Conclusie
[eiser])
[verweerder 1])
[verweerder 2])
[verweerder 3])
SIO)
SIO c.s.)
[betrokkene 1]) en de secretaris van het algemeen bestuur ( [eiser] ). Dit mondde uit in het ontslag door [verweerder 1] van [betrokkene 1] en [eiser] . In deze procedure heeft [eiser] onder meer de aan zijn ontslag ten grondslag liggende besluiten bestreden. In eerste aanleg zijn [eiser] vorderingen afgewezen. Diens hoger beroep daarvan is verworpen. Daartegen komt [eiser] op in cassatie. M.i. zonder succes. Het (voorwaardelijk) incidentele cassatieberoep van [verweerder 1] en SIO werpt evenmin vruchten af.
1.Feiten
arrest). [2]
school).
e. ontslag door het bestuur. Ontslag door het bestuur kan ook op grond van het feit dat een bestuurslid heeft gehandeld in strijd met de Koran en de Soennah, dan wel de stichting ernstig heeft benadeeld of dreigt te benadelen. Het desbetreffende besluit dient te worden genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 12;
1. De directeur-bestuurder is belast met het besturen van de stichting met inachtneming van de in dit artikel genoemde beperkingen.
Ten aanzien van de vergadering van vandaag geldt dat [eiser] niet bij deze vergadering aanwezig zal kunnen zijn (...). [eiser] wenst de wijze waarop u eenzijdig in strijd met de wet en statuten besluiten meent te nemen, niet te legitimeren. De consequentie hiervan is dat geen rechtsgeldige besluiten genomen kunnen worden (vgl. art 11 lid 1 van de statuten), pertinent uitgesloten is een besluit gebaseerd op artikel 12 van de statuten te nemen. (...)”
2.Procesverloop
Overige procedures; positie [betrokkene 1]
rechtbank). Zijn vorderingen [11] strekken ertoe vast te stellen dat hij en [betrokkene 1] nog steeds bestuurder van SIO zijn. En dat daarentegen [verweerder 1] (en de door hem benoemde bestuurders [verweerder 2] en [verweerder 3] ) geen bestuurders van SIO (meer) zijn en zich ook niet als zodanig mogen uitgeven. Specifiek heeft [eiser] gevorderd, los van een kostenveroordeling: [12]
vonnis) [15] heeft de rechtbank onder meer de vorderingen in conventie afgewezen. En in reconventie voor recht verklaard dat, voor zover een rechter oordeelt dat het ontslag van [betrokkene 1] als directeur-bestuurder op 2 juni 2020 niet rechtsgeldig is gegeven, het op 3 juni 2020 genomen besluit tot ontslag van [verweerder 1] nietig is.
hof) het vonnis bekrachtigd, [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
[eiser] heeft geen voldoende concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod wordt daarom als te algemeen en te vaag van de hand gewezen.”
Bespreking van het middel in het (deels voorwaardelijk) principale cassatieberoep
Aspecten rond (ver)nietig(baar)heid van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon
überhauptvan zo’n bestaand, niet-nietig besluit sprake kunnen zijn. Aan dit laatste, oftewel een op zich geldig besluit van een orgaan van de rechtspersoon, staat bijvoorbeeld in de weg dat het voorstel waarop dit besluit ziet naar inhoud of strekking in strijd is met de wet of de statuten van de rechtspersoon. Dat het orgaan in kwestie in het geheel niet bevoegd is dit besluit te nemen. Of dat een vereiste meerderheid van stemmen dan wel een bepaald quorum niet wordt gehaald. Hetgeen in art. 2:14 lid 2 BW staat, is door de wetgever dus ook daartoe gerekend en niet tot de in art. 2:15 lid 1, aanhef en sub a BW bedoelde bepalingen. [24]
De onderdelen 2-7
bijeenroepen. [29] Zie onder 3.17 hiervoor.
nietigis, [48] welke stelling [eiser] ten grondslag heeft gelegd aan zijn vordering 4 (weergegeven op p. 2 van het arrest) dat voor recht wordt verklaard dat dit besluit nietig is.
subonderdeel 3.1.
