ECLI:NL:RBAMS:2021:4288

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/13/704034 / HA ZA 21-604
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende voorlopige voorziening inzake schorsing en ontslag van bestuurders van Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland

Op 11 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam in een incident uitspraak gedaan over een voorlopige voorziening in een geschil tussen [eiser 1] c.s. en Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO). De zaak betreft de schorsing en het ontslag van [eiser 1] als bestuurder van SIO. In de hoofdzaak vorderen [eiser 1] c.s. onder andere dat de schorsing en het ontslag van [eiser 1] nietig zijn en dat hij nog steeds bestuurder is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van [eiser 1] in het incident, die onder andere betrekking hebben op het functioneren als bestuurder en contactverboden, reeds eerder zijn beoordeeld in een kort geding. De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven om van de eerdere beslissingen af te wijken. De vorderingen van [eiser 1] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/704034 / HA ZA 21-604
Vonnis in incident van 11 augustus 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
2.
[eiser 2]
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
advocaat: mr. L.P. Kruidenier te Utrecht,
tegen
1. de stichting
STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] [eiser 3] , [eiser 4] (dezen tezamen: [eiser 1] c.s.), SIO, [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] (de laatste vijf tezamen: SIO c.s.) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de gelijkluidende dagvaardingen van 22 juni 2021 tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Ten behoeve van de beoordeling in het incident kan voorshands worden uitgegaan van het volgende.
2.2.
SIO houdt een school in stand, [naam school] te [vestigingsplaats] .
2.3.
Het bestuur van SIO werd voorheen gevormd door [eiser 1] als directeur-bestuurder (het dagelijks bestuur) en [gedaagde sub 2] en de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) als toezichthoudende bestuursleden (het algemeen bestuur).
2.4.
In mei/juni 2020 hebben [eiser 1] en [naam 1] enerzijds en [gedaagde sub 2] anderzijds besloten elkaar te schorsen en te ontslaan: achtereenvolgens een besluit tot schorsing van [gedaagde sub 2] (door [eiser 1] en [naam 1] ), een besluit tot schorsing van [eiser 1] (door [gedaagde sub 2] ), een besluit tot ontslag van [naam 1] (door [gedaagde sub 2] ) en een besluit tot ontslag van [eiser 1] (door [gedaagde sub 2] ).
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 10 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank afwijzend beslist op vorderingen van [eiser 1] die ertoe strekten dat [eiser 1] voorlopig in staat wordt gesteld om te functioneren als bestuurder, in afwachting van een in een bodemprocedure te geven beslissing over vernietigbaarheid van de schorsing en het ontslag van [eiser 1] . Dit vonnis is bekrachtigd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 maart 2021. Het hof overwoog op basis van de betrokken regelgeving dat het voorshands van oordeel is dat het besluit om [eiser 1] als bestuurder te ontslaan in een bodemprocedure stand zal houden.
2.6.
Na het vonnis in kort geding zijn [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] toegetreden tot het bestuur van SIO.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen in de hoofdzaak, kort samengevat, diverse verklaringen voor recht die erop neerkomen (i) dat de schorsing en het ontslag van [eiser 1] als bestuurder van SIO nietig waren en dat [eiser 1] nog steeds bestuurder is en (ii) dat [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [naam 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] geen bevoegde bestuurders van SIO zijn.
3.2.
[eiser 2] [eiser 3] en [eiser 4] stellen als docent, medewerker respectievelijk leerling een eigen belang bij terugkeer van [eiser 1] in het bestuur.
3.3.
SIO c.s. hebben nog niet van antwoord gediend.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[eiser 1] vordert in het incident de volgende voorzieningen voor de duur van het geding, kort samengevat,:
  • i) dat [eiser 1] in staat wordt gesteld om als bestuurder van SIO te functioneren en dat het [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] wordt verboden om zulks te doen,
  • ii) een contactverbod voor [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] met betrekking tot alle bij de school betrokkenen, en
  • iii) een verbod voor [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] om zich negatief uit te laten over [eiser 1] , SIO en de direct bij de school betrokkenen.
4.2.
[eiser 1] stelt ter onderbouwing van het incidenteel gevorderde het volgende, ssamengevat weergegeven.
Met de provisionele vorderingen wenst [eiser 1] een terugkeer in het bestuur op de kortst mogelijke termijn af te dwingen. Daartoe worden tal van nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die zich na het vonnis in kort geding respectievelijk het opvolgend arrest hebben voorgedaan en/of nadien boven tafel zijn gekomen. Die nieuwe feiten en omstandigheden komen neer op het volgende:
  • ouders van leerlingen hebben geen vertrouwen in [gedaagde sub 2] , die ervoor zorgt dat zijn pionnen worden benoemd in de medezeggenschapsraad terwijl bij die benoemingen niet de juiste procedures worden gevolgd;
  • de ouders wordt niet toegestaan om protestbrieven af te geven;
  • de ouders beklagen zich over wanbeleid en de kwaliteit van de school;
  • [gedaagde sub 2] negeert ieder protest en breidt het bestuur uit met verwanten;
  • [eiser 1] geniet grote steun onder de ouders; het thans functionerend bestuur weigert steunbetuigingen van [eiser 1] in ontvangst te nemen;
  • [gedaagde sub 2] doet exorbitante uitgaven ten laste van het vermogen van SIO;
  • [gedaagde sub 2] mag na 1 juni 2021 geen bestuurder meer zijn omdat hij dan de statutair bepaalde maximale termijn erop heeft zitten; ten tijde van dagvaarding is nog niet bekend of [gedaagde sub 2] is teruggetreden.
[eiser 1] voelt zich aan de ouders, docenten, medewerkers en leerlingen verplicht om de school weer te gaan leiden en weer in een rustiger vaarwater te brengen. Hij kan op grote steun rekenen, en er bestaat massaal verzet tegen het huidige bestuur.
Aldus [eiser 1] .
4.3.
SIO c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover hier van belang nader ingegaan.

