Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats 2] ,
2.[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats 1] ,
3.[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats 2] ,
4.STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND
1.Het geding in hoger beroep
1. dat het bestuursbesluit van 27 mei 2020, strekkende tot ontslag van [appellant] als bestuurder van SIO, nietig is, althans dat het hof dit bestuursbesluit vernietigt;
3. dat [appellant] bestuurder is van SIO;
4. dat het bestuursbesluit van 25 mei 2020, strekkende tot schorsing van [naam] (hierna ‘ [naam] ’) als bestuurder van SIO, nietig is, althans dat het hof dit bestuursbesluit vernietigt;
5. dat het bestuursbesluit van 2 juni 2020, strekkende tot ontslag van [naam] als bestuurder van SIO, nietig is, althans dat het hof dit bestuursbesluit vernietigt;
6. de na 2 juni 2020 genomen bestuursbesluiten, waaronder maar niet beperkt tot het bestuursbesluit van 7 december 2020, strekkende tot voorwaardelijk ontslag van [naam] als bestuurder van SIO, nietig zijn, althans dat het hof deze bestuursbesluiten vernietigt;
7. dat [naam] bestuurder is van SIO;
8. dat [geïntimeerde 1] op 23 mei 2020 rechtsgeldig als bestuurder is geschorst;
10. dat [geïntimeerde 1] per 1 juni 2021 reglementair als bestuurder is afgetreden, voor zover hij niet reeds op 3 juni 2020 als bestuurder ontslagen, althans dient af te treden;
11. [geïntimeerde 1] geen bestuurder is van SIO;
12. dat het bestuursbesluit van 15 juli 2020 tot benoeming van [geïntimeerde 3] als bestuurder van SIO nietig is, althans dat het hof dit bestuursbesluit te vernietigt;
13. dat [geïntimeerde 3] geen bestuurder is van SIO;
14. dat het bestuursbesluit van 20 juni 2020 tot benoeming van [geïntimeerde 2] als bestuurder van SIO nietig is, althans dat het hof dit bestuursbesluit vernietigt;
15. dat [geïntimeerde 2] geen bestuurder is van SIO,
16. dat het hof op straffe van een dwangsom [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] zal gebieden zich niet langer als bestuurder van SIO intern of extern te gedragen noch SIO op enige wijze als bestuurder in of buiten rechte te vertegenwoordigen en/of anderszins namens SIO te handelen tenzij daaraan een rechtsgeldig benoemingsbesluit van SIO ten grondslag ligt.
2.Feiten
grief 1betoogt [appellant] dat rechtsoverweging 2.2 de statuten onvolledig weergeeft. Hierop zal het hof, zo nodig, later terugkomen. Voor zover met
grief 2wordt opgekomen tegen de feiten zoals in het bestreden vonnis vastgesteld onder 2.25, 2.29, 2.31, 2.4, 2.5 en 2.2 mist de grief feitelijke grondslag, omdat hiermee niet de juistheid van de vastgestelde feiten als zodanig wordt bestreden, maar wordt betoogd dat de rechtbank deze feiten op onjuiste wijze in haar beoordeling heeft betrokken. In
grief 3wordt geklaagd dat in de feitenvaststelling onder 2.3 van het bestreden vonnis ten onrechte is vermeld dat [appellant] en [geïntimeerde 1] lid waren van het algemeen bestuur. Hierop wordt hierna verder ingegaan. Voor het overige richt grief 3 zich tegen de feitenvaststelling onder 2.5 tot en met 2.8, onder 2.11 tot en met 2.17, onder 2.21, onder 2.24 tot en met 2.29 en onder 2.32. Ook ten aanzien van (al) deze klachten geldt dat zij feitelijke grondslag missen, omdat de vastgestelde feiten als zodanig niet worden bestreden, maar wordt betoogd dat deze onvolledig zijn en/of ten onrechte of op onjuiste wijze in de beoordeling zijn betrokken. Ook aan deze laatste klacht komt het hof hierna nog toe. Rekening houdend met het voorgaande en samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, en voor zover in hoger beroep nog van belang komen de feiten neer op het volgende.
