Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Faillissementsnummer C/01/14/655 F
Crescendo Leisure Concepts Holding B.V. in liquidatie,curator van
Crescendo Leisure Concepts Holding B.V. in liquidatieen curator van respectievelijk
LHO Beheer B.V.en
Hotel Tante Pietje B.V.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de heer [bestuurder van F&B], bestuurder van F&B;
- mr. Bongaerts, advocaat van F&B;
- mr. Dekker;
- mr. Ortiz Aldana, advocaat van mr. Dekker.
- de stukken van eerste aanleg, waaronder een proces-verbaal van de verzetzitting in eerste aanleg d.d. 22 september 2014;
- de brief d.d. 20 november van mr. Ortiz Aldana;
- het ‘aanvullend beroepschrift’ als overgelegd ter zitting in hoger beroep (en op 25 november 2014 reeds per slecht leesbare fax aan het hof toegezonden);
- de ter zitting in hoger beroep door mr. Bongaerts overgelegde pleitnota met producties (waarbij nieuwe gronden zijn uitgesloten, zie r.o. 3.6.1);
- de ter zitting in hoger beroep door mr. Bongaerts overgelegde pleitnota;
- de ter zitting in hoger beroep door mr. Ortiz Aldana overgelegde pleitnota;
- de op verzoek van het hof na de gehouden mondelinge behandeling toegezonden stukken van mr. Ortiz Aldana (aangaande de gang van zaken op de vergadering van 2 december 2014), ingekomen per brief van 3 december 2014;
- De, na de gehouden mondelinge behandeling ingekomen, nadere akte van mr. Bongaerts d.d. 5 december 2014 met bijlage 14.
3.De beoordeling
Het hof heeft na schorsing ter zitting beslist dat nu tot en met de mondelinge behandeling een verweerschrift kan worden ingediend het door het hof op 21 november 2014 ontvangen verweerschrift tijdig is ingediend. Nu mr. Bongaerts niet om uitstel van de behandeling heeft verzocht of om een leespauze heeft gevraagd is de behandeling voortgezet.
De inhoud van de nadere akte - alsook de daarin nader aangevoerde gronden - zal hierna apart worden besproken.
Het hof overweegt als volgt. Hotel Tante Pietje B.V. was voor 100% dochter van Crescendo, totdat het voor € 1,- werd verkocht aan [Holding] Holding op 22 februari 2013. Mr. Dekker heeft de verkoop van Hotel Tante Pietje B.V. aan [Holding] Holding dan ook teruggedraaid, zodat het failliete Hotel Tante Pietje B.V. thans weer eigendom is van Crescendo. Hotel Tante Pietje B.V. bevindt zich echter (evenals Brasserie Tante Pietje B.V.) in staat van faillissement, waarbij mr. Dekker eveneens is aangesteld als curator. De exploitatie van het hotel is inmiddels gestaakt en de inboedel van hotel en brasserie Tante Pietje wordt binnenkort geveild, zoals ter zitting in hoger beroep is besproken. De stelling van F&B dat zij nog mogelijkheden ziet in de exploitatie van Hotel Tante Pietje B.V. omdat er is gereorganiseerd en in geïnvesteerd, kan het hof onder deze faillissementsomstandigheden toch moeilijk plaatsen. Bovendien heeft F&B zelf als bestuurder ingestemd met de verkoop van Hotel Tante Pietje B.V. aan [Holding] Holding voor € 1,-. Dit vond reeds in februari 2013, derhalve meer dan anderhalf jaar geleden plaats. Kennelijk was Crescendo respectievelijk F&B op dat moment niet geïnteresseerd in de exploitatie van het hotel, ondanks de investeringen die zouden zijn gedaan. Ten overvloede wijst het hof erop dat F&B niet heeft gesteld dat zij via [Holding] Holding of anderszins eveneens een belang bij Hotel Tante Pietje B.V. en/of de verkoop van het hotel aan [Holding] Holding per 22 februari 2013 heeft. Daar komt nog bij dat – voor zover F&B al een belang heeft bij het voortzetten van de exploitatie van Hotel Tante Pietje - door F&B niet duidelijk is gemaakt wat het belang is van de gezamenlijke crediteuren van Crescendo bij voortzetting van Hotel Tante Pietje. Gelet op de gestelde slechte jaarcijfers van Hotel Tante Pietje B.V. en de gestelde reorganisatie ten aanzien waarvan geen verificatoire bescheiden zijn overgelegd, ziet het hof dit belang voor de gezamenlijke crediteuren van Crescendo bij voortzetting van de exploitatie niet.