5.De beoordeling

in het incident

5.1.
Zoals [eiser 1] zelf ook onderkent, zijn de thans ingestelde incidentele vorderingen sub (i) in wezen al beoordeeld in het kort geding, ook in hoger beroep. Het zou in strijd met de goede procesorde zijn om dat in dit incident nog eens over te doen, behoudens voor zover sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De door [eiser 1] als ‘nieuw’ gepresenteerde feiten en omstandigheden werpen echter geen nieuw licht op de diverse besluiten tot schorsing en ontslag van mei/juni 2020. Er is dan ook geen aanknopingspunt om thans bij wijze van voorlopige voorziening af te wijken van de beslissingen van de voorzieningenrechter in kort geding, zoals gehandhaafd in hoger beroep. De rechtbank verstaat de incidentele vorderingen onder (ii) en (iii) als afgeleide van het onder (i) gevorderde zodat het sub (ii) en (iii) gevorderde geen aparte behandeling behoeft. Opgemerkt wordt nog dat de rechtbank de dagvaarding en de daarin opgenomen incidentele vordering aldus heeft verstaan dat het incident slechts door [eiser 1] is ingesteld, zulks gelet op de inhoud van hoofdstuk 8 (houdende toelichting op het [spoedeisend] belang bij de gevraagde voorzieningen van alleen [eiser 1] ) terwijl het belang van [eiser 2] [eiser 3] , en [eiser 4] apart in het voorgaande hoofdstuk 7 wordt benoemd.
5.2.
[eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident, aan de zijde van SIO c.s. tot heden begroot op € 563 aan salaris advocaat (1 punt, liquidatietarief II). De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld. De kosten zullen nog worden vermeerderd met wettelijke rente, zoals gevorderd althans op de wijze als bij de beslissing vermeld. Op de vordering daartoe van SIO c.s.zal de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in de hoofdzaak
5.3.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord.
5.4.
[eiser 1] c.s. hebben verzocht om de mondelinge behandeling in deze zaak te combineren met die in de bodemzaak van [naam 1] op 9 september 2021. Gelet op de termijn voor conclusie van antwoord is het echter niet mogelijk om deze zaak op voornoemde datum in te plannen. Het verzoek is dan ook niet toewijsbaar.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiser 1] in de kosten van het incident, aan de zijde van SIO c.s. tot heden begroot op € 563 voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met nasalaris advocaat begroot op een bedrag van € 163, te verhogen met een bedrag van € 85,00 en de kosten van betekening onder de voorwaarde dat [eiser 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, voornoemde bedragen van € 563 en € 163 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening, voornoemd bedrag van € 85,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van betekening van het vonnis tot de dag der voldoening,
6.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag
22 september 2021voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: BvB