ECLI:NL:RBAMS:2021:6072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/690659 / HA ZA 20-997
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke crisis binnen het bestuur van de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland en de gevolgen voor de bestuursleden

In deze zaak, die zich afspeelt binnen de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO), is er een bestuurscrisis ontstaan tussen de leden van het bestuur. De eiser, een voormalig lid van het algemeen bestuur, heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, die ook bestuursleden zijn, met betrekking tot de rechtsgeldigheid van hun ontslag en schorsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten tot schorsing en ontslag van de eiser en een andere bestuurder, [naam 1], op het eerste gezicht rechtsgeldig lijken te zijn genomen, maar dat de interne strijd binnen het bestuur schadelijk is voor de stichting en haar leerlingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen, omdat het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door [gedaagde 1], bevoegd was om het ontslag van de eiser te besluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagden niet rechtsgeldig als bestuurders zijn ontslagen, en dat de besluiten tot benoeming van nieuwe bestuurders nietig zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak van goed bestuur en de gevolgen van interne conflicten binnen een stichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/690659 / HA ZA 20-997
Vonnis van 27 oktober 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. L.P. Kruidenier te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. de stichting
STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht.
Partijen worden hierna [eiser] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en SIO genoemd. Gedaagden in conventie worden gezamenlijk ook SIO c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
  • het vonnis in incident van 11 november 2020, en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 28 april 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de op 9 september 2021 gehouden mondelinge behandeling, en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SIO bestuurt in Amsterdam de school voor voortgezet onderwijs op islamitische grondslag, het Cornelius Haga Lyceum (hierna: de school), die in het schooljaar 2017-2018 is gestart.
2.2.
In de statuten van SIO, zoals deze bij akte van 15 oktober 2018 zijn gewijzigd, is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
BestuurArtikel 4
(…)3. Het bestuur bestaat uit maximaal tien toezichthoudende bestuursleden, hierna te noemen het algemeen bestuur en één uitvoerend bestuurslid, hierna te noemen het dagelijks bestuur of de directeur-bestuurder.4. De directeur-bestuurder maakt deel uit van het bestuur. Hij wordt benoemd door het algemeen bestuur. (…)5. De leden van het algemeen bestuur worden benoemd door het algemeen bestuur. (...)
Einde in de bestuurslidmaatschapArtikel 5(…)
3. Het lidmaatschap van een bestuurslid eindigt door:(…)e. ontslag door het bestuur. Ontslag door het bestuur kan ook op grond van het feit dat een bestuurslid heeft gehandeld in strijd met de Koran en de Soennah, dan wel de stichting ernstig heeft benadeeld of dreigt te benadelen. Het desbetreffende besluit dient te worden genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 12; (…)
Taken en bevoegdheden Dagelijks BestuurArtikel 61. De directeur-bestuurder is belast met het besturen van de stichting met inachtneming van de in dit artikel genoemde beperkingen.2. De directeur-bestuurder is belast met de algehele leiding (…)3. De directeur-bestuurder benoemt, schorst en ontslaat het personeel.(…)Taken en bevoegdheden Algemeen BestuurArtikel 71. Het algemeen bestuur houdt toezicht op de uitvoering van de taken en bevoegdheden door de directeur-bestuurder, staat deze met advies terzijde en fungeert als diens klankbord. (…)Vergaderingen Algemeen BestuurArtikel 101. Ieder jaar worden tenminste vier vergaderingen gehouden (…)2. Vergaderingen zullen voorts worden gehouden wanneer de voorzitter dit wenselijk acht, of indien tenminste twee/derde van de overige bestuursleden, daartoe schriftelijk en onder nauwkeurige opgave van de te behandelen onderwerpen aan de voorzitter het verzoek richten. Indien de voorzitter aan een dergelijk verzoek geen gevolg geeft, zodanig dat de vergadering wordt gehouden binnen drie weken na het verzoek, zijn de verzoekers zelf bevoegd de vergadering bijeen te roepen, met inachtneming van de vereiste formaliteiten.3. De oproep tot de vergadering geschiedt – behoudens het in lid 2 bepaalde – door of namens de voorzitter, tenminste veertien dagen tevoren, (…)De oproepbrieven vermelden (…) de te behandelen onderwerpen. (…)7. De vergaderingen van het algemeen bestuur worden als regel bijgewoond door de directeur-bestuurder, tenzij het algemeen bestuur besluit buiten aanwezigheid van de directeur-bestuurder te willen vergaderen.
BestuursbesluitenArtikel 111. Behoudens het bepaalde in artikel 12, dient de meerderheid van de zittende leden van het algemeen bestuur aanwezig of vertegenwoordigd te zijn om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen.Indien aan voormelde voorwaarde niet wordt voldaan kan de voorzitter van die vergadering een nieuwe vergadering uitschrijven. Deze tweede vergadering zal worden gehouden tenminste tien en ten hoogste dertig dagen daarna. In deze tweede vergadering kan worden beslist ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden. Dit dient in de oproep voor die vergadering te worden gemeld.2. Alle besluiten -met uitzondering van die genoemd in artikel 12- worden genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.3. Elk bestuurslid heeft één stem. (…)5. Mocht bij stemming over personen bij de eerste stemming geen meerderheid worden verkregen, dan heeft de voorzitter een doorslaggevende stem. (…)Bijzondere BestuursbesluitenArtikel 12(…)2. Een besluit tot ontslag van een bestuurslid (artikel 4 lid 3 sub e.)[rb, bedoeld zal zijn artikel 5 lid 3 sub e.]
kan slechts worden genomen in een vergadering waarin alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zodat de aanwezigheid of vertegenwoordiging niet noodzakelijk is voor degene over wiens ontslag wordt gestemd.3. Indien het volgens de vorige leden vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt een tweede vergadering gehouden, tenminste tien en ten hoogste dertig dagen daarna. In deze tweede vergadering kan - ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden - het betreffende besluit worden genomen met een meerderheid van tenminste drie/vierde deel van de geldig uitgebrachte stemmen.4. In beide gevallen dient in de oproep tot de vergadering te worden vermeld, dat een onderwerp als omschreven in (…) lid 2 aan de orde komt. (…)6. Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen over alle aan de orde komende onderwerpen, ook die vallende onder de onderwerpen die zijn genoemd in lid 1, mits alle bestuursleden zich schriftelijk en met algemene stemmen voor het voorstel uitspreken. (…)”
2.3.
[gedaagde 1] (voorzitter) en [eiser] (secretaris) vormden samen het algemeen bestuur van SIO. [naam 1] was de directeur-bestuurder. Vóór zijn benoeming tot voorzitter van het algemeen bestuur in augustus 2017, was [gedaagde 1] al - vanaf 1 juni 2013 - als secretaris lid van het bestuur, dat in die periode nog geen onderverdeling in algemeen bestuur en dagelijks bestuur kende.
