GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 20/00381 tot en met 20/00383
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
[X], woonachtig te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: mrs. I. Leenders en D. Braakman)
tegen de uitspraak van 29 mei 2020 in de zaken met de kenmerken HAA 19/2954 tot en met HAA 19/2956 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
20/00381 (HAA 19/2954)
1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 16 november 2016 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekering (hierna: aanslag IB/PVV) voor het jaar 2013 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.878 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 48.991. Daarbij heeft de inspecteur € 1.940 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag IB/PVV en deze belastingrentebeschikking bij brief van 12 december 2016 bezwaar gemaakt.
20/00382 (HAA 19/2955)
1.2.1. De inspecteur heeft met dagtekening 16 november 2017 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.042 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 46.612. Daarbij heeft de inspecteur € 1.900 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag IB/PVV en deze belastingrentebeschikking bij brief van 19 december 2017 bezwaar gemaakt.
20/00383 (HAA 19/2956)
1.3.1. De inspecteur heeft met dagtekening 28 september 2018 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.983 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 53.332. Daarbij heeft de inspecteur € 1.966 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag IB/PVV en deze belastingrentebeschikking bij brief van 5 oktober 2018 bezwaar gemaakt.
1.3.3. De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013, 2014 en 2015 onderscheidenlijk de daarmee verband gedane uitspraken op bezwaar worden hierna ook aangeduid als ‘de aanslagen’ onderscheidenlijk als ‘de uitspraken op bezwaar’.
Alle zaken
1.4. Belanghebbende heeft tegen het uitblijven van uitspraken op bezwaar op 4 juli 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5. De inspecteur heeft met dagtekening 14 november 2019 in één geschrift uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.6. Op 26 november 2019 heeft het onderzoek ter zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Op het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 mei 2020 als volgt beslist (belanghebbende wordt in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een beschikking met betrekking tot de dwangsom gegrond en voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van een dwangsom van € 1.442;
- veroordeelt verweerder tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 786;
- gelast dat verweerder aan eiser vergoedt het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 47 (in de zaak met reg. nr. HAA 19/2954).”
1.7. Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is ter griffie van het Hof ontvangen op 3 juli 2020 en is aangevuld bij brief van 12 maart 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8. In de brief van 12 maart 2021 (zie 1.7) heeft belanghebbende verzocht [inspecteur 1] als getuige op te roepen en te horen in het vooronderzoek, alsmede om de inspecteur medewerking aan mediation op te dragen. Bij brief van 23 maart 2021 heeft het Hof deze verzoeken vooralsnog afgewezen. Met dagtekening 26 maart 2021 heeft belanghebbende een afschrift aan het Hof gestuurd van een oproeping van [inspecteur 1] op grond van artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om als getuige ter zitting van het Hof te verschijnen. Vervolgens heeft het Hof een afschrift ontvangen van een brief van [inspecteur 1] aan de gemachtigde van belanghebbende van 16 april 2021 waarin hij schrijft niet tegemoet te komen aan de oproep als getuige te verschijnen. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 23 april 2021 het Hof verzocht het op 26 mei 2021 geplande onderzoek ter zitting uit te stellen, op die dag een comparitie van partijen te houden, [inspecteur 1] als getuige te horen en de inspecteur om inlichtingen te verzoeken. Op 4 mei 2021 heeft het Hof aan partijen bekendgemaakt dat de op 26 mei 2021 geplande zitting niet zal worden uitgesteld en dat belanghebbendes overige verzoeken uit de brief van 23 april 2021 ter zitting aan de orde kunnen worden gesteld.
1.9. Op vrijdag 21 mei 2021 zijn nadere stukken van belanghebbende ontvangen. Voorts heeft de inspecteur op 20 mei 2021 een pleitnota toegestuurd en aangekondigd dat [inspecteur 1] met de procesgemachtigde van de inspecteur ter zitting van het Hof zal verschijnen. Afschriften van deze stukken zijn aan de wederpartij verstrekt.
