ECLI:NL:RBAMS:2020:3835

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
8642603 KK EXPL 20-412
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet van directeur van het Haga Lyceum, geen verplichting tot wedertewerkstelling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], de directeur van het Haga Lyceum, en de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO). [Eiser] was op 2 juni 2020 op staande voet ontslagen door SIO, die hem beschuldigde van het schenden van privacyregels en het toebrengen van schade aan de goede naam van de voorzitter van de stichting. [Eiser] vorderde in kort geding dat SIO hem weer zou toelaten tot zijn werkzaamheden en zijn achterstallig salaris zou betalen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de gronden voor het ontslag niet voldoende waren onderbouwd en niet aannemelijk waren gemaakt. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] nog in dienst was van SIO en recht had op loon, maar wees de vordering tot wedertewerkstelling af. De rechter benadrukte dat het ontslag op staande voet een ultimum remedium is en dat de werkgever de bewijslast draagt voor de dringende redenen voor ontslag. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden in deze zaak niet voldoende waren om het ontslag te rechtvaardigen, en dat er een verstoorde arbeidsrelatie was die een terugkeer van [eiser] bemoeilijkte. De kosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8642603 KK EXPL 20-412
vonnis van: 7 augustus 2020
func: 34906
vonnis van de kantonrechter kort geding
I n z a k e
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. I. Atar
t e g e n
Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland
gevestigd te Den Haag
gedaagde
nader te noemen: SIO
gemachtigde: mr. S.L.D. van den Brink
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 16 juli 2020, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 27 juli 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Namens SIO is de heer [voorzitter] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Beide partijen hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. Op voorhand heeft [eiser] zijn vordering aangevuld. [eiser] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de door SIO op vrijdag 24 juli 2020 overgelegde stukken omdat deze stukken te laat in het geding zijn gebracht. De kantonrechter heeft dit bezwaar afgewezen, nu het grotendeels stukken betreft die [eiser] uit eerdere procedures al bekend zijn. Wel is het bezwaar van [eiser] tegen de door SIO op zondag 26 juli 2020 kenbaar gemaakte vordering in reconventie gegrond geacht, omdat [eiser] onvoldoende gelegenheid heeft gekregen zich hierop voor te bereiden. De vordering in reconventie is daarom niet in behandeling genomen. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Uitgangspunten
Als uitgangspunt geldt het volgende.
SIO bestuurt in Amsterdam de school voor voortgezet onderwijs op Islamitische grondslag, het Cornelius Haga Lyceum , hierna het Haga .
Het bestuur van SIO bestond uit drie leden, twee toezichthoudende bestuursleden en één uitvoerend bestuurslid, de directeur-bestuurder. Het algemeen bestuur houdt toezicht op de uitvoering van de taken en bevoegdheden door de directeur-bestuurder, die is belast met de algehele leiding en het besturen van de school.
[voorzitter] (voorzitter) en [secretaris] (secretaris) vormden samen het algemeen bestuur. [eiser] was de directeur-bestuurder.
Op 9 april 2020 heeft een docent economie van het Haga per e-mail een klacht ingediend over [eiser] , onder meer over twee berispingen die hem door [eiser] zijn opgelegd. Dit heeft tot spanningen in het bestuur geleid waardoor een bestuurscrisis is uitgebroken, waarin [secretaris] en [eiser] tegenover [voorzitter] zijn komen te staan. Beide kampen hebben eind mei 2020 vergaderingen uitgeschreven om de ander(en) als bestuurslid te schrappen.
Bij beslissing van de voorzieningenrechter civiel van deze rechtbank van 10 juni 2020 is overwogen dat [eiser] en [secretaris] als bestuurslid een stap terug zullen moeten treden en dat voorshands wordt bepaald dat de besluiten tot schorsing respectievelijk ontslag van [secretaris] en [eiser] rechtsgeldig zijn genomen. De vorderingen van SIO om [eiser] te veroordelen om op straffe van een dwangsom bescheiden van de school te overhandigen welke noodzakelijk zijn voor een goede dagelijkse gang van zaken zijn toegewezen. Tevens is het [eiser] en [secretaris] , eveneens op straffe van een dwangsom, verboden om na betekening van het vonnis en totdat een rechter anders heeft beslist zich te begeven op het schoolterrein en in het schoolgebouw aan de [adres] en op enige manier contact te hebben met het personeel en de leerlingen van de school, de ouders van deze leerlingen en andere bij de school betrokken personen,
Tegen dit vonnis hebben [eiser] en [secretaris] hoger beroep ingesteld. Ter zitting is meegedeeld dat na het nemen van de memorie van antwoord door SIO op 21 juli 2020 arrest is gevraagd.
