ECLI:NL:RBAMS:2020:5229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
C/13/690347 / KG ZA 20-861
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsommen en veroordeling tot overhandigen van bescheiden in kort geding tussen eiser en Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO). De eiser, die betrokken was bij het bestuur van SIO, had eerder een vonnis gekregen waarin hij werd veroordeeld om bepaalde bescheiden over te dragen aan SIO. Dit vonnis was gegeven in een eerdere procedure op 10 juni 2020, waarin de voorzieningenrechter had geoordeeld dat de besluiten tot schorsing en ontslag van de eiser rechtsgeldig waren. De eiser had echter nagelaten om de gevraagde bescheiden, waaronder inloggegevens voor bankrekeningen, tijdig te overhandigen, wat leidde tot de vordering van SIO om dwangsommen te incasseren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2020 werd duidelijk dat de eiser niet had voldaan aan de veroordelingen uit het eerdere vonnis. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser de stelplicht en bewijslast droeg om aan te tonen dat hij aan de veroordelingen had voldaan, wat hij niet had gedaan. De rechter concludeerde dat de eiser niet voldoende inspanning had geleverd om de bescheiden over te dragen, en dat SIO recht had op de opgelegde dwangsommen. De eiser voerde aan dat het onaanvaardbaar was dat SIO het volledige bedrag aan dwangsommen opeiste, maar de rechter oordeelde dat SIO niet onterecht had gehandeld.

De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen van de eiser en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in een executiegeschil en de noodzaak om aan rechterlijke uitspraken te voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/690347 / KG ZA 20-861 MvW/MvG
Vonnis in kort geding van 28 oktober 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 6 oktober 2020,
advocaten mr. L.P. Kruidenier en mr. K.N. van der Heijden te Utrecht,
tegen
de stichting
STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en SIO worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op verzoek van de voorzieningenrechter is de mondelinge behandeling op 14 oktober 2020 gehouden via Skype for Business. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. SIO heeft verweer gevoerd aan de hand van een op voorhand in het geding gebrachte conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Zij hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. Na verder debat hebben zij verzocht vonnis te wijzen.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van [eiser] : mr. Kruidenier en zijn kantoorgenote mr. M. Faber, die via de e-mail en WhatsApp in verbinding stonden met [eiser] ,
aan de zijde van SIO: [naam 2] , [functie 1] , en [naam 4] met mr. Van den Brink.
Verder waren als publiek aanwezig B. Soetenhorst, journalist bij Het Parool, en [naam 1] , een broer van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
SIO bestuurt in Amsterdam de school voor voortgezet onderwijs op Islamitische grondslag, het Cornelius Haga Lyceum (hierna: de school).
2.2.
SIO kent een driekoppig bestuur, tot voor kort bestaande uit [eiser] als (uitvoerend) [functie 1] en [naam 2] en [naam 3] als [functie 2] . In mei van dit jaar was er een conflict gaande binnen het bestuur van SIO. [naam 2] enerzijds en [eiser] en [naam 3] anderzijds hebben elkaar over en weer geschorst en/of ontslagen. SIO heeft [eiser] op 2 juni 2020 op staande voet ontslagen als [functie 1] van SIO en als dagelijks [functie 1] van de school.
2.3.
[eiser] en [naam 3] hebben [naam 2] bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven als [functie 1] van SIO. [naam 2] heeft op zijn beurt [eiser] bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven als [functie 1] van SIO. Hierdoor heeft enige tijd alleen [naam 3] bij de Kamer van Koophandel geregistreerd gestaan als [functie 1] van SIO. Op 27 juli 2020 is dit gewijzigd en sindsdien staat [naam 2] als [functie 1] van SIO ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.4.