variant avast op het volgende. In rov. 3.13, tweede zin van het arrest doelt het hof kortweg op vordering 4 van [eiser] (“(vordering 4)”) als weergeven op p. 2 van het arrest. Blijkens het vervolg van rov. 3.13, waar het hof onder meer verwijst naar grief 22 van [eiser] , heeft het hof ook oog voor de enige vindplaats die het subonderdeel hier noemt en die deel uitmaakt van die grief 22. [49] Gegeven ’s hofs analyse in rov. 3.13-3.18, waarin het mede de vernietiging van het schorsingsbesluit van 25 mei 2020 ten aanzien van [betrokkene 1] veronderstelt (zie rov. 3.15, eerste zin sub a), bestond er voor het hof geen aanleiding daar (of elders in het arrest) nog weer apart in te gaan op de nietigheid van dit schorsingsbesluit: dat zou de uitkomst van ’s hofs beoordeling immers niet anders maken. Dit geldt zowel indien het hof bij die veronderstelde vernietiging al insluit ‘althans indien dit schorsingsbesluit nietig zou zijn’, als wanneer het hof met die veronderstelde vernietiging alleen zou doelen op zo’n vernietiging. Daarbij zij bedacht dat in uitgangspunt vernietiging van een besluit tot hetzelfde resultaat leidt als de nietigheid van dat besluit: het besluit is dan van meet af aan niet geldig geweest, en dát heeft het hof hier voor ogen. Zie onder 3.10 hiervoor. Er is dus geen sprake van miskenning door het hof van zijn taak als appelrechter als bedoeld in het subonderdeel.
variant bvast op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Met rov. 3.12, laatste zin brengt het hof niet als zijn eigen oordeel tot uiting dat het schorsingsbesluit niet nietig is, maar komt het - in lijn met het daaraan voorafgaande in rov. 3.12 - slechts tot de in beginsel vaststelling dat ten tijde van het arrest het schorsingsbesluit niet reeds in enige andere procedure (“in rechte”) is nietig verklaard of vernietigd, en in die zin (“dus”) zijn gelding heeft behouden.
subonderdeel 3.2.
subonderdeel 3.3.
subonderdeel 3.4.
sub (ii)reeds vast op een gebrek aan belang, gelet op ’s hofs oordeel in rov. 3.2-3.6 van het arrest inzake het besluit van 23 mei 2020 tot schorsing van [verweerder 1] , welk oordeel met onderdeel 2 zonder vrucht is bestreden. Zie onder 3.16-3.29 hiervoor. Bij die stand van zaken kon het besluit van 27 mei 2020 tot ontslag van [eiser] hoe dan ook niet nietig zijn in verband met een schorsing van [verweerder 1] op 23 mei 2020.
sub (i)en/of het
‘bovendien’-argument.
subonderdeel 5.1.
subonderdeel 5.2.
Anders dan het middel betoogt, was het hof niet gehouden om art. 1:125 lid 2 Wft in verbinding met art. 1:116 lid 3 Wft (binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen in appel, maar) buiten het door de grieven ontsloten gebied ambtshalve toe te passen. Hoewel met de bepaling van art. 1:125 lid 2 Wft zwaarwegende belangen worden gediend (zie hiervoor in 3.4.2), is zij niet van openbare orde omdat zij niet strekt ter bescherming van algemene belangen van zo fundamentele aard dat zij (ongeacht het partijdebat of de bijzondere omstandigheden van het geval) altijd door de rechter moet worden toegepast (vgl. HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7122,
NJ2011/167 (
Staalbankiers/ […])). De omstandigheid dat art. 1:125 lid 2 Wft blijkens art. 1:116 lid 3 Wft van dwingend recht is en nietigheid meebrengt van in strijd daarmee verrichte rechtshandelingen, heeft evenmin tot gevolg dat art. 1:125 lid 2 Wft in verbinding met art. 1:116 lid 3 Wft ambtshalve buiten het door de grieven ontsloten gebied moeten worden toegepast. Nu de regel van art. 1:125 lid 2 Wft ook niet berust op de Vierde Richtlijn kapitaalvereisten (zie hiervoor in 3.4.4) of een andere Unierechtelijke regel, kan reeds daarom evenmin sprake zijn van een Unierechtelijke verplichting tot ambtshalve toepassing daarvan.” [73]
subonderdeel 5.3.
subonderdeel 6.1, variant a.
Op 20 juli 2022 staat de mondelinge behandeling van het hoger beroep van [eiser] ingepland. Hier zal het Hof wel een juridisch oordeel moeten vellen ondanks de kortzichtige kortgeding-, bodemuitspraken en ’s hofs gekunstelde kortgeding arresten in dit politiek dossier.”
productie 48). Maar ook omdat de arbeidsovereenkomst van [betrokkene 1] met de beschikking van Uw Hof van 29 maart jl. (
productie 51) definitief ten einde is gekomen en [betrokkene 1] hiertegen geen cassatie heeft ingesteld. Dit terwijl artikel 5 lid 2 van de statuten voorschrijft dat de directeur-bestuurder zitting heeft voor de duur van zijn dienstverband.” [84]
Productie 45Brief [betrokkene 1] inzake doorhaling hoger beroep incident”). Dit betreft, gezien het voorgaande en ook naar ’s hofs niet onbegrijpelijke oordeel, een kennelijke verschrijving.
subonderdeel 6.1, variant b.
subonderdeel 6.1, variant c.
subonderdeel 6.2.