2.4.
In het Huishoudelijk Reglement van SIO is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 3 - Bestuur en intern toezichtDe verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van het bestuur van de stichting is ingericht op basis van de volgende uitgangspunten: (…)• het algemeen bestuur oefent binnen de stichting het intern toezicht uit door middel van een goedkeuringsrecht ten aanzien van het strategisch beleid van de stichting en andere door het dagelijks bestuur te nemen majeure besluiten, alsmede door uitoefening van toezicht op de door het dagelijks bestuur gerealiseerde bestuurlijke processen en resultaten. (…)
Artikel 7 - Opgedragen taken en bevoegdheden en beperkingen(…)2. Het algemeen bestuur behoudt de volgende taken en bevoegdheden aan zichzelf: (…)b) de benoeming, de schorsing en het ontslag van het dagelijks bestuurslid c.q. directeur bestuurder en, voor zover van toepassing, de directeur;c) de uitoefening van het werkgeverschap ten aanzien van het dagelijks bestuurslid c.q. directeur-bestuurder; (…)e) het toezien op het dagelijks bestuur, waaronder de naleving door het dagelijks bestuur van wettelijke verplichtingen en algemeen aanvaarde codes voor goed bestuur; (…)n) het gevraagd en ongevraagd adviseren van het dagelijks bestuur; (…)p) het benoemen, schorsen en ontslaan van leden van het algemeen bestuur en voorzien in de eigen orde. (…)
Artikel 15 - Opdracht1. Het algemeen bestuur houdt toezicht op het functioneren van de stichting in het algemeen en op het dagelijks bestuur en voor zover van toepassing, de directeur in het bijzonder.2. Het algemeen bestuur is belast met de uitoefening van de bevoegdheden als geregeld in de statuten, dit huishoudelijk reglement (…)4. Het algemeen bestuur vervult het werkgeverschap ten opzichte van de directeur en – voor zover vereist – van het dagelijks bestuurslid.”
2.5.
In de Code goed onderwijsbestuur VO 2019 van de VO-Raad (Vereniging van scholen in het voortgezet onderwijs) wordt als achtste
best practicehet volgende geformuleerd:
“8. Het intern toezicht beslist als werkgever over de profielschets, benoeming, arbeidsvoorwaarden en beloning en beoordeling, schorsing en ontslag van de leden van het bestuur. (…)”
2.6.
Op 9 april 2020 heeft een docent economie van de school per e-mail een klacht ingediend over [naam 1] , onder meer over twee berispingen die hem door [naam 1] zijn opgelegd. Dit heeft tot spanningen in het bestuur geleid waardoor een bestuurscrisis is uitgebroken, waarin [naam 1] en [eiser] tegenover [gedaagde 1] zijn komen te staan.
2.7.
Op 4 mei 2020 heeft [eiser] in een e-mail aan [naam 1] gemeld dat tussen hem ( [eiser] ) en [gedaagde 1] een vertrouwensbreuk is ontstaan.
2.8.
[gedaagde 1] heeft in een e-mail van 10 mei 2020, 21.01 uur, aan [naam 1] een oproep verzonden voor een algemene bestuursvergadering op 25 mei 2020 met op de agenda het voornemen tot schorsing van [naam 1] .
2.9.
In een e-mail van 10 mei 2020, 21.57 uur, van [eiser] aan [gedaagde 1] staat het volgende:
“Volgens de vaste vergaderdata staat er op 23 mei a.s. een bestuursvergadering gepland. Bij deze wil ik de volgende agendapunten toevoegen;3. Stemming over wisseling functie voorzitterschap.”2.10. In een e-mail van 10 mei 2020, 23.07 uur, en een aangetekend verzonden en mede door [naam 1] ondertekende brief van 11 mei 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde 1] verzocht een bestuursvergadering uit te schrijven, met als onderwerp het ontslag van [gedaagde 1] als voorzitter en bestuurslid.
2.11.
In een andere brief van 11 mei 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde 1] bericht dat hij ( [eiser] ) gebruik maakt van zijn positie als secretaris om alle leden van het bestuur officieel op te roepen voor een vergadering op 23 mei 2020.
2.12.
Bij brief van 12 mei 2020 heeft [gedaagde 1] [eiser] opgeroepen voor een bestuursvergadering op 27 mei 2020. Als onderwerp van de vergadering wordt genoemd de geëscaleerde samenwerking tussen de Medezeggenschapsraad en het Dagelijks Bestuur.
2.13.
Op 13 mei 2020 hebben [naam 1] en [eiser] aan [gedaagde 1] een brief verzonden, waarin het volgende is gesteld:
“Voorts hebben twee bestuursleden u als voorzitter bij brief van 11 mei 2020 verzocht een vergadering uit te schrijven met als onderwerp stemming voorzitterschap en uw ontslag als bestuurslid (…). U als voorzitter heeft niet aan dit verzoek voldaan, doch in plaats daarvan twee andere vergaderingen op 25 en 27 mei 2020 aangekondigd. Dit is aan te merken als weigering de gevraagde vergadering uit te roepen, zodat verzoekers thans gerechtigd zijn deze gevraagde vergadering zelf uit te roepen (…). Gelet daarop nodig ik u namens verzoekers uit voor deze extra vergadering te houden op 23 mei a.s. na afloop van de reguliere vergadering om 21:00 uur.”
2.14.
Op 15 mei 2020 heeft [eiser] opnieuw een aangetekende brief verzonden aan [gedaagde 1] met daarin – kort gezegd – het verzoek om uiterlijk op 18 mei 2020 een oproep voor een bestuursvergadering te zenden en de mededeling dat als hij hieraan geen gehoor geeft, de overige bestuursleden zelf zullen overgaan tot het uitroepen van een vergadering op 3 juni 2020.
2.15.
Op 19 mei 2020 heeft [eiser] een oproepingsbrief voor een bestuursvergadering op 3 juni 2020 aangetekend verzonden aan [gedaagde 1] , met als agendapunt stemming over de positie van [gedaagde 1] als voorzitter en zijn ontslag als bestuurslid.
2.16.
[gedaagde 1] heeft in een e-mail van 22 mei 2020 met als onderwerp “(aangepast) algemeen bestuursvergadering SIO datum 25 mei 2020” aan [eiser] het volgende geschreven:
“(…) Ten behoeve van onze ingelaste Algemeen bestuursvergadering op maandag 25 mei a.s. om 09.00 uur (…) verwijs ik je graag i.v.m. een aanvulling op de agenda naar onderstaande 2 krantenartikelen (…).Mocht u om wat voor reden dan ook niet op tijd aanwezig kunnen zijn, laat mij dat dan voortijdig weten zodat we e.e.a. maandag 25 mei a.s. om 9:00 uur middels een conference call alsnog telefonisch kunnen beleggen.”Als bijlage bij deze e-mail is gevoegd de hiervoor onder 2.8 genoemde e-mail van [gedaagde 1] aan [naam 1] voor de vergadering van 25 mei 2020 met als agendapunt (onder meer) het voornemen tot schorsing van [naam 1] .