[eiser] en [naam 3] zijn een kortgedingprocedure gestart tegen SIO. De centrale vraag in die procedure was wie van de drie bestuursleden nog in functie was en wie van hen was geschorst en ontslagen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 10 juni 2020 is overwogen dat de besluiten tot schorsing, respectievelijk ontslag, van [eiser] en [naam 3] op het eerste gezicht rechtsgeldig zijn genomen en dat zij voorlopig moeten terugtreden. In reconventie is [eiser] , voor zover hier van belang, veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van dat vonnis - op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag tot een maximum van € 50.000,00 - over te gaan tot het overhandigen aan [naam 2] van de bescheiden, waaronder sleutels van en horende bij het schoolgebouw van de school, bankpasjes, gebruikersnamen en wachtwoorden, codes en overige zaken, die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten. Tegen dat vonnis hebben [eiser] en [naam 3] hoger beroep ingesteld. De mondelinge behandeling van het hoger beroep zal op 11 december 2020 worden gehouden.
2.5.
Op 10 juni 2020 heeft SIO aan [eiser] de grosse van bovengemeld vonnis laten betekenen. In het exploot van betekening is aan onder meer [eiser] bevel gedaan om aan de inhoud van het vonnis te voldoen, onder aanzegging dat, voor het geval hij niet aan het bevel voldoet, hij dwangsommen zal verbeuren.
2.6.
Op 12 juni 2020 heeft [naam 1] , een broer van [eiser] , een sleutelbos, een bankpas van ING, een bankpas van Bunq en een handgeschreven briefje met daarop een gebruikersnaam en een wachtwoord van de ING-rekening en de pincodes van de bankpassen afgegeven op het kantoor van de advocaat van SIO.
2.7.
Op 15 juni 2020 heeft de advocaat van SIO het briefje en de spullen aan [naam 2] overgedragen. [naam 2] heeft die dag geprobeerd om met de door [eiser] verstrekte gegevens in te loggen op de ING-rekening. Na meerdere mislukte inlogpogingen heeft ING de inlogmogelijkheid geblokkeerd.
2.8.
Bij e-mail van 22 juni 2020 heeft de advocaat van SIO [eiser] bericht dat de inloggegevens van ING incorrect zijn dan wel niet werken. [eiser] is in deze e-mail verzocht per ommegaande te bewerkstelligen dat [naam 2] de beschikking krijgt over werkende inloggegevens, bij gebreke waarvan SIO de deurwaarder opdracht zal geven om dwangsommen te gaan incasseren. Verder is [eiser] in deze e-mail verzocht om alsnog de inloggegevens van Bunq te verstrekken.
2.9.
Bij e-mail van 23 juni 2020 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] SIO bericht dat [eiser] de juiste inloggegevens van ING heeft verstrekt. Verder staat in de e-mail dat SIO zelf toegang heeft tot de bankrekening bij Bunq, dat [eiser] de applicatie van Bunq op zijn telefoon inmiddels niet meer heeft en dat SIO zelf zonodig de codes en gebruikersnaam kan aanvragen.
2.10.
Bij e-mail van 24 juni 2020 heeft de advocaat van SIO de voormalig advocaat van [eiser] bericht dat hij contact heeft gehad met ING, die hem heeft meegedeeld dat [eiser] nog als vertegenwoordiger van SIO bij ING staat geregistreerd en dat nieuwe inloggegevens daarom slechts aan [eiser] zullen worden verstrekt, maar dat dit eenvoudig kan worden gewijzigd als [eiser] langsgaat bij een ING filiaal en daar zijn telefoonnummer laat wijzigen naar dat van [naam 2] , zodat laatstgenoemde de nieuwe inloggegevens ontvangt.
2.11.
Bij e-mail van 26 juni 2020 heeft de voormalig advocaat van [eiser] de advocaat van SIO bericht dat er contact is geweest met ING, die heeft meegedeeld ervan op de hoogte te zijn dat [eiser] is ontslagen als [functie 1] van SIO, dat dit is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en dat zij daarom niet kan meewerken aan verzoeken van [eiser] en geen inlogcodes zal verstrekken aan een ontslagen lid van het bestuur.
2.12.