“De directie is verplicht een algemenen vergadering bijeen te roepen, indien één of meer vergadergerechtigden die gezamenlijk ten minste tien procent (10%) van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen haar dit schriftelijk onder nauwkeurige opgave van de te behandelen onderwerpen verzoeken.Indien alsdan de directie in gebreke blijft een vergadering bijeen te roepen, zodanig, dat deze binnen vier weken na ontvangst van bedoeld verzoek wordt gehouden, is ieder van de verzoekers zelf tot de bijeenroeping bevoegd met inachtneming van het daaromtrent in deze statuten bepaalde. (…)
Mij heeft als directie niet eerder dan met uw schrijven van 15 augustus jl. een bericht bereikt…”), hetgeen aan de curator per brief van 17 augustus 2014 is bevestigd (productie 2 bij het verzetschrift, zijnde productie 3 bij het beroepschrift). Deze bevestiging geldt ingevolge de statuten als mededeling dat de aandelen zijn aangeboden (artikel 10 lid 12 statuten pagina 11 bovenaan).
voor zolang niet aan die verplichting(zijnde de verplichting tot aanbieding)
is voldaan”. Onder “verplichting tot aanbieding van de aandelen” dient, mede gezien artikel 10 lid 1 statuten en artikel 10 lid 13 statuten, te worden verstaan de kennisgeving door (in dit geval) de curator of de mededeling door de directie aan de aandeelhouder (in dit geval curator) dat hij geacht wordt aan de aanbiedingsverplichting te hebben voldaan. Aldus laat zich de brief van F&B van 15 augustus 2014 begrijpen, nu daarin niet alleen melding wordt gemaakt van de verplichting maar ook van de aanmerking “als een kennisgeving als bedoeld in (artikel 10, lid, hof) 12 van de statuten”, van melding “in hoedanigheid als directie “ aan de andere aandeelhouder en aanstonds ook een bieding wordt gedaan namens F&B als medeaandeelhouder richting de curator. Met zowel lid 13 van artikel 10 statuten (zie in het bijzonder “tijdstip”) als met artikel 2: 192 lid 4 eerste zin Burgerlijk Wetboek (hierna BW) is de door F&B bepleite voortdurende opschorting niet te rijmen, en ook met de regeling van artikel 10 leden 1 tot en met 10 statuten, zijnde de ‘normale ‘aanbiedingsregeling’ is deze uitleg niet verenigbaar. Uit artikel 2:192 lid 4 BW blijkt dat de wetgever heeft beoogd ten aanzien van het vergaderrecht, het stemrecht en het recht op uitkeringen (dividend) een zelfde opschortingsmogelijkheid te creëren, terwijl - nu statuten verplicht plegen te worden verleden door een notaris - uitgangspunt bij uitleg van statuten moet zijn dat de wet wordt gevolgd. Daarmee is niet te rijmen dat voor vergader- en stemrecht een andere uitkomst zou gelden als voor het recht op dividend, als in de door F&B bepleite uitleg wel het geval. De wet voorziet weliswaar in de mogelijkheid van stemrechtloze aandelen in artikel 2:228 lid 4 BW maar dat geldt dan of vanaf uitgifte dan wel voor alle aandelen van dezelfde categorie.
“
Aangenomen moet worden dat de curator in het faillissement van de moedermaatschappij op grond van art. 68 F. bevoegd is de rechten uit te oefenen die zijn verbonden aan de onder zijn beheer vallende aandelen in een dochtermaatschappij indien en voorzover zulks past bij een goed beheer van de boedel en daarmee vermogensrechtelijke belangen van de boedel worden gediend (vgl. HR 19 mei 1999, nr. OK 69-II, NJ 1999, 670)”.
