Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Door en namens de verdachte is het verweer gevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden.
Hiertoe is in de eerste plaats aangevoerd dat de verdachte met het plaatsen van de uitlating "Op landverraad staat de doodstraf: Tjibbe Joustra moet voor het executiepeloton" niet heeft bedoeld dat de heer Joustra werkelijk door het executiepeloton om het leven moet worden gebracht, zodat de verdachte ook niet het opzet had om de heer Joustra te bedreigen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat aan de woorden "Op landverraad staat de doodstraf: Tjibbe Joustra moet voor het executiepeloton" het bedreigende karakter, zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, ontbreekt. In de visie van de verdediging is in casu sprake van een politiek/juridisch waardeoordeel zonder opruiend en dus ook zonder bedreigend effect, dat is vormgegeven in een uitlating met een duidelijk satirisch karakter en een ridiculiserende toonzetting. Volgens de verdediging behelst de uitlating van de verdachte een zekere provocatie en overdrijving, die de logische climax vormt van een op de website van GeenStijl.nl te lezen opbouw van hyperbolisch getinte stijlfiguren. De verdediging is van mening dat het (ook) voor de heer Joustra kenbaar moet zijn geweest dat de uitlating van verdachte niet serieus bedoeld was. Bovendien moet de heer Joustra, in zijn hoedanigheid van (voormalig) Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, in de ogen van de verdediging bij uitstek in staat worden verondersteld het niet bedreigende karakter van de uitlating van de verdachte te doorgronden. Door de verdediging is hieraan de conclusie verbonden dat bedoelde uitlating - mede gezien tegen de achtergrond dat Nederland niet in oorlog is, zodat het oorlogs(straf)recht thans niet wordt toegepast, de doodstraf dus ook niet wordt opgelegd en executiepelotons niet actief zijn - bij de heer Joustra in redelijkheid niet de vrees heeft kunnen opwekken dat hij werkelijk het leven zou verliezen door het executiepeloton.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
Het hof overweegt als volgt.
Ten laste is gelegd bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling. Gezien de door de verdachte gebezigde woorden staat niet ter discussie dat, indien het hof komt tot bewezenverklaring, sprake is van de in de tenlastelegging eerstbedoelde vorm van bedreiging. Het hof zal daarvan in het navolgende uitgaan.
Voor bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist:
a. dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen;
b. dat het opzet van de bedreiger daar ook op gericht was.
Voor de beantwoording van de door de verdediging opgeworpen vraag of de heer Joustra zich door de uitlating van de verdachte in redelijkheid bedreigd kan hebben gevoeld, is naar het oordeel van het hof het volgende van belang.
Voldoende is, volgens bestendige jurisprudentie, dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen (onderstreping hof) geschikt is de vrees voor een dergelijk misdrijf teweeg te brengen. Daarbij is niet vereist dat de dader van de bedreiging ermee dreigt zelf het misdrijf ten uitvoer te leggen. Een dreiging dat anderen dat zouden doen is eveneens te kwalificeren als strafbare bedreiging.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Uit de bewoordingen van de door de verdachte geplaatste tekst kan worden afgeleid dat deze naar zijn inhoud gericht is op de beëindiging van het leven van Joustra. Dat het oorlogsrecht niet van toepassing is en landverraders in Nederland niet voor een executiepeloton plegen te komen, doet daar niet aan af, nu de algemene strekking van de tekst is gelegen in executie van de persoon Joustra.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat niet is gebleken is van een politiek waardeoordeel of van satire, hetgeen uit de aard van de teksten en het karakter van de website waar de tekst op is geplaatst duidelijk zou moeten zijn. De relativeringen die de verdediging heeft aangevoerd, staan niet in de zeer korte tekst van de verdachte en blijken ook niet uit de context.
Het hof wijst er voorts op dat aan de tekst, die de verdachte op de website plaatste en die door Joustra als bedreigend werd ervaren, een groot aantal andere reacties vooraf ging, waaronder de navolgende, die door Joustra eveneens als bedreigend werden ervaren:
* "Dit is landverraad, afknallen. Kutvolk zonder ruggegraat.", geplaatst op 10 oktober 2008 te 09.13 uur;
* "Ntcb is niks meer dan een toverclubje om Der Tjibbe aan belegde bammetjes te helpen. Der Tjibbe moet overigens tegen de muur, moest hij al en nu nog meer", geplaatst op 10 oktober 2008 te 09.15 uur;
* "Oh ja, Joustra, nog even iets. Gegen die Wand moet je, met die hele club van het Ntcb erbij", geplaatst op 10 oktober 2008 te 09.19 uur;
* "Wat een schande! Ongelovelijk. Die gasten moeten ze van een gebouw afpleuren (...)", geplaatst op 10 oktober 2008 te 09.33 uur;
* "Oppakken voor landverraad en zonder enige ceremonie de kogel door die kop. Een ieder die oproept tot dit soort wetgeving een keuze bieden ofwel het land uit en verhuizen naar een land met die wetgeving of wel ook fijn een kogel van heel dichtbij bekijken", geplaatst op 10 oktober 2008 te 09.38 uur.
Het samenstel van deze uitingen is in de visie van het hof van dien aard dat de gewraakte tekst in de context hiervan bezien, bij Joustra de vrees kon opwekken dat hij het leven zou kunnen verliezen. De stelling dat Joustra had moeten en kunnen begrijpen, ook gelet op zijn functie, dat de bewoordingen niet werkelijk gemeend waren, wordt dan ook door het hof verworpen.
Verdachte heeft aangegeven dat bij nooit de bedoeling heeft gehad Joustra met de dood te bedreigen en dat veeleer sprake is van een smakeloze grap. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven dat hij niet alle reacties op de site had gelezen. Dit neemt echter niet weg dat verdachte, gelet op het tijdstip waarop hij zijn reactie plaatste en gelet op het aantal berichten dat al op de site stond, op de hoogte was van de strekking en teneur van die reacties. Door de ten laste gelegde tekst vervolgens ongenuanceerd en onder een schuilnaam toe te voegen aan de hierboven weergegeven uitlatingen, heeft verdachte naar het oordeel van het hof minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij Joustra de vrees zou ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer gelegd zou kunnen worden.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna te melden."