Bij e-mail van 30 juni 2020 heeft de advocaat van SIO de voormalig advocaat van [eiser] bericht dat hij opnieuw contact heeft gehad met ING en dat medewerkers van ING hem hebben bevestigd dat met de door [eiser] overgedragen inloggegevens het voor [naam 2] niet mogelijk was om toegang te krijgen tot de bankrekening van ING, omdat [eiser] had nagelaten het telefoonnummer te wijzigen.
2.13.
Bij e-mail van eveneens 30 juni 2020 heeft de voormalig advocaat van [eiser] aan de advocaat van SIO geantwoord dat [naam 2] , althans SIO, in staat is om zelf nieuwe inloggegevens aan te vragen en dat SIO die dag pas voor het eerst aan [eiser] heeft verzocht om zijn telefoonnummer bij ING te wijzigen. Verder staat in deze e-mail dat een medewerker van ING [eiser] heeft verteld dat het niet mogelijk is om codes aan een ontslagen lid van het bestuur van SIO te verstrekken en de huidige [functie 1] zich moet melden bij ING om een en ander in orde te maken. Ook is in deze e-mail het standpunt ingenomen dat het overhandigen van stukken of informatie iets wezenlijk anders is dan het wijzigen van persoonsgegevens bij een bank en dat dit ook niet door SIO bij de voorzieningenrechter is gevorderd.
2.14.
Bij e-mail van 7 juli 2020 heeft de advocaat van ING de advocaat van SIO bericht dat ING bij wijze van uitzondering bereid is om [naam 2] toegang te geven tot de ING-rekening van SIO indien zij een schriftelijke verklaring ontvangt van [eiser] waarin staat dat hij instemt met voornoemde toegang van [naam 2] .
2.15.
Bij e-mail van 7 juli 2020 heeft de advocaat van SIO de voormalig advocaat van [eiser] bericht dat ING heeft toegezegd bereid te zijn toegang tot de bankrekening van SIO aan [naam 2] te verschaffen indien [eiser] schriftelijk verklaart dat hij ermee instemt dat [naam 2] toegang tot de ING-rekening van SIO krijgt. Hij heeft daarbij verzocht om deze verklaring per ommegaande toe te sturen. [eiser] heeft deze e-mail niet beantwoord.
2.16.
Bij e-mail van 23 juli 2020 heeft de advocaat van SIO de voormalig advocaat van [eiser] bericht dat SIO inmiddels toegang tot de ING-rekening heeft. Verder staat in deze e-mail dat op 26 mei 2020 een groot bedrag van de ING-rekening is gestort op de Bunq-rekening, SIO geen toegang tot de Bunq-rekening heeft, de bankpas van Bunq en de daarbij behorende pincode hiervoor ontoereikend is en SIO niet bekend is met een mogelijkheid om toegang tot de Bunq-rekening te krijgen. In deze e-mail is [eiser] verzocht ervoor zorg te dragen dat SIO binnen 24 uur toegang krijgt tot de Bunq-rekening. [eiser] heeft hierop niet gereageerd.
2.17.
Bij e-mail van 29 juli 2020 van de advocaat van SIO aan de voormalig advocaat van [eiser] is [eiser] verzocht over te gaan tot betaling van € 50.000,00 aan SIO aan verbeurde dwangsommen. Verder is [eiser] in deze e-mail verzocht binnen 24 uur ervoor te zorgen dat SIO toegang krijgt tot haar bankrekening bij Bunq. [eiser] heeft op 30 juli 2020 in een e-mail geantwoord dat hij al aan het vonnis heeft voldaan.
2.18.
Bij vonnis van 7 augustus 2020 heeft de kantonrechter in kort geding van deze rechtbank geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat het ontslag van [eiser] in een bodemprocedure stand zal houden. SIO is in dat vonnis veroordeeld tot betaling aan [eiser] van zijn achterstallige salaris vanaf 2 juni 2020 en zij is tevens veroordeeld tot betaling van het gebruikelijke salaris aan [eiser] tot het tijdstip dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd. De vordering van [eiser] tot wedertewerkstelling werd afgewezen.
2.19.