“BestuurArtikel 4
) kan slechts worden genomen in een vergadering waarin alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zodat de aanwezigheid of vertegenwoordiging niet noodzakelijk is voor degene over wiens ontslag wordt gestemd.3. Indien het volgens de vorige leden vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt een tweede vergadering gehouden, tenminste tien en ten hoogste dertig dagen daarna. In deze tweede vergadering kan - ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden - het betreffende besluit worden genomen met een meerderheid van tenminste drie/vierde deel van de geldig uitgebrachte stemmen.4. In beide gevallen dient in de oproep tot de vergadering te worden vermeld, dat een onderwerp als omschreven in (…) lid 2 aan de orde komt.
“Volgens de vaste vergaderdata staat er op 23 mei a.s. een bestuursvergadering gepland. Bij deze wil ik de volgende agendapunten toevoegen; (…)3. Stemming over wisseling functie voorzitterschap.(…)”
“Voorts hebben twee bestuursleden u als voorzitter bij brief van 11 mei 2020 verzocht een vergadering uit te schrijven met als onderwerp stemming voorzitterschap en uw ontslag als bestuurslid (…). U als voorzitter heeft niet aan dit verzoek voldaan, doch in plaats daarvan twee andere vergaderingen op 25 en 27 mei 2020 aangekondigd. Dit is aan te merken als weigering de gevraagde vergadering uit te roepen, zodat verzoekers thans gerechtigd zijn deze gevraagde vergadering zelf uit te roepen (…). Gelet daarop nodig ik u namens verzoekers uit voor deze extra vergadering te houden op 23 mei a.s. na afloop van de reguliere vergadering om 21:00 uur.”
“(…) Ten behoeve van onze ingelaste Algemeen bestuursvergadering op maandag 25 mei a.s., om 09:00 uur (…) verwijs ik je graag i.v.m. een aanvulling op de agenda naar onderstaande 2 krantenartikelen (…).Mocht u om wat voor reden dan ook niet op tijd aanwezig kunnen zijn, laat mij dat dan voortijdig weten zodat we e.e.a. maandag 25 mei a.s. om 9:00 uur middels een conference call alsnog telefonisch kunnen beleggen.”Als bijlage bij deze e-mail is gevoegd de hiervoor onder 2.6 genoemde e-mail van [geïntimeerde 1] aan [naam] voor de vergadering van 25 mei 2020 met als agendapunt (onder meer) het voornemen tot schorsing van [naam] .
“(…) Aan u is middels de agenda van onze bestuursvergadering d.d. 27 mei 2020 het voornemen tot uw ontslag kenbaar gemaakt. U bent in de gelegenheid gesteld om tijdens deze vergadering (…) uw zienswijze te geven omtrent uw ontslag. Hiervan heeft u geen gebruik gemaakt. Zaken die tijdens de vergadering van 27 mei 2020 als grondslag benoemd zijn betreffen o.a.:- Bewuste misgebruik van bestuurlijke positie door o.a. willens en weten handelen in strijd met de statuten en het niet naleven van de wet- en regelgeving;- ( Sterk vermoeden en) concrete signalen van het achteraf tegenstrijdige of valselijk opmaken geschriften, die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen om eigen belangen te dienen. Zoals bijvoorbeeld het achteraf opmaken van één of meer bestuursbesluiten teneinde met terugwerkende kracht te doen overkomen alsof er een rechtsgeldige bestuursvergadering (23 mei jl.) heeft plaatsgevonden en daarin rechtsgeldige besluiten zijn genomen;- Vertrouwensbreuk tussen de voorzitter, de heer [geïntimeerde 1] en de secretaris/penningmeester, de heer [appellant] .Op grond van het bovenstaande heeft het algemeen bestuur, in het belang van de school, het onderwijsproces en de stichting besloten u te ontslaan met directe ingang van 27 mei 2020 (…).”