1.10. Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 26 mei 2021. Het hoger beroep van belanghebbende is tegelijkertijd met het hoger beroep van zijn partner [A] behandeld (met kenmerken 20/00384 tot en met 20/00386). Al hetgeen in de onderhavige zaken is gesteld en aangevoerd, is tevens gesteld en aangevoerd in de zaken van [A] . Op verzoek van belanghebbende is [inspecteur 1] gehoord als getuige. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen een compromis te bereiken. Van het verhandelde ter zitting en van het getuigenverhoor zijn processen-verbaal opgemaakt die bij brieven van 30 juni 2021 aan partijen zijn verzonden.
1.11. Belanghebbende heeft bij brief van 10 juni 2021 het Hof ervan op de hoogte gebracht dat partijen geen compromis hebben bereikt en het Hof verzocht het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen. De inspecteur heeft gereageerd bij brief van 16 juni 2021. Belanghebbende heeft bij brief van 21 juni 2021 verzocht te mogen reageren op de brief van de inspecteur. De inspecteur heeft het Hof op 23 juni 2021 verzocht om een nadere zitting. Bij brief van 1 september 2021 heeft het Hof partijen uitgenodigd voor een tweede (nadere) zitting op 27 oktober 2021.
1.12. Belanghebbende heeft bij brief van 12 oktober 2021 nadere stukken ingediend. Van de inspecteur is op 25 oktober 2021 een op 22 oktober 2021 gedagtekende pleitnota ontvangen. Afschriften van deze stukken zijn aan de wederpartij verstrekt.
1.13. Op 27 oktober 2021 is het onderzoek ter zitting hervat. Al hetgeen in de onderhavige zaken is gesteld en aangevoerd is tevens aangevoerd in de zaken van [A] . Van het verhandelde op deze nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.
“
Feiten
1. Eiser is werkzaam geweest voor ESA . Hij heeft daar tot 1 januari 2005 achttien jaar lang gewerkt in de functie van [functie 1] . Onderdeel van zijn functie was het optreden als contactpersoon namens ESA met de ministeries van Buitenlandse Zaken, Financiën, Economische Zaken en Defensie.
2. Tevens is eiser sedert vele jaren [functie 2] van de Association of retired Esa Staff (hierna: ARES ) en is hij eveneens sedert vele jaren gedelegeerde voor Nederland bij achtereenvolgens AAPPOCAD , de overkoepelende organisatie voor gepensioneerden van de ESA , Raad van Europa, CEPMMT, Eumetsat, OECD, NATO en WEU.
3. Eiser woont ongeveer 25 jaar samen met mevrouw [A] , die evenals eiser een pensioen geniet van ESA . Zij is tevens lid van AAPOCAD .
4. Op 16 januari 2009 heeft de Hoge Raad arrest gewezen inzake het pensioen van een gewezen VN-functionaris. Dit arrest is gepubliceerd op de website van de Rechtspraak onder ECLI:NL:HR:2009:BF7264. In dit arrest is bepaald dat aldaar sprake was van een onzuivere pensioenregeling. 5. Sedertdien is eiser, al dan niet tezamen met de gepensioneerdenvereniging van de NATO, ANARCP, actief geweest om een regeling te bewerkstelligen voor het belasten van de pensioenen van de ESA en de NATO. Hij is hierover in contact met de ministeries van Financiën, Defensie, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken.
6. Op 19 oktober 2009 heeft eiser als vertegenwoordiger van AAPOCAD in Nederland (de organisatie van gepensioneerden van de Gecoördineerde Organisaties, waaronder ESA ) een brief gestuurd aan de toenmalig minister-president Balkenende, over het verval van artikel 38 van de Wet op de loonbelasting 1964 en de gevolgen daarvan op de gepensioneerden die hij vertegenwoordigt. Hierop heeft hij in een brief van 19 januari 2010 antwoord ontvangen van [B] , Directeur Directe Belastingen, kenmerk DB/2009/640 U.
7. Team IFB is landelijk aangewezen voor de behandeling van de geprivilegieerden in Nederland; ambassades, consulaten en aangewezen volkenrechtelijke organisaties, hun medewerkers en hun gezinsleden. Ook is Team IFB competent met betrekking tot de belastingheffing van gepensioneerden van deze organisaties.