Bij deurwaardersexploot van 14 augustus 2020 heeft SIO Asatoy aangezegd dat hij € 50.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd, omdat hij niet heeft voldaan aan het vonnis van 10 juni 2020. Verder staat in dit exploot dat SIO executoriaal beslag onder zichzelf heeft gelegd op het loon van [eiser] . Op grond hiervan ontvangt [eiser] de beslagvrije voet van € 953,15 netto en incasseert SIO maandelijks € 3.397,02 netto.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat, SIO:
I. te gebieden, op straffe van een dwangsom, het loonbeslag op te heffen;
II. te veroordelen tot terugbetaling van de onder het loonbeslag ingehouden bedragen, zijnde per datum dagvaarding € 13.588,08 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente hierover;
III. te verbieden, op straffe van een dwangsom, opnieuw beslag onder hem te leggen op grond van het vonnis van 10 juni 2020;
IV. te veroordelen tot betaling van een voorschot van de daadwerkelijk door hem gemaakte proceskosten, tot aan de mondelinge behandeling in dit kort geding begroot op € 4.872,26 aan advocaatkosten, te vermeerderen met de daarna nog te maken kosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
SIO voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil als dit, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een veroordeling niet of niet voldoende zou zijn nageleefd, moeten de handelingen die zijn verricht ter uitvoering van het vonnis worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij gaat het om het doel en de strekking van de veroordeling, waarbij die veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Verder moet worden bedacht dat een dwangsom is bedoeld als een dwangmiddel (prikkel) om uitvoering te geven aan een rechterlijke uitspraak en steeds in die context moet worden bezien. Van de geëxecuteerde mag daarbij verwacht worden dat hij de inspanning en zorgvuldigheid zal betrachten die redelijkerwijs nodig is om aan de veroordeling te kunnen voldoen. Op de geëxecuteerde rusten in beginsel de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het voldoen aan de veroordelingen (vgl. gerechtshof Den Bosch 10 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3330, r.o. 3.5.2). Een vordering tot schorsing van de executie is dan ook toewijsbaar wanneer aannemelijk is dat de geëxecuteerde (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan.
4.2.
Het vonnis van 10 juni 2020 is uitgangspunt. In dit vonnis staat dat de voorzieningenrechter het van groot belang vond dat er rust kwam in de school en in verband daarmee is [eiser] veroordeeld om bescheiden te overhandigen aan SIO waarmee de dagelijkse gang van zaken van de school kon worden voortgezet. Het beoogde doel van de voorzieningenrechter was dat er rust kwam op de school en de dagelijkse gang van zaken van de school kon worden voortgezet. Anders dan [eiser] heeft gesteld dient deze veroordeling niet zo te worden uitgelegd dat hij alleen was gehouden om de door hem afgegeven bescheiden te overhandigen aan SIO. Ook andere bescheiden die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten diende hij af te geven. Van [eiser] mocht in dat kader dus de nodige inspanning en zorgvuldigheid worden verlangd.
4.3.
Niet in geschil is dat het SIO niet is gelukt om met de door [eiser] verstrekte gegevens toegang te krijgen tot de ING-rekening en de Bunq-rekening. Aan de hand van de e-mailwisseling die op gang is gekomen tussen (de advocaten van) [eiser] en SIO, was dat voor [eiser] vanaf 22 juni 2020 duidelijk. Ook wist hij dat SIO daardoor geen (salaris)betalingen via deze rekeningen kon verrichten en dus werd belemmerd in de dagelijkse gang van zaken. Van [eiser] kon daarom worden gevergd dat hij gevolg zou geven aan redelijke verzoeken van SIO om alsnog bescheiden te overhandigen die ertoe zouden leiden dat zij toegang tot de bankrekeningen zou krijgen.
4.4.