“
Dat BCCH ook bestuurder van Hama Rent is, maakt dat niet anders. Het uitoefenen van de bestuurstaak bij een dochtermaatschappij kan immers (in beginsel) niet tot het beheer over het vermogen van een moedermaatschappij worden gerekend. Het bestuur van BCCH (in handen van mevrouw [X]) bleef derhalve bevoegd om de bestuurstaak bij Hama Rent te verrichten. Weliswaar komt de curator het stemrecht op de aandelen in Hama Rent toe (in zoverre de uitoefening daarvan past bij een goed beheer van de boedel van BCCH en de vermogensrechtelijke belangen van die boedel ermee worden gediend), op grond waarvan hij zonodig BCCH als bestuurder van Hama Rent als zodanig kan ontslaan en een ander (bijvoorbeeld zichzelf) tot bestuurder van Hama Rent kan aanwijzen, doch dit neemt niet weg dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien op welke grond de (bestuurs)taak van het aanvragen van het eigen faillissement aan de curator (in plaats van mevrouw [X]) toekwam. In dat verband merkt het hof nog op dat een dergelijke benoeming van een nieuwe bestuurder van de failliete moedervennootschap kan dienen om conflicten tussen het bestuur van de dochtervennootschap (bemand door – het bestuur van – de failliete vennootschap) en deavavan de dochtervennootschap (bemand door de curator) op te lossen. Daarbij is van belang dat de nieuw te benoemen bestuurder bij de uitoefening van zijn taak onverminderd gebonden is aan de regels die gelden voor bestuurders (en aansprakelijk gesteld kan worden als bestuurder), en dat deze nieuwe bestuurder zich dient in te zetten voor het vennootschappelijk belang van de dochtervennootschap, welk belang kan strijden met het belang van de moedervennootschap.”.
Het hof oordeelt als volgt. Vaststaat dat aan de regeling als bedoeld in artikel 15 lid 8 van de statuten niet is voldaan. In het midden kan blijven of F&B heeft tegengestemd (aldus de notulen van de ava van 22 augustus 2014 ) of geweigerd heeft te stemmen (standpunt F&B). In ieder geval heeft F&B als minderheidsaandeelhouder niet voorgestemd zodat geen sprake is van een besluit met algemene stemmen, zoals artikel 15 lid 8 statuten vereist.
In het midden kan derhalve blijven of F&B, in het licht van de stemverhouding in de ava en gezien de latere gebeurtenissen op 7 november 2014 respectievelijk 2 december 2014, nog wel een redelijk belang heeft bij het inroepen van vernietiging van het besluit van 22 augustus 2014.
In ieder geval staat het verzetschrift van 3 september 2014 en het hoger beroepschrift van 10 oktober 2014 niet aan bevestiging als bedoeld in artikel 2:15 lid 6 BW in de weg, nu beide stukken noch ieder voor zich noch in samenhang kunnen worden aangemerkt als een ingestelde vordering tot vernietiging die aanhangig is in de zin van het hiervoor genoemd artikellid.
Van een wel conform artikel 2:15 lid 3 BW ingestelde vordering namens F&B is tot op heden overigens niet gebleken.
Op 23 oktober 2014 heeft de curator aan de beide bestuursleden (bijlage 10 bij het verweerschrift) bericht dat nu op dat moment vaststond dat het bestuur van Crescendo niet tijdig aan de op haar rustende statutaire verplichting tot bijeenroeping van de verzochte ava zal kunnen voldoen, LHO als aandeelhouder gerechtigd is nu zelf een ava uit te schrijven. Dat de termijn van artikel 15 lid 3 tweede zin statuten op 23 oktober 2014 was verstreken is tussen partijen in confesso.
Het hof acht - in het kader van de in deze procedure door haar vast te stellen of aannemelijk te achten feiten en omstandigheden - aldus het gebrek als verbonden aan het besluit van 22 augustus 2014 met terugwerkende kracht geheeld. Voor zover F&B zich nog heeft willen beroepen op het feit dat niet (ook) F&B is aangeschreven middels de brief van 9 oktober 2014 (zie de als bijlage 11 bij het verweerschrift gevoegde brief van de curator aan F&B en LHO/Stak Castle Capital van 31 oktober 2014), geldt dat artikel 15 lid 3 statuten verlangen dat een verzoek aan de directie is gedaan, hetgeen met de brief van 9 oktober 2014 is geschied. Dat mogelijk bestuurder [bestuurder van de Stichting Stak Castle Capital] het verzoek niet met F&B heeft besproken ligt in de risicosfeer van het bestuur/de directie van Crescendo maar laat het bevoegd bijeenroepen van een ava door de curator om over het vooraf aangekondigde agendapunt te beslissen, onverlet.
Ook het op deze gronden gebaseerde verzoek alsnog tot vernietiging van het faillissement van Crescendo te komen moet worden verworpen.
Het hof ziet in het licht van de omstandigheden van het geval overigens geen aanleiding om een volledige proceskostenveroordeling uit te spreken, nu van de daartoe vereiste omstandigheden en in het bijzonder misbruik van procesrecht geen sprake is (vergelijk HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).