“Dit besluit in deze vergadering is tot stand gekomen middels 1 stem voor en géén stem tegen waarbij met de aanwezigheid van de voorzitter wordt voldaan aan de statutaire bepaling dat “alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn” (…).”
3.Beoordeling
Is [geïntimeerde 1] op 23 mei 2020 rechtsgeldig als algemeen bestuurder van SIO geschorst?(grieven 3,11,12,13 en 14). In dat kader zal het hof ingaan op een aantal aspecten van de vraag hoe de statuten van SIO moeten worden uitgelegd voor zover het de mogelijkheid tot schorsing en ontslag van bestuurders betreft (grieven 1, 2, 15, 16, 18, 19 en 22).
II.
Moet het op 27 mei 2020 genomen ontslagbesluit ten aanzien van [appellant] op grond van artikel 2:15 BW worden vernietigd?(grieven 4 tot en met 10, 20, 21, 23 tot en met 25)
III
Conclusie ten aanzien van de ingestelde vorderingenIV
Proceskosten
Schorsing van [geïntimeerde 1] op 23 mei 2020
weigeringvan [geïntimeerde 1] om een bestuursvergadering met het door [appellant] en [naam] voorgestelde agendapunt bijeen te roepen, al was het maar omdat de termijn nog doorliep tot 18 mei 2020. Indien en voor zover [appellant] met zijn tweede brief van 11 mei 2020 een bestuursvergadering bijeen heeft willen roepen op 23 mei 2020, en indien en voor zover tijdens deze vergadering al enig besluit zou zijn genomen, kwalificeert dit niet als een geldige bestuursvergadering respectievelijk een geldig bestuursbesluit overeenkomstig de statuten, omdat [appellant] daartoe krachtens de statuten (nog) niet gerechtigd was.
uitnodigingis verzonden en/of dat deze ontijdig is verzonden en/of niet de juiste agendapunten bevat. Dergelijke ‘gebreken’ zijn van een geheel andere orde dan de situatie in casu, waar niet is voldaan aan de statutaire vereisten om een bestuursvergadering
bijeen te roependoordat – als er al een oproep is gedaan – deze niet is gedaan door de statutair daartoe bevoegde persoon. Dit leidt ertoe dat eventuele besluiten niet ‘in een (bestuurs)vergadering’ zijn genomen, zodat er de facto en de jure een non existent bestuursbesluit is waar het de schorsing van [geïntimeerde 1] betreft. Aan de vraag of aan de oproep/uitnodiging andere gebreken kleefden wordt dan niet meer toegekomen.
Moet het op 27 mei 2020 genomen ontslagbesluit ten aanzien van [appellant] op grond van artikel 2:15 BW worden vernietigd?