Bij e-mail van 7 juli 2020 heeft de advocaat van SIO [eiser] en zijn advocaat bericht dat ING heeft toegezegd dat zij [naam 2] toegang tot de bankrekening van SIO zal verschaffen indien [eiser] schriftelijk verklaart dat hij daarmee instemt. De advocaat van SIO heeft [eiser] verzocht per ommegaande deze verklaring toe te sturen. [eiser] heeft hierop echter niet gereageerd. Voorshands wordt geoordeeld dat een dergelijke verklaring onder de veroordeling van het vonnis van 10 juni 2020 valt, omdat [naam 2] dan toegang tot de ING-rekening zou krijgen en dus de dagelijkse gang van zaken kon worden voortgezet. De verklaring van [eiser] dat hij deze e-mail onbeantwoord heeft gelaten omdat een dergelijke verklaring er toch niet toe zou hebben geleid dat [naam 2] toegang tot de ING-rekening zou krijgen wordt niet gevolgd, nu uit een e-mail van ING (zie 2.14.) volgt dat deze verklaring daartoe juist wel voldoende was. Het verzoek van SIO aan [eiser] was dan ook een redelijk verzoek. Dat [eiser] niet bekend was met deze e-mail van ING doet daar niet aan af. Zijn aanname dat de gevraagde verklaring niet tot het beoogde resultaat zou leiden moet voor zijn eigen risico blijven.
4.5.
Daarnaast is niet in geschil dat [eiser] ten aanzien van de Bunq-rekening alleen een bankpas en de daarbij behorende pincode aan SIO heeft afgegeven en dat SIO met deze bescheiden niet in haar online-omgeving van Bunq kan komen. SIO heeft uitgelegd waarom zij na 22 juni 2020 pas later nogmaals naar de toegangsgegevens van Bunq heeft gevraagd. Pas toen zij kon inloggen op haar ING-rekening en zag dat er een groot bedrag was gestort van de ING-rekening naar de Bunq-rekening is het haar duidelijk geworden dat het relevant was om ook bij Bunq te kunnen inloggen. Op het verzoek om de toegangsgegevens alsnog te verschaffen heeft [eiser] niet gereageerd. In dit kort geding verwijst hij naar de e-mail van 23 juni 2020 waarin zijn voormalige advocaat aan SIO heeft bericht dat [eiser] de applicatie van Bunq op zijn telefoon inmiddels niet meer had en dat SIO zelf zonodig de codes en gebruikersnaam kon aanvragen. Het herhaalde verzoek van SIO van 23 augustus 2020 is niet nader toegelicht, zodat het voor [eiser] , mede gelet op zijn eerdere bericht van 23 juni 2020, mogelijk onvoldoende duidelijk is geweest wat hij nog moest doen om aan het vonnis te voldoen.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat aannemelijk is dat [eiser] , in elk geval door de e-mail van 7 juli 2020 onbeantwoord te laten en aan SIO niet de gevraagde verklaring te verschaffen, niet aan de veroordeling in het vonnis van de voorzieningenrechter van 10 juni 2020 heeft voldaan. Aan SIO kan dan ook niet worden tegengeworpen dat zij aan [eiser] heeft aangezegd dat hij dwangsommen heeft verbeurd.
4.7.
[eiser] stelt subsidiair dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat SIO het volledige bedrag aan dwangsommen opeist. Volgens [eiser] heeft SIO onnodig gedraald en daardoor over een langere periode dan nodig dwangsommen gevorderd.
4.8.
Uit de e-mailcorrespondentie kan echter niet worden afgeleid dat SIO onnodig heeft gedraald. Nadat SIO op 12 juni 2020 bescheiden had ontvangen heeft zij zich op 22 juni 2020 tot [eiser] gewend. In de gegeven omstandigheden, waarin SIO de verantwoordelijkheid had voor de dagelijkse gang van zaken op de school, is deze termijn van tien dagen niet onnodig lang. Ook daarna heeft SIO niet stilgezeten.
4.9.
Uit al het voorgaande volgt dat het gelegde beslag niet onrechtmatig is of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De vorderingen van [eiser] zijn dan ook niet toewijsbaar.
4.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden verwezen in de proceskosten, gevallen aan de zijde van SIO.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van SIO begroot op € 2.042,00 aan griffiegeld en € 980,00 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MvG