8. De ESA is aangewezen als een dergelijke volkenrechtelijke organisatie. Dat is bepaald in artikel 20 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2013. Lid 4 van dit artikel bevat de bepaling over de gewezen personeelsleden.
9. Namens Team IFB voerde [C] , pensioendeskundige en lid van de Kennisgroep Pensioenen, de besprekingen met vertegenwoordigers van de genoemde gepensioneerdenorganisaties en hun gemachtigden. Eiser was op de hoogte van de inhoud van deze besprekingen.
10. Eiser heeft [D] , voormalig Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, genoemd als één van de deskundigen die door de gepensioneerden is geconsulteerd. [D] heeft met [C] gesproken en gecorrespondeerd.
11. Op 1 april 2010 heeft de levenspartner van eiser, mevrouw [A] , van [E] van de Belastingdienst, kantoor Hoorn , een brief ontvangen, waarin wordt opgemerkt:
“Samenvatting van uw bezwaar. Punt 2 betreft het pensioen van de European Space Agency. U geeft aan dat het arrest van de Hoge Raad (07/12243) met betrekking tot het pensioen van een voormalig werknemer van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag ook van toepassing is op uw pensioen.”
12. [E] merkt vervolgens op:
“Wat betreft punt 2 van uw bezwaar kom ik op dit moment nog niet tegemoet aan uw bezwaar en zal ik uw verzoek, zoals u in uw brief al heeft voorgesteld, aanhouden totdat ik van u de aanvulling heb ontvangen nadat het ministerie van Financiën haar standpunt heeft bepaald.”
13. Op 4 maart 2011 stuurt [inspecteur 1] van kantoor Hoorn een vragenbrief aan eiser. Op 15 april 2011 stuurt hij een brief waarin hij aangeeft dat eiser een opstelling heeft gemaakt naar analogie van het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009. Hij volgt dit uit “practische overweging” en doet dienovereenkomstig uitspraak op bezwaar voor de inkomstenbelasting 2008.
14. Op 6 juni 2011 stuurt [F] van het kantoor Zaandam een brief aan [A] waarin zij opmerkt dat het bezwaarschrift inzake de inkomstenbelasting 2008, waarbij de heffing over het ESA -pensioen onderwerp van geschil vormt, wordt aangehouden omdat er procedures over deze zaak worden gevoerd.
15. Op 20 juni 2011 stuurt eiser namens [A] een brief aan [F] , waarin hij haar schetst dat [A] in dezelfde situatie verkeert als hij en hij verwijst naar de beslissing van [inspecteur 1] .
16. In haar brief van 4 juli 2011 aan [A] verwijst [F] naar het contact met [X] en geeft zij aan dat zij contact heeft gezocht met het Bureau Internationale Fiscale behandeling, kantoor Haaglanden, dat alle zaken met betrekking tot de vrijstelling van pensioenen coördineert. Zij merkt in die brief op:
“ [inspecteur 1] die uitspraak heeft gedaan op de bezwaarschriften van [X] heeft een verkeerd standpunt ingenomen. Omdat dit standpunt onjuist is, kan ik dit niet volgen.”
17. [A] beantwoordt die brief op 6 augustus 2011 door aan [F] mede te delen dat zij “akkoord gaat met verlenging van de beslistermijn totdat er uitspraak is gedaan over de lopende procedures en het overleg tussen de belastingdienst en advocaat van de gepensioneerden organisaties is afgerond.”.