2.17.
In een brief van 23 mei 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde 1] bericht op de vergaderingen van 25 en 27 mei 2020 niet aanwezig te kunnen zijn. Bij besluit van diezelfde dag hebben [eiser] en [naam 1] , handelend als bestuur van SIO, [gedaagde 1] met onmiddellijke ingang als voorzitter en bestuurslid van SIO geschorst.
2.18.
Tijdens de bestuursvergadering van SIO van 25 mei 2020 is [naam 1] geschorst als bestuurder. In een brief van 25 mei 2020 hebben [naam 1] en [eiser] aan [gedaagde 1] geschreven dat de besluitvorming op de vergadering van die dag nietig is vanwege hun afwezigheid en hebben zij hem verzocht het schorsingsbesluit in te trekken.
2.19.
Op 26 mei 2020 om 18.57 uur heeft [eiser] een gewijzigde agenda ontvangen voor de bestuursvergadering van het algemeen bestuur op 27 mei 2020 om 19.00 uur, waarop als door [gedaagde 1] toegevoegd onderwerp van de vergadering het ontslag van [eiser] als bestuurslid stond.
2.20.
Mr. Tielemans heeft als toenmalig gemachtigde van [eiser] , [gedaagde 1] op 27 mei 2020 om 09.33 uur, voor zover hier van belang, het volgende bericht:
“De wijze waarop u uw bestuurstaak de laatste tijd uitvoert kan kort samengevat niet door de beugel. De bestuursbesluiten die u neemt zijn op meerdere punten in strijd met de wet en de statuten (…) Daarnaast berokkent u met uw handelwijze onomkeerbare schade toe aan de SIO en het Cornelius Haga Lyceum (…)Ten aanzien van de vergadering van vandaag geldt dat de heer [eiser] niet bij deze vergadering aanwezig zal kunnen zijn (….). De heer [eiser] wenst de wijze waarop u eenzijdig in strijd met de wet en statuten besluiten meent te nemen, niet te legitimeren. De consequentie hiervan is dat geen rechtsgeldige besluiten genomen kunnen worden (vgl. art 11 lid 1 van de statuten), pertinent uitgesloten is een besluit gebaseerd op artikel 12 van de statuten te nemen. (...)”
2.21.
Bij brief van 27 mei 2020 heeft [gedaagde 1] namens het algemeen bestuur van SIO aan [eiser] het volgende geschreven:
“(…) Aan u is middels de agenda van onze bestuursvergadering d.d. 27 mei 2020 het voornemen tot uw ontslag kenbaar gemaakt. U bent in de gelegenheid gesteld om tijdens deze vergadering (…) uw zienswijze te geven omtrent uw ontslag. Hiervan heeft u geen gebruik gemaakt. Zaken die tijdens de vergadering van 27 mei 2020 als grondslag benoemd zijn betreffen o.a.:- Bewuste misgebruik van bestuurlijke positie door o.a. willens en weten handelen in strijd met de statuten en het niet naleven van de wet- en regelgeving;- ( Sterk vermoeden en) concrete signalen van het achteraf tegenstrijdige of valselijk opmaken geschriften, die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen om eigen belangen te dienen. Zoals bijvoorbeeld het achteraf opmaken van één of meer bestuursbesluiten teneinde met terugwerkende kracht te doen overkomen alsof er een rechtsgeldige bestuursvergadering (23 mei jl.) heeft plaatsgevonden en daarin rechtsgeldige besluiten zijn genomen;- Vertrouwensbreuk tussen de voorzitter, de heer [gedaagde 1] en de secretaris/penningmeester, de heer [eiser] .Op grond van het bovenstaande heeft het algemeen bestuur, in het belang van de school, het onderwijsproces en de stichting besloten u te ontslaan met directe ingang van 27 mei 2020 (…).”
2.22.
In de notulen van de vergadering van 27 mei 2020 staat onder het besluit [eiser] te ontslaan het volgende:
“Dit besluit in deze vergadering is tot stand gekomen middels 1 stem voor en géén stem tegen waarbij met de aanwezigheid van de voorzitter wordt voldaan aan de statutaire bepaling dat “alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn” (…).”
2.23.
SIO, vertegenwoordigd door haar algemeen bestuurder [gedaagde 1] , heeft [naam 1] op 2 juni 2020 op staande voet ontslagen als bestuurder van SIO.
2.24.
Op 3 juni 2020 hebben [eiser] en [naam 1] , handelend als bestuur van SIO, besloten [gedaagde 1] te ontslaan als bestuurslid van SIO.
2.25.
De Inspectie van het onderwijs (de Inspectie) heeft op 29 mei 2019 een rapport opgesteld betreffende de school en SIO. In dit rapport worden tekortkomingen geconstateerd als het gaat om de kwaliteit van bestuur, het financieel beheer en het onderwijs. De Inspectie heeft aan het bestuur herstelopdrachten gegeven en aanbevelingen voor verbetering gedaan. De Inspectie heeft ook te kennen gegeven er geen vertrouwen in te hebben dat het huidige bestuur in staat zal zijn om aan de herstelopdrachten te voldoen. De minister heeft op basis van het Inspectierapport geoordeeld dat sprake is van ernstig bestuurlijk tekortschieten door SIO. Volgens de minister was sprake van wanbeheer in de zin van artikel 103g, tweede lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO). De situatie vereiste volgens de minister in dit geval dat het gehele schoolbestuur zou worden vervangen, reden waarom de minister een aanwijzing met die strekking aan SIO heeft gegeven. Dit besluit is door de rechtbank Amsterdam op 20 januari 2020 vernietigd (ECLI:NL:RBAMS: 2020:226). In de periode maart-juli 2020 is de Inspectie begonnen met het herstelonderzoek bij SIO, welk onderzoek zich richtte op de vraag of de tekortkomingen zoals geconstateerd in het rapport uit mei 2019 hersteld waren. Hangende dit (tweede) onderzoek van de Inspectie gedurende de eerste helft van 2020, ontstond de hierboven weergegeven bestuurscrisis.
2.26.
Bij vonnis in kort geding van 10 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (onder meer) geoordeeld dat de besluiten tot schorsing, respectievelijk ontslag van [naam 1] en [eiser] op het eerste gezicht rechtsgeldig lijken te zijn genomen en dat zij daarom, in ieder geval voorlopig, totdat in een bodemprocedure anders wordt beslist, moeten terugtreden als bestuurder van SIO. Ook heeft de voorzieningenrechter overwogen dat met het gegeven oordeel het bestuur voorlopig in handen van [gedaagde 1] komt.
