Als uitgangspunt geldt een redelijke termijn van twee jaar. Voor de bezwaarfase is geen aanleiding voor verlenging van de redelijke termijn. Het niet-reageren op de brieven in verband met het horen is in dit geval onvoldoende. In de beroepsfase zijn wel een aantal procedurele gebeurtenissen geweest, die aanleiding zijn om de redelijke termijn te verlengen.
De onderhavige zaken hebben in beroep een gelijk procedureverloop gehad tot en met de zitting van 29 oktober 2020 als de zaak die aan de orde was in een uitspraak van 26 november 2020.18 In die uitspraak is het volgende overwogen:
"- Het eerste wrakingsverzoek leidt niet tot verlenging, ook omdat dat verzoek als zodanig niet heeft geleid tot uitstel van de zitting.
- De aanvankelijk ingeplande zitting op 5februari 2020 moest worden uitgesteld. Als uitgangspunt leidt een eerste uitstel niet tot verlenging van de termijn. In dit geval had de zitting echter gewoon kunnen plaatsvinden ware het niet dat het taalgebruik van de gemachtigde in de kort voor de zitting toegezonden pleitnota zodanig was dat er aanleiding was om de gemachtigde te weigeren, waardoor de zitting moest worden uitgesteld om belanghebbende in de gelegenheid te stellen een nieuwe gemachtigde te vinden. Anders gezegd: het uitstel was toerekenbaar aan de gemachtigde en daarmee aan belanghebbende. Dit is daarom wel een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot verlenging van de redelijke termijn.
- De zitting zou vervolgens op 20 mei 2020 plaatsvinden, maar kon in verband met de maatregelen rondom het Corona-virus geen doorgang vinden. Deze omstandigheid komt niet voor rekening van belanghebbende en verlengt de redelijke termijn daarom niet.
- Het tweede wrakingsverzoek op de eerste zitting heeft ertoe geleid dat een tweede zitting nodig was. Dit is wel een bijzondere omstandigheid die voor rekening van belanghebbende komt, in aanmerking genomen dat het om een tweede wraking ging en dat de wrakingskamer heeft beslist dat belanghebbende misbruik heeft gemaakt van zijn recht om de rechter te wraken.
De voornoemde bijzondere omstandigheden brengen niet zonder meer mee dat de redelijke termijn moet worden verlengd met de gehele periode tussen de datum van de desbetreffende zitting die niet kart worden gehouden dan wel afgerond, en de desbetreffende nieuwe (geplande) zittingsdatum. Een deel van die periode heeft er immers mee te maken dat het om organisatorische redenen bij de rechtbank niet eerder lukte om een nieuwe zitting in te plannen. Alles bij elkaar genomen is er aanleiding om de redelijke termijn met zes maanden te verlengen."
Deze overwegingen gelden ook hier, met dien verstande dat uit in de tussentijd gewezen jurisprudentie inmiddels volgt dat uitstel van een zitting wegens de maatregelen rondom het Corona-virus wel een reden is om de redelijke termijn te verlengen.19 Dit betekent dat de verlenging nog één maand extra is, aangezien de uitgestelde zitting één maand later alsnog heeft plaatsgevonden.
Voor de periode na 29 oktober 2020 geldt daarnaast nog een extra verlenging van de redelijke termijn met één maand. De procedure (met name het sluiten van het onderzoek) is namelijk vertraagd met ruim een maand doordat de gemachtigde — anders dan de inspecteur — meldde wel een nadere zitting te willen en zich vervolgens enige dagen voor de zitting afmeldde. Daarbij is van belang dat een reden werd opgegeven, op grond waarvan niet duidelijk is waarom eerder dan wel om een zitting was verzocht.
De redelijke termijn bedraagt dus twee jaar en acht maanden.