof begrijpt: door de politie) op dat moment.
Verder zei [betrokkene 2] tegen mij dat [verdachte] tegen hem had gezegd dat hij helemaal klaar was met ons (mijn vriendin en mij) en dat hij van plan was om een brandbom bij ons naar binnen te gooien, tevens hoorde ik van [betrokkene 2] dat [verdachte] tegen hem had gezegd dat hij ons dood ging maken, als het geklaag van ons niet zou ophouden.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0900-2017160869-7, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland en gesloten op 19 juni 2017, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 1] (pagina 9):
Mijn huisgenoot genaamd [betrokkene 2] sprak mij aan en zei dat de buurvrouw van [a-straat 1] met ons wilde praten. Wij zijn toen naar deze buurvrouw toe gegaan. We stonden daar en gingen zitten in de keuken volgens mij toen de vrouw werd gefacetimed. [betrokkene 3] had de telefoon op tafel gelegd zodat wij mee konden kijken. Ik zag dat de man die aan het videobellen was een negroïde man was en heb hem nooit eerder gezien. Ik weet wel dat hij op mij vrij intimiderend overkwam. [betrokkene 3] zei dat het haar vriend was. Ik hoorde de man toen zeggen dat als de woningbouw er niets aan zou doen hij zelf een molotovcocktail door het raam bij [aangever] (het hof begrijpt: [aangever]) zou gooien. Dit heb ik de man letterlijk horen zeggen.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0900-2017160869-12 opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, en gesloten op 5 september 2017, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 2] (pagina 16):
Ik hoorde de man aan de telefoon op een gegeven moment zeggen dat hij zijn huis zou bombarderen met brandbommen of molotovcocktails. Hij bedoelde dus hiermee het huis van [aangever] (het hof begrijpt: aangever [aangever]).
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige, door de raadsheer-commissaris d.d. 8 december 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [aangever]:
Toen ze vertelden dat ik bedreigd werd schoten de haren op mijn rug wel overeind. Uit angst heb ik mijn deur en brievenbus beveiligd.”
2.2.3Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Namens verdachte is ter terechtzitting van het gerechtshof door de raadsman vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. (...) Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging van [aangever] bij verdachte ontbrak. De aanmerkelijke kans dat aangever op de hoogte zou komen van de bedreiging is niet aanwezig en verdachte heeft de aanmerkelijke kans dat de dreiging bij aangever terecht zou komen niet willens en wetens aanvaard, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat de door de raadsman van verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Zowel getuige [betrokkene 2] als getuige [betrokkene 1] hebben bij de politie verklaard dat verdachte bedreigingen heeft geuit in de richting van aangever [aangever]. Beide getuigen hebben verklaard dat zij verdachte hebben horen zeggen dat hij molotovcocktails dan wel brandbommen bij de woning van [aangever] naar binnen zou gooien. Hun verklaringen vinden voor een groot deel steun in de verklaring van de vriendin van verdachte, getuige [betrokkene 3]. Zij heeft verklaard dat de buurjongens van [a-straat 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] en [betrokkene 1]) op 9 mei 2017 bij haar in de woning zijn geweest en dat er toen een gesprek plaatsvond over de buurman van [a-straat 3] (het hof begrijpt: aangever [aangever]). Haar partner, [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte), was via FaceTime bij dat gesprek aanwezig. (...)
Het hof stelt derhalve op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de woorden zoals opgenomen in de tenlastelegging heeft gebezigd, te weten “Ik gooi een molotovcocktail door zijn raam” en/of “Ik ga de buurman bombarderen met molotovcocktails en brandbommen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake, indien de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zal worden gepleegd. Deze redelijke vrees is objectief van aard en kan dus niet enkel worden bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens.
Het hof is van oordeel dat de uitlatingen van verdachte in zijn algemeenheid geschikt zijn om in redelijkheid bij het slachtoffer de vrees te doen ontstaan slachtoffer te worden van een misdrijf tegen het leven gericht en/of brandstichting. Met betrekking tot de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan overweegt het hof als volgt. Uit de aangifte van [aangever] blijkt dat getuige [betrokkene 2] hem heeft verteld dat verdachte - met ontbloot bovenlijf - via FaceTime bij het gesprek in de woning van [betrokkene 3] aanwezig was. Als reden voor zijn niet fysieke aanwezigheid werd opgegeven dat hij door de politie werd gezocht. [betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte op hem vrij intimiderend overkwam. Bij de raadsheer-commissaris heeft [betrokkene 1] verklaard dat verdachte een vrij agressieve houding had en dat het leek of hij de bedreigingen ook echt meende. Uit de verklaring van [aangever] afgelegd bij de raadsheer-commissaris blijkt dat [aangever] zich ook daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld. Zo heeft hij onder meer verklaard dat hij uit angst zijn brievenbus heeft beveiligd en dat hij - nog steeds - echt bang is voor verdachte.
Het hof is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat de door verdachte gedane uitlating van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij door toedoen van verdachte het leven zou kunnen verliezen en/of zijn woning in brand zou worden gestoken.
Verdachte heeft de geuite bedreiging - die door [betrokkene 1] werd omschreven als “te heftig om niets mee te doen” - gedaan tijdens een gesprek met - voor hem relatief onbekende - buurjongens van zijn vriendin, [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Het gesprek ging over een andere buurman waarover werd geklaagd en waarmee ook [betrokkene 2] en [betrokkene 1] contact hadden. Het hof is gelet op deze context, de aard van de bedreiging, de indringende wijze waarop deze is geuit en de personen tegenover wie deze werd geuit van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangever] op de hoogte zou raken van de bedreiging. Deze kans heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt nu getuige [betrokkene 2] aan [aangever] over de bedreiging heeft verteld. Door de raadsman is nog aangevoerd dat verdachte juist niet wilde dat aangever op de hoogte raakte van de bedreiging. Dat blijkt volgens de raadsman uit de verklaring van [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris. [betrokkene 1] heeft verklaard dat verdachte tijdens het gesprek in de woning van [betrokkene 3] heeft aangegeven dat ze het niet over het gesprek mochten hebben met [aangever]. Het hof is van oordeel dat dit verzoek aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] onder de gegeven omstandigheden niet maakt dat er geen aanmerkelijke kans meer was dat [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] [aangever] over de bedreiging zouden vertellen en dat hieruit ook niet afgeleid kan worden dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard.
Het hof verwerpt - gelet op het voorgaande - de verweren van de raadsman.”