2.27.
Hierna heeft [gedaagde 1] , handelend als voorzitter van het algemeen bestuur van SIO, met instemming van de medezeggenschapsraad, twee nieuwe bestuursleden benoemd, te weten op 20 juni 2020 [gedaagde 2] als nieuwe directeur-bestuurder en op 7 juli 2020 [gedaagde 3] als nieuwe algemeen bestuurder. Bij besluit van 16 oktober 2020 heeft het algemeen bestuur van SIO, bestaand uit [gedaagde 1] en [gedaagde 3] , [naam 2] tot directeur-bestuurder benoemd in plaats van [gedaagde 2] . Daarnaast is [naam 3] aangesteld als (operationeel) interim-schooldirecteur.
2.28.
Een Tussenrapport herstelonderzoek van de Inspectie vastgesteld op 1 september 2020 vermeldt onder meer als conclusie:
“De bestuurlijke crisis van de afgelopen maanden liet zien dat het bestuur niet bij machte was om tijdig aan de herstelopdrachten te voldoen. (…) de rechter moest er begin juni 2020 aan te pas komen om een oplossing mogelijk te maken. De interne strijd ging gepaard met een toenemend aantal berichten over een angstcultuur als gevolg van autoritair en intimiderend optreden van de inmiddels geschorste dagelijks bestuurder, afluisterpraktijken en financiële malversaties. (…) Aan de herstelopdrachten met betrekking tot het functioneren van het bestuur en van checks and balances in de organisatie is op dit moment dan ook niet voldaan. Wel is er met de komst van een interim-bestuurder en een interim-directeur eind juni 2020 toenemend vooruitzicht op herstel van de tekortkomingen in het bestuur van de stichting. Het huidige bestuur laat duidelijke intenties zien om te komen tot meer spreiding van taken en bevoegdheden en versterking van het intern toezicht. (…)
We geven het bestuur opdracht om alsnog volledig aan de herstelopdrachten te voldoen, uiterlijk per 1 februari 2021.(…)”
2.29.
Bij besluiten van 7 respectievelijk 8 december 2020 heeft het algemeen bestuur van SIO, vertegenwoordigd door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] , [eiser] en [naam 1] voorwaardelijk ontslagen als algemeen bestuurder respectievelijk directeur-bestuurder. De voorwaarde is dat op enig moment in een gerechtelijke procedure wordt geoordeeld dat het reeds genomen besluit tot hun ontslag niet rechtsgeldig is genomen. [eiser] is bij aangetekende brief van 20 november 2020 voor de hem betreffende vergadering opgeroepen om zijn zienswijze omtrent het voorgenomen ontslag te geven, waarbij hem de mogelijkheid is geboden om over zijn ontslag mee te stemmen. [eiser] heeft niet van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Ook [naam 1] is bij aangetekende brief van 20 november 2020 voor de hem betreffende vergadering opgeroepen om zijn zienswijze te geven. [naam 1] heeft evenmin van de hem geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
2.30.
Bij besluit van 21 december 2020 heeft het algemeen bestuur van SIO, vertegenwoordigd door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] , [naam 4] benoemd als (derde) algemeen bestuurder.
2.31.
[eiser] en [naam 1] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 10 juni 2020. Bij arresten van 2 maart 2021 heeft het gerechtshof te Amsterdam in hun beider zaken genoemd vonnis bekrachtigd.
2.32.
Op 27 mei 2021 heeft het algemeen bestuur van SIO, vertegenwoordig door [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [naam 4] , verschillende besluiten genomen, waaronder de besluiten:
- tot vaststelling van de datum van aanvang van de feitelijke bestuurswerkzaamheden, in functie als algemeen bestuur van de school, als startdatum voor de telling van de 1e zittingstermijn(en);
- tot herbenoeming van [gedaagde 1] als voorzitter van SIO voor een 2e zittingstermijn tot 1 augustus 2025.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert na wijzigingen van eis, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te verklaren voor recht dat
het bestuursbesluit van 27 mei 2020, strekkende tot zijn ( [eiser] ) ontslag als bestuurder van SIO, nietig is, althans dit bestuursbesluit te vernietigen,
de na 27 mei 2020 genomen bestuursbesluiten, waaronder maar niet beperkt tot het bestuursbesluit van 7 december 2020, strekkende tot zijn ( [eiser] ) voorwaardelijk ontslag als bestuurder van SIO, nietig zijn, althans deze bestuursbesluiten te vernietigen,
[eiser] bestuurder is van SIO,
het bestuursbesluit van 25 mei 2020, strekkende tot schorsing van [naam 1] als bestuurder van SIO, nietig is, althans dit bestuursbesluit te vernietigen,
het bestuursbesluit van 2 juni 2020, strekkende tot ontslag van [naam 1] als bestuurder van SIO, nietig is, althans dit bestuursbesluit te vernietigen,
de na 2 juni 2020 genomen bestuursbesluiten, waaronder maar niet beperkt tot het bestuursbesluit van 7 december 2020, strekkende tot het voorwaardelijk ontslag van [naam 1] als bestuurder van SIO, nietig zijn, althans deze bestuursbesluiten te vernietigen,
[naam 1] bestuurder is van SIO,
[gedaagde 1] op 23 mei 2020 rechtsgeldig als bestuurder is geschorst,
[gedaagde 1] op 3 juni 2020 rechtsgeldig als bestuurder is ontslagen,
[gedaagde 1] per 1 juni 2020 reglementair als bestuurder, voor zover niet reeds op 3 juni 2020 als bestuurder ontslagen of per 1 juni 2021 reglementair is afgetreden, althans dient af te treden,
[gedaagde 1] geen bestuurder is van SIO,
het bestuursbesluit van 15 juli 2020 tot benoeming van [gedaagde 3] als bestuurder van SIO nietig is, althans dit bestuursbesluit te vernietigen,
[gedaagde 3] geen bestuurder is van SIO,
het bestuursbesluit van 20 juni 2020 tot benoeming van [gedaagde 2] als bestuurder van SIO nietig is, althans dit bestuursbesluit te vernietigen,
[gedaagde 2] geen bestuurder is van SIO,
en
16. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] te gebieden op straffe van verbeurte van een dwangsom zich niet langer als bestuurder van SIO intern of extern te gedragen noch haar op enigerlei wijze als bestuurder in of buiten rechte te vertegenwoordigen en/of anderszins namens SIO te handelen tenzij daaraan een rechtsgeldig benoemingsbesluit van SIO ten grondslag ligt,
met veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – kort gezegd – dat de door [gedaagde 1] (en [gedaagde 3] ) namens SIO genomen besluiten ten aanzien van hemzelf en van [naam 1] nietig, althans vernietigbaar, zijn, dat de door hem en [naam 1] namens SIO genomen besluiten ten aanzien van [gedaagde 1] rechtsgeldig zijn en dat de besluiten tot benoeming van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] nietig althans vernietigbaar zijn.
