In deze zaak gaat het allereerst om de vordering van [appellant] tot opheffing van het door SIO op zijn salaris gelegde executoriale beslag ter incasso van volgens SIO door [appellant] verbeurde dwangsommen. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis, kort samengevat, geoordeeld dat [appellant] deze dwangsommen verbeurd heeft en de vorderingen van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2
De grieven 1 tot en met 3 van [appellant] lenen zich voor gezamenlijke behandeling: zij komen er, kort samengevat, op neer dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat [appellant] wel aan de veroordeling tot afgifte van bescheiden heeft voldaan (grief 1) en dat de voorzieningenrechter daarbij de verplichtingen van [appellant] op grond van het vonnis te zeer heeft opgerekt, in die zin dat [appellant] actief had moeten bewerkstelligen dat SIO toegang tot de ING-rekening zou verkrijgen, ofwel door aanvullende bescheiden te overhandigen (grief 2) ofwel door in reactie op de e-mail van SIO van 7 juli 2020 schriftelijk te verklaren dat hij instemt met de toegang van [X] tot de ING-rekening van SIO (grief 3).
3.3
Allereerst stelt het hof vast dat [appellant] op 12 juni 2020 de in het vonnis expliciet genoemde bescheiden tijdig aan SIO heeft doen overhandigen. De vraag waarom SIO daarmee geen toegang tot de rekening heeft verkregen is door SIO aanvankelijk beantwoord met de stelling dat de toegangsgegevens niet de juiste zouden zijn. Op basis van de geluidsopname van de communicatie tussen [appellant] en ING en ter zitting gebleken nadere feiten en omstandigheden komt het hof tot een andere beoordeling:
op of kort na 12 juni 2020 is aan ING bekend geworden dat [appellant] inmiddels geen bestuurder van SIO meer was; in het midden kan blijven hoe ING daarmee bekend is geraakt, omdat niet geoordeeld kan worden dat [appellant] jegens SIO onjuist heeft gehandeld door deze omstandigheid aan ING te melden dan wel desgevraagd te bevestigen; hij was immers ontslagen en dat ontslag was vooralsnog door de rechter als rechtsgeldig aangemerkt; de kwestie heeft bovendien veel publiciteit gegenereerd, die ING mogelijk ook niet ontgaan is; voldoende is dat ING wist dat [appellant] na 2 juni 2002 niet langer (als haar bestuurder) rechthebbende was ten aanzien van de ING-rekening van SIO;
dientengevolge was ING op of na 12 juni 2020 niet bevoegd om [appellant] op diens naam nieuwe toegangsgegevens te verstrekken, waarmee [X] (formeel op naam van [appellant] ) namens SIO over de rekening had kunnen beschikken: [appellant] kon immers niet langer als bestuurder of als werknemer bankhandelingen namens SIO verrichten;
voldoende aannemelijk is geworden dat ING op basis van de wetenschap dat [appellant] ontslagen was als bestuurder van SIO zijn mogelijkheden tot toegang tot de rekening heeft geblokkeerd; dit verklaart waarom [X] op 15 juni 2020 geen toegang tot de rekening kon krijgen met de van [appellant] afkomstige inloggegevens;
e door SIO aan [appellant] verzochte medewerking tot wijziging van zijn bij ING geregistreerde telefoonnummer in dat van [X] zou, indien uitgevoerd, ertoe hebben geleid dat nadien daarmee verrichte bankhandelingen formeel op naam van [appellant] zouden hebben plaatsgevonden, aan welk gevolg [appellant] redelijkerwijs niet behoefde mee te werken;
anders dan door SIO ter zitting alsnog is gesuggereerd had ook niet van [appellant] verwacht mogen worden dat hij zijn mobiele telefoon aan SIO ter beschikking zou stellen om [X] feitelijk in staat te stellen daarmee bankhandelingen uit te voeren; nog afgezien van de vraag of dat, gelet op de blokkering door ING, feitelijk nog wel mogelijk was geweest, heeft [appellant] onweersproken gesteld dat het zijn prive-telefoon was, die slechts met vingerafdruk toegankelijk was; dit laatste geldt evenzeer de app die toegang gaf tot de Bunq-rekening van SIO.