SIO heeft [eiser] op 2 juni 2020 op staande voet ontslagen als bestuurder van SIO en als dagelijks bestuurder van de school. In de ontslagbrief staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) Namens het bestuur van Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (510), bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum , bericht ik u als volgt.
Recentelijk heb ik kennisgenomen van het feit dat u beelden en persoonsgegevens van mij die dateren van 25 mei jI. op camera heeft vastgelegd en deze beelden, onder uw verantwoordelijkheid, heeft doorgesluisd naar anderen om zodoende mijn eer en goede naam schade toe te brengen. Hiervan heb ik reeds aangifte gedaan bij de politie.
Ondertussen is mij duidelijk geworden dat ook bij meerdere betrokkenen (waaronder ouders) het sterke vermoeden; althans de angst heerst dat ook van hen beelden zijn vastgelegd door u, en dat zij zich hierdoor niet veilig voelen op onze school. Dit acht ik schadelijk voor de stichting.
Daarnaast houdt u spullen, zoals genoemd in uw schorsingsbesluit van 25 mei ji., in uw bezit die niet aan u toebehoren waarmee u zich opzettelijk wederrechtelijk goederen toe-eigent dat aan een ander toebehoort welk goederen u anders dan als gevolg van een misdrijf onder u heeft (verduistering). Het gevolg hiervan is dat de school nu dicht is en het Onderwijs vast komt te zitten; althans niet optimaal
verloopt.
Bovengenoemde redenen zijn dringende redenen die ten gevolge hebben dat van het algemeen bestuur redelijkerwijs niet gevergd kan worden de samenwerking met u voort te zetten.
Op grond van bovenstaande heeft het algemeen bestuur, in het belang van de school, het onderwijsproces en de stichting besloten u met directe ingang van 2 juni 2020 op staande voet te ontslaan als bestuurder van de stichting conform art. 5 lid 3 onder e juncto artikel 12 lid 2 en lid S en artikel 18 lid 1 van de statuten van Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SI0) (…)”
  • Na het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter civiel zijn, met instemming van de medezeggenschapsraad, twee nieuwe bestuursleden benoemd, te weten de heer [naam 1] als dagelijks bestuurder en de heer [naam 2] als nieuwe algemeen bestuurder. Daarnaast is mevrouw [naam 3] aangesteld als (operationeel) interim-schooldirecteur.
  • Het bestuur van SIO heeft begin juni 2020 een onderzoekbureau ingeschakeld om onderzoek te doen naar signalen met betrekking tot de angstcultuur, intimidatie, vermeende fraude en misbruik van vertrouwelijke data zoals AVG gegevens, geluidsopnamen en beelden die [eiser] mogelijk voor eigen belang heeft gemaakt. Ten tijde van de zitting in deze zaak was het onderzoek nog niet afgerond.
  • De medezeggenschapsraad heeft in een verklaring van 2 juli 2020 tot uitdrukking gebracht, kort samengevat, unaniem achter het (nieuwe) bestuur te staan en een eventuele terugkeer van [eiser] onwenselijk te achten. Dat zou volgens de medezeggenschapsraad schadelijk zijn voor het Haga .
  • Door SIO is een Tussenrapport Onderwijsinspectie in het geding gebracht dat de stand van zaken bij het Haga per 15 juli 2020 beschrijft. Daarin wordt melding gemaakt van de bestuurscrisis en dat de interne strijd gepaard ging met berichten over een angstcultuur als gevolg van autoritair en intimiderend optreden van [eiser] . Ook wordt vermeld dat met de komst van een interim-bestuurder en interim-directeur er een toenemend vooruitzicht is op herstel van de tekortkomingen in het bestuur, waarbij onder andere wordt gewezen op meer spreiding van taken en bevoegdheden en versterking van intern toezicht.
  • Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat [eiser] een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt waarin hij verzoekt het ontslag op staande voet te vernietigen. Namens SIO is ter zitting meegedeeld dat men overweegt in geval een dergelijke procedure aanhangig wordt gemaakt een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te dienen.