3.3.
SIO c.s. voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
SIO c.s. vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
een verklaring voor recht dat het op 3 juni 2020 genomen besluit tot het ontslag van [gedaagde 1] nietig is,
indien de onder I gevorderde verklaring voor recht niet wordt toegewezen, het op 3 juni 2020 genomen besluit tot ontslag van [gedaagde 1] te vernietigen,
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie.
3.6.
Daartoe stellen SIO c.s. dat het door [eiser] en [naam 1] namens SIO genomen ontslagbesluit van [gedaagde 1] nietig is, althans vernietigbaar.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
inleiding
4.1.
Deze zaak gaat over de in het voorjaar van 2020 ontstane crisis binnen het bestuur van de school, een middelbare school op islamitische grondslag. Tijdens die crisis zijn twee kampen binnen het bestuur ontstaan, te weten [gedaagde 1] enerzijds en [eiser] en [naam 1] anderzijds, die elkaar vervolgens over en weer hebben geschorst en/of ontslagen, waarna ieder kamp bleef volhouden het enige bevoegde bestuur van de school te zijn. Aan die impasse heeft de voorzieningenrechter met zijn uitspraak van 10 juni 2020 een einde gemaakt. Op basis van die uitspraak, die met de arresten van 2 maart 2021 van het hof is bekrachtigd, is [gedaagde 1] vooralsnog als de (op dat moment) enige bevoegde bestuurder van SIO aangemerkt en hebben [eiser] en [naam 1] een stap terug moeten doen. Daarna heeft [gedaagde 1] namens SIO besluiten genomen om de ontstane vacatures in het bestuur op te vullen en (samen met [gedaagde 3] ) het besluit genomen om het bestuur uit te breiden.
4.2.
Bij dagvaarding heeft [eiser] eerst en vooral zijn eigen ontslag aangevochten, met als doel het herstel van zijn positie als algemeen bestuurder. Na tot tweemaal toe zijn eis te hebben gewijzigd, beoogt hij met zijn vorderingen nu ook de positie van [naam 1] als directeur-bestuurder te herstellen. [eiser] vraagt daarbij op formele, juridische gronden de rechtsgeldigheid van zijn ontslagbesluit en een reeks andere (met de gewijzigde gezagsverhouding binnen het bestuur van SIO samenhangende) besluiten te beoordelen. Door deze ‘technische’ benadering van het geschil blijft de inhoudelijke achtergrond van deze crisis, dat wil zeggen het eigenlijke conflict tussen partijen, dat zo hoog is opgelopen dat tot het tot de ontslagen is gekomen, alsmede het door het bestuur gevoerde beleid, en (het belang van) de middelbare school waar dat beleid betrekking op heeft, geheel buiten beeld. Hetzelfde geldt voor de eerst tijdens de mondelinge behandeling door [eiser] geschetste achtergrond dat de overheid hem bewust in een kwaad daglicht zou hebben geplaatst en actief zou hebben aangestuurd op zijn ontslag. [eiser] heeft aan dit betoog ook geen conclusies verbonden, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.3.
Duidelijk is dat de Inspectie in het verleden ernstige zorgen heeft geuit over het binnen de school gevoerde beleid en het handelen van het (toenmalige) bestuur, dat schadelijk werd geacht voor SIO, de school en haar leerlingen. Het huidige bestuur lijkt deze signalen en de in verband daarmee aan haar gegeven herstelopdrachten serieus te nemen, zoals uit het Tussenrapport herstelonderzoek van de Inspectie van 1 september 2020 (zie onder 2.28) naar voren komt. Of en in hoeverre de school intussen heeft voldaan aan de herstelopdrachten gaat het bestek van deze procedure te buiten. De rechtbank hecht er evenwel aan op te merken dat de voortzetting van de machtsstrijd tussen de twee kampen het belang van de school en haar leerlingen niet ten goede komt en dat het wenselijk zou zijn als alle partijen vooral dit belang, en niet zozeer hun eigen belang bij het behoud van hun positie, voorop zouden stellen.
in conventie
de schorsing van [gedaagde 1]
4.4.
Het in chronologische zin eerste besluit dat [eiser] vraagt te beoordelen, is het besluit tot schorsing van [gedaagde 1] van 23 mei 2020. [eiser] stelt en vordert voor recht te verklaren dat dit besluit rechtsgeldig is. De rechtbank constateert echter met SIO c.s. dat op 23 mei 2021 geen bestuursvergadering heeft plaatsgevonden, aangezien aan deze vergadering geen geldige oproeping zoals bedoeld in artikel 10 van de statuten is vooraf gegaan. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.5.
De in artikel 10 van de statuten geformuleerde hoofdregel dat de oproep tot de vergadering door of namens de voorzitter worden gedaan (lid 3), is onbetwist hier niet van toepassing. In het artikel wordt op deze hoofdregel slechts één uitzondering gemaakt, namelijk voor het geval dat de voorzitter aan een schriftelijk verzoek van overige bestuursleden tot het houden van een vergadering:
“geen gevolg geeft, zodanig dat de vergadering wordt gehouden binnen drie weken na het verzoek”.In dat geval zijn de overige bestuursleden bevoegd de vergadering bijeen te roepen (lid 2).
Uit de door [eiser] in het geding gebrachte brieven van 11 en 13 mei 2020 (zie onder 2.10, 2.11 en 2.13) kan niet worden afgeleid dat deze uitzonderingssituatie zich voordeed. De beide brieven van 11 mei 2020 – en dus van één en dezelfde datum – laten zich sowieso niet met elkaar verenigen, omdat in de ene brief een verzoek als hiervoor bedoeld wordt gedaan, terwijl de andere (waarvan SIO c.s. de ontvangst betwisten) een oproeping in zou moeten houden. Van de situatie dat [gedaagde 1] geen gevolg had gegeven aan een verzoek in de bedoelde zin was echter hoe dan ook (nog) geen sprake, omdat de termijn waarbinnen [gedaagde 1] aan het verzoek had kunnen voldoen, nog niet was verstreken. [eiser] heeft verder onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat [gedaagde 1] het verzoek al had geweigerd, of dat evident was dat hij dat zou gaan doen. Uit het feit dat [gedaagde 1] zelf een bestuursvergadering, met op de agenda het voornemen tot schorsing van [naam 1] , had aangekondigd op 25 mei 2020 kan dit in elk geval niet worden afgeleid. Uit de chronologie van de gebeurtenissen lijkt overigens te volgen dat het verzoek van [eiser] , dat voor het eerst in de onder 2.10 aangehaalde e-mail is geuit, vooral een reactie vormt op de aankondiging van [gedaagde 1] een klein uur eerder van een op 25 mei 2020 te houden bestuursvergadering met op de agenda het voornemen tot schorsing van [naam 1] . Kennelijk was het doel van [eiser] om met een eerdere, door hemzelf bijeengeroepen, vergadering de eventuele schorsing van [naam 1] voor te zijn.