3.4
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat SIO, toen bleek dat zij met de van [appellant] verkregen toegangscodes geen toegang kreeg tot haar rekening, ten onrechte aan [appellant] heeft gevraagd om (op eigen naam) nieuwe toegangscodes bij ING op te vragen en/of zijn bij ING aan de SIO-rekening gekoppelde telefoonnummer te vervangen door het nummer van [X] en/of zijn mobiele telefoon ter beschikking van SIO te stellen. Anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld komt het hof tot de conclusie dat [appellant] medewerking aan deze voorstellen van SIO mocht weigeren zonder daarmee het rechterlijk bevel tot afgifte van bescheiden te overtreden. Het feit dat ING de toegangscodes op naam van [appellant] heeft geblokkeerd zodra haar bekend werd dat [appellant] als bestuurder/werknemer van SIO was ontslagen, dient voor rekening te komen van SIO, aangezien SIO had kunnen voorzien dat na zijn ontslag [appellant] door ING niet langer als gemachtigde tot de bankrekening zou worden beschouwd. Ook dient aan SIO te worden toegerekend dat zij bij de voorzieningenrechter heeft gevorderd [appellant] te veroordelen tot afgifte van bescheiden die nadien niet allemaal bruikbaar bleken voor het met afgifte beoogde doel.
3.5
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis eveneens overwogen dat [appellant] dwangsommen heeft verbeurd door niet te voldoen aan het door haar als redelijk beoordeelde verzoek van SIO van 7 juli 2020 om jegens ING te verklaren dat hij instemde met toegang van [X] tot de ING-rekening van SIO. Het hof komt ook op dit punt tot een andere beoordeling. Allereerst staat vast dat [appellant] niet veroordeeld was tot het afgeven van een dergelijke verklaring, waarmee hij mogelijk zijn (geclaimde) rechtspositie jegens SIO zou kunnen schaden. Ook staat vast dat SIO dit verzoek van 7 juli 2020 niet vergezeld heeft doen gaan van een duidelijke toelichting, inclusief bewijsstukken, waaruit genoegzaam zou kunnen blijken dat en waarom SIO die verklaring nodig had om toegang te krijgen tot haar ING-rekening. Voor ING was daarbij de weigerachtigheid van de Kamer van Koophandel tot aanpassing van de inschrijving als bestuurder relevant, maar SIO heeft [appellant] daarvan niet op de hoogte gebracht. Tot slot is hier van belang dat SIO op dezelfde dag waarop zij [appellant] om bedoelde schriftelijke verklaring jegens ING verzocht, een vaststellingsovereenkomst met ING heeft gesloten, waarmee zij – om administratieve redenen feitelijk pas op enige termijn – toegang tot haar ING-rekening verkreeg. Dit bleek dus ook zonder de medewerking van [appellant] mogelijk. Er ontbreekt daarom voldoende causaal verband tussen de weigering van [appellant] om aan bedoeld verzoek van 7 juli 2020 te voldoen en de toegang tot de rekening (pas) per 23 juli 2020.
3.6
De veroordeling van [appellant] tot afgifte van bescheiden zag, naast de gegevens waarmee SIO toegang tot de ING-rekening had willen krijgen, ook op gegevens om toegang tot de Bunq-rekening van SIO te verkrijgen. Uit de stellingen van partijen maakt het hof op dat het daarbij om een zuivere ‘internetbankrekening’ gaat, waarbij via een app op de mobiele telefoon (inclusief vingerafdrukherkenning) toegang tot de rekening verkregen kon worden. Voor deze, slechts via de Bunq-app benaderbare, rekening, waarover [appellant] onvoldoende weersproken heeft gesteld dat hij over niet meer gegevens beschikte dan toegangscode en wachtwoord (die hij beide op 12 juni 2020 aan SIO heeft doen toekomen), geldt hetzelfde als voor de ING-rekening: SIO had zelf om wijziging van de accountgegevens kunnen/moeten verzoeken bij Bunq, maar mocht niet van [appellant] verwachten dat deze na zijn ontslag nog verantwoordelijkheid voor feitelijke transacties zou dragen. Hetgeen hiervoor over afgifte van de mobiele telefoon door [appellant] aan SIO is overwogen geldt evenzeer ten aanzien van de Bunq-rekening. Door SIO zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die het oordeel kunnen dragen dat [appellant] met betrekking tot de Bunq-rekening niet heeft voldaan aan het rechterlijk bevel. Er waren geen ‘bescheiden’ die [appellant] aanvullend nog aan SIO had kunnen overhandigen die SIO toegang tot de Bunq-rekening hadden gegeven. Daarmee staat vast dat [appellant] ook ten aanzien van de Bunq-rekening aan het rechterlijk bevel tot afgifte heeft voldaan.
3.7
De grieven 1 tot en met 3 slagen mitsdien. Om die reden kan de resterende grief, die zich richt tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat SIO na 12 juni 2020 niet heeft gedraald, buiten beoordeling blijven. Door SIO zijn in eerste aanleg geen andere dan de hiervoor besproken en weerlegde feiten en omstandigheden gesteld die, indien juist bevonden, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd. Het hof zal het door SIO onder zichzelf op het salaris van [appellant] gelegde loonbeslag opheffen.