Vordering en verweer
[eiser] vordert, na aanvulling van eis met sub d en e,
dat SIO wordt veroordeeld om hem toe te laten tot zijn (gebruikelijke) werkzaamheden op de gebruikelijke locatie(s), met bepaling van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat SIO niet voldoet aan de veroordeling, met een maximum van € 500.000,00 althans een door de kantonrechter in goede justitie nader te bepalen bedrag of maatregel;
SIO te veroordelen om aan [eiser] zijn achterstallig salaris, vakantiegeld overige
emolumenten, wettelijke verhoging, vermeerderd met wettelijke rente te
voldoen binnen twee dagen na datum van het vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie nader te bepalen bedrag of maatregel;
  • SIO te veroordelen om in de toekomst aan [eiser] zijn gebruikelijk salaris te
voldoen op de gebruikelijke data;
  • SlO te veroordelen tot intrekking van het ontslagbesluit van 2 juni 2020 als
dagelijks bestuurder en bestuurder van de SIO, op straffe van een dwangsom
van € 500,00 per dag, voor iedere dag dat gedaagde na betekening van het
vonnis in gebreke blijft aan een zodanige veroordeling te voldoen, nu aan het ontslag – een deugdelijke grondslag ontbreekt en is eerder te zien als een afrekening van het enig overgebleven lid van het (algemeen) bestuur met het dagelijks bestuur;
  • SIO te veroordelen tot intrekking van het schorsingsbesluit van [eiser] van
25 mei 2020 als dagelijks bestuurder, aangezien ook daartoe elke
deugdelijke grond ontbreekt en het onafhankelijk onderzoek naar het
functioneren van [eiser] als bestuurder dat juist zou moeten uitwijzen, maar
van dat onderzoek kennelijk is alsnog is afgezien;
  • SIO te veroordelen in de (proces)kosten van deze procedure, waaronder het door
[eiser] te betalen griffierecht, de nakosten, aan de zijde van [eiser] bepaald op
€ 157,00 voor (na)salaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 82,00 voor (na)salaris advocaat en de
wettelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening.
[eiser] stelt hiertoe dat er geen geldige dringende reden voor het ontslag op staande voet is en dat dit ook niet onverwijld is aangezegd. Daarnaast voert hij aan dat hij ten onrechte als bestuurder is ontslagen, omdat, kort samengevat, de daarvoor geldende regels niet in acht zijn genomen.
SIO voert verweer op gronden die, voor zover van belang voor de te nemen beslissing, hierna aan de orde zullen komen.
Beoordeling
Niet opnieuw toetsing in kort geding van besluit tot schorsing/ontslag als bestuurder
[eiser] heeft met zijn vordering sub d en e opnieuw de kwestie van de schorsing/ontslag als bestuurder ter toetsing in kort geding voorgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in deze onderdelen van zijn vordering niet kan worden ontvangen. Daarvoor is het volgende redengevend. Allereerst is de kantonrechter niet bevoegd van een dergelijke vordering kennis te nemen, want die bevoegdheid komt de voorzieningenrechter civiel toe, nu het om de schorsing/ontslag van een bestuurder van een rechtspersoon gaat. Daarnaast is deze kwestie zeer onlangs, te weten 10 juni 2020, door de voorzieningenrechter civiel beoordeeld en beslist. Over die beslissing loopt een hoger beroepsprocedure en de door [eiser] genoemde omstandigheden geven geen aanleiding op het arrest van het hof vooruit te lopen. Temeer nu [eiser] in hoger beroep alle gelegenheid heeft of heeft gehad zijn bezwaren tegen de beslissing van de voorzieningenrechter civiel van 10 juni 2020 naar voren te brengen.
Niet aannemelijk dat sprake is van geldig (arbeidsrechtelijk) ontslag op staande voet
  • In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de te verwachten vordering van [eiser] in een bodemprocedure, te weten de vernietiging van het ontslag op staande voet, een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Daarbij gaat de kantonrechter in afwachting van de beslissing van het hof in de zaak van de schorsing/ontslag van [eiser] als bestuurder ervan uit dat de daarop betrekking hebbende besluiten rechtsgeldig zijn genomen.
  • De rechtspositie van een directeur/bestuurder van de stichting kenmerkt zich door de aanwezigheid van een dubbele rechtsbetrekking: een rechtspersoonsrechtelijke verhouding en een contractuele verhouding (de arbeidsovereenkomst). Bij de stichting heeft het ontslag als bestuurder niet automatisch tot gevolg dat in beginsel ook de arbeidsovereenkomst met de bestuurder eindigt. Uit artikel 7:671 BW vloeit voort dat voor een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever schriftelijke instemming van de werknemer of toestemming van het UWV vereist is. Deze verplichting geldt niet indien het een opzegging van een bestuurder van een rechtspersoon betreft van wie herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van boek 2 BW niet mogelijk is (artikel 7:671 lid 1 sub e BW). De stichting valt niet onder deze uitzondering van artikel 7:671 lid 1 sub e BW. Voor de bestuurder van een stichting is dus een andere positie gecreëerd dan voor bestuurders van andere rechtspersonen.