(i) de oproep van 12 mei 2020 van [geïntimeerde 1] aan [appellant] voor de vergadering van 27 mei 2020 behelsde niet het onderwerp van zijn ontslag, terwijl dit op grond van artikel 10 lid 3 van de statuten wel had gemoeten;
(ii) aan [appellant] is zijn hoorrecht ten aanzien van het voorgenomen ontslag onthouden;
,omdat indien dit het geval was, de grieven voor zover betrekking hebbend op (de afwezigheid van) [naam] bij de besluitvorming op 27 mei 2020 reeds daarop stranden. Door [naam] is in de voorlopige voorzieningen procedure (vonnis rechtbank Amsterdam 10 juni 2020, zaaknummer C/13/684624/KG ZA 20-479, bekrachtigd door het hof Amsterdam bij arrest van 2 maart 2021, zaaknummer 200.280.218/01 SKG) en in de door hem aangespannen bodemprocedure (rechtbank Amsterdam vonnis van 15 juni 2022 gewezen onder zaaknummer C/13/704034 HA ZA 2164, hoger beroep bij dit hof onder zaaknummer 200.300.024/01) opgekomen zowel tegen zijn ontslag als tegen zijn schorsing. De door [naam] in verband daarmee ingestelde vorderingen zijn bij het kort geding vonnis van 10 juni 2020 afgewezen, welk vonnis door dit hof is bekrachtigd. Het hof heeft daarbij de vraag naar de geldigheid van het schorsingsbesluit in het midden gelaten. Tegen dit arrest is geen cassatie ingesteld door [naam] . Ook de bodemrechter heeft bij vonnis van 15 juni 2022 de vorderingen verband houdend met het ontslag en de schorsing van [naam] als bestuurder afgewezen, en daarbij de vraag naar de geldigheid van de schorsing in het midden gelaten. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is op eenstemmig verzoek van partijen geroyeerd op 12 juli 2022. Daarmee staat in beginsel vast dat het bestuursbesluit van 25 mei 2020 tot
schorsingvan [naam] in rechte niet nietig is verklaard en evenmin is vernietigd, en (dus) zijn gelding heeft behouden.
het ontslagbesluitvan 2 juni 2020 ten aanzien van [naam] staat in rechte vast, nu hierover inhoudelijk en onherroepelijk in rechte is beslist. Resteert de vordering van [appellant] in de onderhavige procedure tot vernietiging van het schorsingsbesluit van [naam] op 25 mei 2020 (vordering 4). De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat [appellant] niet als een ‘bij die rechtsverhouding (tussen [naam] en SIO, hof) onmiddellijk betrokken persoon’ in de zin van artikel 3:302 BW kan worden aangemerkt, en dat zijn vordering tot vernietiging van het schorsingsbesluit daarop strandt. [appellant] komt op tegen dit oordeel onder grief 22. De vraag of [appellant] valt onder het bereik van artikel 3:302 BW kan in het midden blijven omdat zijn vordering (in ieder geval) strandt op het bepaalde in artikel 3:303 BW, samengevat inhoudende dat voldoende belang aanwezig moet zijn bij het instellen van een rechtsvordering. [appellant] heeft bij een beslissing omtrent de geldigheid van het schorsingsbesluit van [naam] onvoldoende belang. Het volgende is hiertoe redengevend.
in een vergaderingwaarin
alle overige bestuursledenaanwezig zijn’. Vast staat dat [appellant] niet aanwezig was in de vergadering van 27 mei 2020, en dat hij geen stemrecht had ten aanzien van zijn eigen ontslag (op grond van artikel 12 lid 2 statuten, zie hiervoor onder 3.11).
te laatagenderen hiervan, namelijk op 26 mei 2020, niet worden gekwalificeerd als een totstandkomingsgebrek dat de nietigheid van het ontslagbesluit tot gevolg heeft.
“Anders dan het subonderdeel in dat geval (bloot) poneert, volgt uit deze e-mail (brief), gezien het voorgaande, m.i. wel degelijk een zodanig inhoudelijk reageren op het voorgenomen ontslag en kenbaar maken van [appellant] zienswijze daarop door de advocaat van [appellant] dat het hof daarvan zonder nadere motivering kan uitgaan in rov. 3.6 van het arrest zoals het doet. Dit wordt niet anders door noot 7 bij het subonderdeel (“Dit vindt bevestiging op”, etc.), reeds nu in de daar bedoelde brief en notulen naar de kern genomen niet meer wordt vastgesteld dan dat [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de hem door SIO geboden gelegenheid om zelf, in persoon (door niet fysiek aanwezig te zijn bij de vergadering van 27 mei 2020) of telefonisch (door toen niet telefonisch bereikbaar te zijn), ter vergadering van 27 mei 2020 zijn zienswijze te geven op zijn voorgenomen ontslag (…)”.Het hof verenigt zich met deze redenering en maakt die tot de zijne.
Conclusie ten aanzien van de vorderingen
Proceskosten