4.6.
Voor zover op 23 mei 2020 door [eiser] en [naam 1] al een besluit tot schorsing van [gedaagde 1] is genomen (hetgeen SIO c.s. gemotiveerd betwisten), geldt gelet op het voorgaande dat dit besluit niet zoals voorgeschreven op een bestuursvergadering is genomen en daarmee niet als een bestuursbesluit kan worden beschouwd. Van een situatie als bedoeld in artikel 12 lid 6 van de statuten, dat de mogelijkheid biedt om buiten vergadering besluiten te nemen, is geen sprake. Op 23 mei 2020 is dan ook geen rechtsgeldig besluit tot schorsing van [gedaagde 1] genomen, wat betekent dat de vordering onder 8 van [eiser] , die ertoe strekt dat het besluit rechtsgeldig is, moet worden afgewezen.
4.7.
Bij deze stand van zaken behoeven de overige door SIO c.s. aangedragen gronden voor nietigheid of vernietiging van het besluit geen bespreking meer.
het ontslag van [eiser]
4.8.
Het geschil over de geldigheid van het besluit tot ontslag van [eiser] van 27 mei 2020 spitst zich met name toe op de vraag welke bestuursleden binnen SIO bevoegd zijn tot het ontslag van bestuurders. [eiser] bepleit dat uitsluitend het voltallige bestuur die bevoegdheid toekomt. Hij stelt daartoe dat onder “alle overige bestuursleden” in de zin van artikel 12 lid 2 van de statuten, mede de directeur-bestuurder verstaan moet worden, en in het verlengde daarvan dat, gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 3 en lid 4 van de statuten, ervan uit moet worden gegaan dat de in de artikelen 11 en 12 genoemde bestuursbesluiten alleen genomen kunnen worden door het voltallige bestuur, dus inclusief de bestuurder-directeur. Nu [naam 1] en [eiser] niet aanwezig waren op 27 mei 2020, kon geen geldig ontslagbesluit ten aanzien van hem, [eiser] , worden genomen, aldus [eiser] . SIO c.s. stellen zich daarentegen op het standpunt dat de artikelen 11 en 12 uitsluitend de leden van het algemeen bestuur betreffen.
4.9.
Hiermee is de uitleg van de statuten in geschil. Bij de vraag hoe statutaire bepalingen moeten worden uitgelegd, dient naast de tekst van de desbetreffende bepalingen ook belang gehecht te worden aan de inhoud van het geheel van de statutaire bepalingen, zodat ook elders in de statuten gebruikte formuleringen in acht mogen worden genomen, de wettekst en de bedoeling van de wetgever, alsmede een toepasselijk Huishoudelijk Reglement. Ook kan meewegen de aannemelijkheid van de (rechts)gevolgen waartoe de onderscheidene interpretaties leiden en de vraag in hoeverre deze redelijk zijn.
4.10.
Voorafgaand aan die beoordeling moet worden vastgesteld of het Huishoudelijk Reglement in dit geval van toepassing is, nu [eiser] dit heeft betwist. Daartoe heeft hij aangevoerd dat dit reglement niet door het bestuur van SIO is vastgesteld. SIO c.s. hebben in reactie hierop echter aangevoerd dat uit het rapport herstelonderzoek van de Onderwijsinspectie expliciet volgt dat het Huishoudelijk Reglement is vastgesteld door het destijds zittende bestuur. Ook verwijzen SIO c.s. naar de door hen in het geding gebrachte concept notulen van de bestuursvergadering op 28 februari 2020 (productie 37), waarin als opmerking van de voorzitter ( [gedaagde 1] ) is weergegeven: “
inmiddels is het HR conform aangepast. Het is nu formeel geborgd. HR is ook verzonden aan OI.” SIO c.s. hebben toegelicht dat met HR op het Huishoudelijk Reglement wordt gedoeld, en dat OI staat voor Onderwijsinspectie.
Hiertegenover heeft [eiser] zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd. Hij heeft slechts opgemerkt dat uit het feit dat het Huishoudelijk Reglement is aangepast, niet blijkt dat het is vastgesteld. Daarin kan hij echter niet worden gevolgd. De aanpassing van het Huishoudelijk Reglement impliceert immers de vaststelling daarvan.
4.11.
Het gerechtshof heeft zich in de arresten van 2 maart 2021 (zie onder 2.30) uitgelaten over het onder 4.7 benoemde geschilpunt. De rechtbank sluit zich aan bij de door het hof in dit verband gevolgde redenering en overweegt ten aanzien van de uitleg van de statuten als volgt.
4.12.
Artikel 4 lid 4 bepaalt dat de directeur-bestuurder deel uitmaakt van het bestuur, en dat zijn benoeming geschiedt door het algemeen bestuur. Artikel 4 lid 5 bepaalt dat de leden van het algemeen bestuur worden benoemd door het algemeen bestuur.
4.13.
Artikel 6 van de statuten heeft als titel “de taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur”, artikel 7 van de statuten “de taken en bevoegdheden van het algemeen bestuur”. De titel van artikel 10 van de statuten is “vergaderingen van het Algemeen Bestuur”. De titel van de artikelen 11 en 12 van de statuten is respectievelijk “Bestuursbesluiten” en “Bijzondere bestuursbesluiten”. Waar de artikelen 6, 7 en 10 aldus duidelijk betrekking hebben op ofwel het dagelijks bestuur ofwel het algemeen bestuur, geldt dat niet voor de artikelen 11 en 12 in de titel waarvan immers alleen de term “bestuur” wordt gebezigd. Uit het enkele gegeven dat het onderscheid bij deze artikelen niet wordt gemaakt, kan echter niet worden geconcludeerd dat deze artikelen
dusbetrekking hebben op besluitvorming door het volledige bestuur, inclusief de bestuurder-directeur, zoals [eiser] betoogt. Weliswaar kan het feit dat in artikel 4 de term bestuur kennelijk in die betekenis wordt gebezigd een aanwijzing voor die uitleg vormen, maar daar staat tegenover dat in artikel 11 wel, en al in het eerste lid, over het algemeen bestuur wordt gesproken, maar verder nergens over het dagelijks bestuur. Dat vormt niet alleen een contra-indicatie voor die uitleg (van [eiser] ), maar duidt tegelijkertijd op de uitleg van SIO c.s. dat dit artikel, en ook artikel 12, louter op het algemeen bestuur betrekking heeft.
