Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Bovengenoemde redenen zijn dringende redenen die ten gevolge hebben dat van het algemeen bestuur redelijkerwijs niet gevergd kan worden de samenwerking met u voort te zetten.’
3.Beoordeling
eerste griefricht [appellant] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de weigering tot afgifte van de onder 2.8 genoemde bescheiden een dringende reden vormt die het ontslag op staande voet zelfstandig kan dragen. In de eerste plaats heeft [appellant] afgifte niet geweigerd: [appellant] heeft wel degelijk deze bescheiden ingeleverd, en wel op 12 juni 2020, voor 18:00 uur. Op die datum heeft hij onder meer bankpasjes, codes, sleutels en bankcodes afgegeven bij de advocaat van SIO. In de tweede plaats kan hem niet worden verweten dat hij niet eerder dan op 12 juni 2020 de bescheiden heeft ingeleverd: hij heeft zich niet bij de schorsing willen neerleggen en hij was in een juridische strijd met [bestuursvoorzitter] verwikkeld. Voor de beoordeling van het ontslag op staande voet is de situatie op 2 juni 2020 beslissend. Onjuist is ook de overweging dat het niet (tijdig) afgeven tot ernstige problemen heeft geleid. Het probleem was gelegen in het feit dat SIO met de verstrekte bankgegevens geen toegang kon krijgen tot de bankrekeningen. Het valt [appellant] niet aan te rekenen dat SIO die toegang niet kreeg. Voorts bestrijdt [appellant] de overweging van de kantonrechter dat de school met de betaling van de salarissen in de knel is gekomen. Ten tijde van de overboeking van € 100.000,00 door [appellant] van de ING rekening naar de Bunq rekening stond er nog € 180.000,00 op de ING-rekening. Op 22 juni 2020 kwam daar een subsidie van € 240.000,00 bij. Dit was ruimschoots voldoende om aan de lopende verplichtingen te voldoen. Tot slot is de overweging van de kantonrechter dat de handelwijze van [appellant] kennelijk is ingegeven als wapen van de machtsstrijd tussen de bestuurders louter speculatief. Dit alles levert geen dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW op, aldus steeds [appellant] .
van SIOen dus niet had weggesluisd naar een onbekende bankrekening, zoals SIO hem in dit verband verweet. Van misbruik van de situatie waarin SIO geen toegang had tot de bankrekeningen, is dus niet gebleken. De omstandigheid dat [appellant] op 2 juni 2020 nog niet had voldaan aan de instructie van 25 mei 2020 levert naar het oordeel van het hof dan ook geen dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW op.
combinatievan de drie gronden is die [bestuursvoorzitter] heeft doen besluiten om [appellant] op 2 juni 2020 op staande voet te ontslaan, slaagt niet om de volgende redenen.
als enigetoegang had tot de camerabeelden. [appellant] heeft dit op zijn beurt betwist onder verwijzing naar een verklaring van een ander (voormalig) personeelslid, [personeelslid 3] . Daarnaast heeft [appellant] onbetwist gesteld dat SWAT Security destijds in opdracht van [bestuursvoorzitter] de camera’s heeft aangebracht. Bovendien is het rapport van SWAT Security inmiddels al vier jaar oud. Gelet op deze betwistingen kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat [appellant] als enige toegang had tot de camerabeelden. SIO heeft in dit verband geen specifiek bewijsaanbod gedaan. De stelling van SIO dat het [appellant] is geweest die camerabeelden en persoonsgegevens van [bestuursvoorzitter] heeft doorgesluisd aan anderen moet dan ook worden verworpen omdat deze stelling niet met voldoende feiten is onderbouwd.
tweede grief,waarmee hij betoogt dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Ten overvloede overweegt het hof dat niet geoordeeld kan worden dat SIO de arbeidsovereenkomst
onverwijldheeft opgezegd nadat de door SIO gestelde gronden voor het ontslag zich hadden voorgedaan. Immers, de 24 uur waarbinnen [appellant] de genoemde zaken had moeten inleveren verstreken reeds op 26 mei 2020 en uit een aangifte van [bestuursvoorzitter] blijkt dat hij al op 26 mei 2020 op de hoogte was van het verschijnen van de camerabeelden op Facebook. SIO heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er vervolgens nog zeven dagen moesten verstrijken alvorens zij tot het ontslag op staande voet overging. Dat er een bestuurscrisis gaande was en dat [bestuursvoorzitter] in die week druk doende was met het ontslag van [secretaris-penningmeester] , zoals hij desgevraagd ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, rechtvaardigen deze vertraging niet. Ook de tweede grief slaagt dus.
trial by mediadie heeft plaatsgevonden, dat er geen vacatures zijn voor een vergelijkbare positie, dat hij geen andere inkomsten geniet, dat hij in zijn goede reputatie is geschaad en dat SIO ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door hem op oneigenlijke gronden te ontslaan, althans als werkgever niet zorgvuldig heeft gehandeld.