  • Dat wordt anders als straks het Wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen wet wordt. Dit wetsvoorstel is inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen en is momenteel in behandeling bij de Eerste Kamer. Straks zal ook voor stichtingen gaan gelden dat de rechter geen veroordeling tot herstel van de arbeidsverhouding kan uitspreken (art. 2:298a Wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen). Dat betekent dat rechtspersonenrechtelijk ontslag van een stichtingsbestuurder straks, net als bij andere rechtspersonen, in beginsel het einde van de arbeidsovereenkomst met zich meebrengt.
  • Zover is het echter nog niet en dat betekent dat de vordering van [eiser] langs de gebruikelijke meetlat moet worden gelegd die geldt bij een ontslag op staande voet. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet stelt de kantonrechter het volgende voorop. Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Verder geldt als uitgangspunt dat op SIO als werkgever de stelplicht en bewijslast rust van het bestaan en de dringendheid van de ontslagreden.
    • De gronden van het ontslag op staande voet zijn vermeld in de ontslagbrief van 2 juni 2020. [eiser] worden ook andere verwijten gemaakt, gerelateerd aan gedragingen vóór en na de ontslagbrief, maar nu deze blijkens de ontslagbrief niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd, dienen deze hier buiten beschouwing te blijven.
    • Aan het ontslag op staande voet zijn drie redenen ten grondslag gelegd. [eiser] zou hebben gehandeld in strijd met regels van privacy en schade hebben toegebracht aan de goede naam en eer van [voorzitter] door camerabeelden van [voorzitter] door te spelen naar derden. Daarnaast (de tweede reden) hebben meerdere betrokkenen (waaronder ouders) het sterke vermoeden, althans de angst heerst dat ook van hen beelden door [eiser] zijn vastgelegd waardoor zij zich niet veilig voelen op het Haga . [eiser] heeft deze gedragingen ontkend. Hij heeft betwist dat hij beelden van [voorzitter] die op de bewakingscamera’s van de school op 25 mei 2020 zijn vastgelegd heeft doorgespeeld aan derden en hij betwist ook dat de beelden van bewakingscamera’s alleen bij hem (op zijn mobiele telefoon) binnen komen. Ook anderen zouden de camerabeelden kunnen uitlezen, zo heeft [eiser] ter zitting naar voren gebracht. SIO heeft aangevoerd dat volgens haar [eiser] de enige persoon is die de beelden kan uitlezen omdat hij over de benodigde inlogcodes etc. beschikt. Daaraan ontleent SIO het vermoeden dat [eiser] de beelden heeft verspreid aan derden, welke derden deze beelden vervolgens op Facebook hebben geplaatst, waardoor er een hetze op sociale media tegen [voorzitter] is ontstaan.
  • Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze verweten gedragingen, en dat geldt ook voor de vermeende beelden die ten aanzien van anderen (waaronder ouders) zouden zijn vastgelegd, met hetgeen tot nu toe aan onderbouwing in het geding is gebracht, nog niet komen vast te staan. Dat geldt zowel voor de stelling dat [eiser] de enige persoon is (geweest) die de beelden van de bewakingscamera kon uitlezen als voor de stelling dat hij degene is geweest die de beelden vervolgens onder derden heeft verspreid. Op deze punten is nadere bewijsvoering nodig, voor welke bewijsvoering in kort geding geen plaats is. Aan de eis dat deze redenen voor ontslag op staande voet tenminste feitelijk aannemelijk zijn gemaakt is tot nu toe niet voldaan. Na afronding van het onderzoek dat nog gaande is, wordt dat wellicht anders, maar die uitkomsten zijn nog niet beschikbaar.
    • De derde reden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag wordt gelegd is dat [eiser] spullen, zoals bankpasjes, sleutels, inlogcodes etc., welke spullen in het schorsingsbesluit van 25 mei 2020 zijn genoemd, ten onrechte niet aan SIO heeft teruggegeven, waardoor een goede gang van zaken op het Haga wordt bemoeilijkt. Naar het oordeel van de kantonrechter is duidelijk dat [eiser] zich in eerste instantie niet bij het schorsingsbesluit van 25 mei 2020 heeft neergelegd. Zo heeft hij zich nadien, samen met [secretaris] , in een brief tot de ouders van leerlingen gewend. Hij heeft evenmin meteen alle genoemde spullen ingeleverd. Hij is daartoe eerst na de veroordeling door de voorzieningenrechter civiel op 10 juni 2020 overgegaan. SIO heeft uiteengezet dat die overdracht van met name bankgegevens zo gebrekkig was dat zij eerst begin juli 2020 toegang kreeg tot haar ING-rekening. Voor de beoordeling van het ontslag op staande voet is echter de situatie op 2 juni 2020 beslissend. Dat [eiser] na het schorsingsbesluit van 25 mei 2020 in eerste instantie terughoudend was in het verstrekken van de betreffende spullen is wel enigszins begrijpelijk, nu hij in een juridische strijd met [voorzitter] was verwikkeld en arbeidsrechtelijk nog niet was ontslagen. De kantonrechter is van oordeel dat het niet direct voldoen aan het verzoek tot afgifte van genoemde spullen als zodanig niet een voldoende dragend argument voor een geldig ontslag op staande voet oplevert.
  • Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter van oordeel is dat het ontslag op staande voet, na toetsing in een bodemprocedure, niet zal stand houden en dat arbeidsrechtelijk gezien het ervoor moet worden gehouden dat [eiser] nog in dienst is van SIO. Dit zo zijnde kan de kwestie van de onverwijldheid verder onbesproken blijven.
Wel recht op loon
  • Nu de kantonrechter aannemelijk acht dat het ontslag op staande voet in de bodemprocedure niet zal standhouden, moet ervan worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat en heeft [eiser] recht op loon, nu hij zich beschikbaar houdt voor werkhervatting, maar SIO niet van zijn diensten gebruik wenst te maken. De op betaling van loon betrekking hebbende vorderingen zullen dan ook als na te melden worden toegewezen. De wettelijke verhoging zal, gezien de bijzondere omstandigheden en het feit dat het om een voorlopige voorziening gaat, worden gematigd tot nihil.
Geen recht op wedertewerkstelling
  • De vordering tot wedertewerkstelling zal worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Hoewel het ontslag als stichtingsbestuurder in juridische zin los staat van dat van bestuurder/directeur, is er in zoverre wel een directe samenhang dat de voorzieningenrechter civiel heeft bepaald dat het [eiser] is verboden zich te begeven op het schoolterrein en in het schoolgebouw van het Haga en op enige manier contact te hebben met het personeel en de leerlingen van de school, de ouders van deze leerlingen en andere bij de school betrokken personen. Reeds daardoor valt niet in te zien hoe [eiser] zijn gebruikelijke werkzaamheden als bestuurder/directeur zou kunnen uitvoeren, nog daargelaten het feit dat er intussen een ander in zijn plaats is benoemd (zie ro. 8).
  • Daarnaast is uit de door SIO overgelegde stukken gebleken dat er intussen sprake is van een vergaand gebrek aan draagvlak voor [eiser] bij het Haga . Er zijn kennelijk nog wel ouders die het voor hem opnemen, maar een grote groep (andere) ouders, leerkrachten en de medezeggenschapsraad zien onoverkomelijke problemen bij een eventuele terugkeer van [eiser] . Verder is ook uit het tussenrapport van de Onderwijsinspectie op te maken dat een eventuele terugkeer van [eiser] zeer slecht zal uitwerken op de herstelopdracht waarvoor het bestuur van SIO staat.
    • Tenslotte is er, zoals ook uit de wederzijds uitlatingen van partijen ter zitting bleek, sprake van een door de kantonrechter als onoverbrugbaar ingeschatte verstoring in de verhouding tussen het “nieuwe” stichtingsbestuur en [eiser] . Er is onverminderd sprake van een diepgaand conflict en een volstrekt niet gedeeld beeld van hoe de situatie bij het Haga moeten worden aangepakt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dan ook worden verwacht dat in geval SIO in de bodemprocedure een al dan niet voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst doet, dit op grond van – in ieder geval - een verstoring van de arbeidsrelatie (de g-grond uit artikel 7: 669 lid 3 BW) zal worden toegewezen. Ook in het licht van deze te verwachten uitkomst acht de kantonrechter het niet aangewezen dat [eiser] zijn werkzaamheden hervat.
  • Nu beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld zal worden bepaald dat ieder van partijen de eigen kosten dienen te dragen.
BESLISSING
De kantonrechter:
verklaart [eiser] in zijn vorderingen sub d en e niet ontvankelijk;
veroordeelt SIO tot betaling aan [eiser] van zijn achterstallig salaris vanaf 2 juni 2020, vakantiegeld overige emolumenten, vermeerderd met wettelijke rente, vanaf de datum dat salaris verschuldigd was, te voldoen binnen 8 dagen na datum van dit vonnis en veroordeelt SIO tot betaling van het gebruikelijke salaris aan [eiser] tot het tijdstip dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
  • verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.