4.14.
In de WVO, meer in het bijzonder de artikelen 24d , 24e en 24e1 daarvan, wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds het uitvoerend bestuur in de persoon van de bestuurder-directeur en eventuele (school)directeuren, en anderzijds het toezicht op het uitvoerend bestuur door het algemeen bestuur. Voor de Code VO (2.5) en het Huishoudelijk Reglement (2.4) geldt hetzelfde. Zo wordt in artikel 7 van het Huishoudelijk Reglement onder p) bepaald dat het algemeen bestuur “aan zichzelf houdt“ de benoeming, schorsing en ontslag van leden van het algemeen bestuur. Een dergelijke scheiding en verhouding tussen enerzijds het uitvoerend bestuur en anderzijds het toezichthoudend bestuur, op zo een wijze dat het toezichthoudende bestuur in feite het hoogste orgaan is, verhoudt zich niet met een deelname van de bestuurder-directeur aan de besluitvorming aangaande benoeming, ontslag en schorsing van leden van het algemeen bestuur. De artikelen 11 en 12 van de statuten, die zoals hiervoor is overwogen ook een aanwijzing in die richting bevatten, moeten dan ook in dit perspectief worden bezien en overeenkomstig worden uitgelegd. Dat betekent dat onder “
alle overige bestuursleden”zoals bedoeld in lid 2 van artikel 12 moet worden verstaan
“alle overige leden van het algemeen bestuur”, en meer algemeen, dat uitsluitend het algemeen bestuur ingevolge de statuten bevoegd is om leden van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur te ontslaan, waarbij daarnaast geldt dat de voorzitter van het algemeen bestuur een doorslaggevende stem toekomt.
4.15.
Ook het bepaalde in lid 5 van artikel 4 van de statuten past in deze uitleg, nu dat lid voorschrijft dat de leden van het algemeen bestuur worden benoemd door het algemeen bestuur
.
4.16.
[eiser] heeft er nog op gewezen dat in de jaren 2017 tot en met 2019 alle besluiten en notulen van het bestuur door álle leden van het algemeen bestuur en de dagelijks bestuurder ondertekend werden. Dit laat zich echter logischerwijs verklaren door de in de statuten opgenomen (artikel 10, lid 7) hoofdregel dat de vergaderingen van het algemeen bestuur worden bijgewoond door de directeur-bestuurder. Mede in dat licht bezien, maar ook op zichzelf beschouwd, doet de omstandigheid dat ook de dagelijks bestuurder in het verleden zijn handtekening onder besluiten en notulen heeft gezet niet af aan het voorgaande. Daar komt nog bij dat volgens het vooropgestelde criterium aan het feitelijk handelen van bestuurders geen bijzondere betekenis toekomt bij de uitleg van statuten.
4.17.
Omdat (uitsluitend) het algemeen bestuur bevoegd was een ontslagbesluit ten aanzien van een algemeen bestuurder te nemen, en [eiser] als algemeen bestuurder over wiens ontslag werd gestemd niet noodzakelijk aanwezig behoefde te zijn bij de vergadering waarin over zijn ontslag werd gestemd (zie artikel 12 lid 2 van de statuten), was het mogelijk dat [eiser] werd ontslagen door alleen [gedaagde 1] als enig overig algemeen bestuurder (voorzitter). Dat is het logische gevolg van de keuze van SIO om haar algemeen bestuur uit maar twee bestuurders samen te stellen, terwijl de statuten voorzien in de mogelijkheid van een uitgebreidere samenstelling. Aan de bezwaren die aan deze constructie kleven lijkt SIO overigens met de benoeming van [naam 4] als derde algemeen bestuurslid een einde te hebben willen maken.
4.18.
De rechtbank oordeelt dan ook dat het op 27 mei 2020 genomen besluit om [eiser] als lid van het algemeen bestuur te ontslaan, werd genomen door het daartoe ingevolge de statuten bevoegde orgaan, namelijk het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door [gedaagde 1] , die “alle overige leden” van het algemeen bestuur vertegenwoordigde.
4.19.
[eiser] betoogt daarnaast in beginsel terecht dat de oproep van 12 mei 2020 (zie onder 2.12) in strijd met artikel 10 lid 3 van de statuten niet het onderwerp van zijn ontslag behelst, zodat het besluit in beginsel op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW vernietigbaar is wegens een totstandkomingsgebrek.
4.20.
Vooropgesteld wordt dat de strekking van de artikelen 10 lid 3 en 12 lid 4 van de statuten is, dat de bestuurder in kwestie voldoende gelegenheid krijgt zich tegen het voorgenomen ontslag te verdedigen, althans zijn zienswijze kenbaar te maken (het hoorrecht). Dit horen dient niet het belang van de rechtspersoon, maar uitsluitend het privébelang van (de persoon van) deze functionaris.
4.21.
[eiser] heeft bij de vernietiging van het besluit onvoldoende belang, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de uitleg van de statuten van SIO en afgezet tegen de (crisis)situatie zoals die binnen het bestuur in mei 2020 was ontstaan. Duidelijk was dat de samenwerking tussen [gedaagde 1] enerzijds en [eiser] en [naam 1] anderzijds niet op een vruchtbare wijze kon worden voortgezet en dat beide kampen van elkaar af wilden. Van belang is verder dat [eiser] wel 24 uur tevoren van het toegevoegde agendapunt met betrekking tot zijn voorgenomen ontslag op de hoogte is gesteld en in die zin wel de gelegenheid heeft gekregen enige reactie voor te bereiden. Die is ook gevolgd, in de vorm van de onder 2.20 genoemde brief van zijn advocaat, waaruit naar voren komt dat [eiser] de handelwijze van [gedaagde 1] schadelijk acht voor SIO en de school en dat hij de (eenzijdige) besluitvorming door [gedaagde 1] niet accepteert. In de brief is niet vermeld dat [eiser] de wens heeft om verder zijn zienswijze ten aanzien van zijn aangekondigde voorgenomen ontslag te geven.
Dat, wanneer [eiser] wel op de vergadering zou zijn verschenen en zijn zienswijze zou hebben gegeven, dit tot een ander besluit zou hebben geleid ligt in de gegeven omstandigheden niet voor de hand. Bovenal geldt dat ten tijde van het ontslag van [eiser] de samenstelling van het algemeen bestuur zodanig was dat SIO (in de persoon van [gedaagde 1] ) [eiser] – hoe dan ook – alsnog kon ontslaan. SIO heeft (zekerheidshalve) later ook daadwerkelijk van die mogelijkheid gebruik gemaakt, met het voorwaardelijk ontslag van [eiser] op 7 december 2020. Als onbetwist staat vast dat [eiser] voor de daaraan voorafgaande vergadering tijdig is opgeroepen en voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven. Nu de voorzieningenrechter van de rechtbank met zijn vonnis in kort geding van 4 juni 2020 het bestuur van SIO voorlopig in handen van [gedaagde 1] had gelaten, en zoals hiervoor is geoordeeld [gedaagde 1] niet was geschorst, kan worden vastgesteld dat [gedaagde 1] onafgebroken voorzittend algemeen bestuurder van het SIO is gebleven en er dus ook in zoverre geen gebreken kleven aan het (voorwaardelijke) ontslagbesluit van [eiser] . Dat de uitspraak van de voorzieningenrechter nog geen mandaat meebracht voor [gedaagde 1] om verdere bestuursbesluiten te nemen wordt niet gevolgd. Op basis van die uitspraak bleef [gedaagde 1] , zonder dat daaraan beperkingen waren verbonden, bevoegd om besluiten namens SIO te nemen.
4.22.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] tot nietigverklaring althans vernietiging van zijn ontslag en van de nadien genomen bestuursbesluiten, waaronder zijn voorwaardelijk ontslag (vorderingen onder 1 en 2). Daaruit volgt ook dat de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] bestuurder is van SIO (vordering onder 3), moet worden afgewezen. Omdat de vorderingen die ertoe strekken dat de besluiten tot benoeming van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] nietig moeten worden verklaard of vernietigd, of dat zij niet meer als bestuurder mogen optreden (vorderingen onder 12 tot en met 16), ook volgens [eiser] van toewijzing van de voorgaande vorderingen afhankelijk zijn, moeten die eveneens worden afgewezen. Voor zover [eiser] nog betoogt dat [gedaagde 1] hoe dan ook geen mandaat had om hen als bestuurders te benoemen, wordt daaraan (zie hiervoor onder 4.21) voorbijgegaan.
4.23.
De vorderingen onder 4 tot en met 7 zien alle op (besluiten met betrekking tot) het (dagelijks) bestuurderschap van [naam 1] . SIO c.s. hebben aangevoerd dat deze vorderingen dienen te stranden op het bepaalde in artikel 3:302 BW, dat bepaalt dat een verklaring voor recht wordt uitgesproken op vordering van een
bij die rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoonen [eiser] niet als een zodanig persoon kan worden beschouwd.
4.24.
Dit betoog treft doel. [eiser] heeft zijn stelling dat hij wel als een onmiddellijk betrokken persoon bij de rechtsverhouding tussen SIO en [naam 1] kan worden beschouwd toegelicht door te stellen dat (het bestaan van) deze rechtsverhouding bepalend is voor de beoordeling van zijn ( [eiser] ) ontslag. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de uitleg van de statuten van SIO volgt echter het tegenovergestelde, namelijk dat de positie van het dagelijks bestuur (de directeur-bestuurder) voor die beoordeling niet relevant is. De vorderingen onder 4 tot en met 7 worden dan ook afgewezen.
4.25.
Dat [gedaagde 1] op 3 juni 2020 rechtsgeldig als bestuurder is ontslagen kan evenmin worden gevolgd. [eiser] was immers al op 27 mei 2020 rechtsgeldig als algemeen bestuurder ontslagen en dus niet (langer) bevoegd een ontslagbesluit ten aanzien van [gedaagde 1] te nemen en [naam 1] was hoe dan ook, als dagelijks bestuurder, hiertoe niet bevoegd. Dit betekent dat ook de vordering onder 9 wordt afgewezen.
4.26.
[eiser] vordert verder een verklaring voor recht dat de bestuurstermijn van [gedaagde 1] inmiddels is geëindigd. SIO c.s. hebben deze stelling onder verwijzing naar de bestuursbesluiten van 27 mei 2021 (2.32) gemotiveerd betwist en uitgelegd dat [gedaagde 1] feitelijk pas in augustus 2017 tot het algemeen bestuur van SIO is toegetreden, wat het bestuur nu als aanvangstijdstip van het bestuurslidmaatschap wenst aan te merken. Hiertegenover heeft [eiser] de grondslag van en zijn belang bij deze vordering onvoldoende concreet toegelicht, zodat deze vordering onder 10 zal worden afgewezen.
proceskosten
4.27.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van SIO c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00 (2 punten, tarief II)
Totaal € 1.782,00
4.28.
Ook de nakosten zijn toewijsbaar op de hierna vermelde wijze.
in reconventie
4.29.
De vorderingen in reconventie hebben (net als vordering 9 in conventie) betrekking op het besluit tot ontslag van [gedaagde 1] van 3 juni 2020 dat door [eiser] en [naam 1] , handelend namens SIO, is genomen. Uit hetgeen hiervoor in conventie is geoordeeld volgt dat [eiser] in verband met zijn eigen ontslag op 27 mei 2020 op 3 juni 2020 geen besluiten meer namens SIO kon nemen. Voor zover (in rechte) zou blijken dat [naam 1] op 3 juni 2020 (nog) niet rechtsgeldig was ontslagen als dagelijks bestuurder, geldt dat het door hem namens SIO genomen besluit nietig was als bedoeld in artikel 2:14 lid 1 BW vanwege een bevoegdheidsgebrek; [naam 1] was (dan) immers dagelijks bestuurder, terwijl uitsluitend het algemeen bestuur van SIO bevoegd was om dit besluit namens SIO te nemen. Voor zover [naam 1] al wel was ontslagen, kwalificeert het besluit van 3 juni 2020 niet als een besluit van SIO, zodat het ook niet blootgesteld kan zijn aan nietigverklaring of vernietiging. Gelet op het voorgaande zal de vordering van SIO c.s. als hierna te melden worden toegewezen.
proceskosten
4.30.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie veroordeeld, welke kosten wegens de samenhang met de conventie zullen worden gehalveerd. De kosten aan de zijde van SIO c.s. worden begroot op € 563,00 aan salaris gemachtigde (1/2 x 2 punten, tarief II).
4.31.
Ook de nakosten zijn toewijsbaar op de hierna vermelde wijze.
4.32.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van SIO c.s. tot op heden begroot op € 1.782,00,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat, voor zover een rechter oordeelt dat het ontslag van [naam 1] als directeur-bestuurder op 2 juni 2020 niet rechtsgeldig is gegeven, het op 3 juni 2020 genomen besluit tot ontslag van [gedaagde 1] nietig is,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van SIO c.s. tot op heden begroot op € 563,00,
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis aan de zijde van SIO c.s. ontstane nakosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.6.
verklaart dit vonnis wat de kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.