18. Op 18 oktober 2011 ontvangt eiser een brief van [G] van het ministerie van Financiën inzake ‘Pensioenproblematiek’. [G] schrijft onder meer het volgende:
“In de brief van 8 augustus 2011 wordt door enkele vertegenwoordigers van ARES , ANARCP-NL en AAPOCAD , onder wie uzelf, aandacht gevraagd voor de pensioenproblematiek in relatie tot het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009, nr 07/12243. Het geschilpunt dat met de Belastingdienst bestaat is de vraag of de pensioenen van de Gecoördineerde Organisaties in die mate overeenkomen met de pensioenregeling van de Verenigde Naties, dat deze dezelfde behandeling zouden moeten krijgen. In mijn brief van 19 januari 2010, nr. DB/200/640 u, waarvan een kopie is bijgevoegd, heb ik aangegeven dat het de bevoegdheid van de inspecteur is een standpunt in te nemen over de fiscale gevolgen met betrekking tot de genoemde pensioenregelingen. Als u met de inspecteur van mening blijft verschillen over een juiste rechtstoepassing, dan is het uiteindelijk aan de onafhankelijke rechter om een oordeel te geven. Het is derhalve niet aan mij om in deze situatie te beslissen. De opstelling van de Belastingdienst acht ik niet onbegrijpelijk of onbehoorlijk. Ik wijs u daarvoor op het volgende. Uit informatie van de Belastingdienst begrijp ik dat er op 18 maart 2011 overleg heeft plaats gevonden met de Belastingdienst over de pensioenuitkeringen van enkel internationale organisaties.
[C] van de Belastingdienst heeft vervolgens op 12 april 2011 een e-mail gestuurd aan de expert van [H] , die u vertegenwoordigt. Omdat er geen reactie kwam, heeft zij vervolgens op 29 april 2011 telefonisch contact met hem gezocht. Dit telefonische overleg heeft uiteindelijk plaats gevonden op 28 juni 2011 en heeft als resultaat gehad dat er van de zijde van de Gecoördineerde Organisaties voor gekozen is het oordeel van de rechter af te wachten. Een compromisvoorstel van de zijde van de Gecoördineerde Organisaties is niet gedaan. Blijkbaar was het voorstel dat de Belastingdienst voor ogen had om tot een praktische afwikkeling van de pensioenproblematiek te komen, niet aanvaardbaar. Het is dan, zoals eerder gezegd, aan de rechter om te beslissen over het inhoudelijke geschil dat u en de inspecteur verdeeld houdt.”
19. De Rechtbank Den Haag heeft op 18 januari 2012 uitspraak gedaan in een zaak waar de heffing over het pensioen van het Europees Octrooibureau (hierna: EOB) het geschil vormde. De Rechtbank oordeelde:
“Gelet op wat hiervoor is overwogen is sprake van een zuivere pensioenregeling. Dit brengt mee dat verweerder terecht het EPO-pensioen, de household allowance en de tax-adjustment volledig tot eisers inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Het beroep, voor zover het is gericht tegen de aanslag, is dan ook ongegrond.” Deze uitspraak is gepubliceerd op de site van de Rechtspraak onder ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1667. 20. [A] schrijft op 3 augustus 2012 een bezwaarschrift inzake de inkomstenbelasting aan Kantoor Hoorn waarin zij het volgende opmerkt:
“Naar ik heb vernomen hebben meerdere inspecties bij het bepalen van de inkomstenbelasting van voormalige werknemers van ESA de uitspraak van de Hoge Raad gevolgd.”
21. Op 18 februari 2013 stuurt [I] , vertegenwoordiger van ANARCP-NL een brief aan [C] , waarin hij het volgende opmerkt:
“In 2011 is [J] van [H] namens AAPOCAD , de organisatie van gepensioneerden van de Gecoördineerde Organisaties in Nederland (NATO en ESA ) met u in contact geweest om na te gaan wat de consequenties konden zijn van het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009 inzake de rechtsgang van een gepensioneerde van het Internationale Hof van Justitie in Den Haag met betrekking tot de wijze van heffing van inkomstenbelasting op zijn pensioen van een internationale organisatie. Dit overleg is onderbroken door de rechtsgang van een gepensioneerde van het EPO en na de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, waarbij betrokkene in het ongelijk is gesteld, heeft geen verder overleg met AAPOCAD plaatsgevonden.”
22. Op 11 april 2013 stuurt eiser een brief aan [C] waarin hij de besprekingen die [C] met vertegenwoordigers van gepensioneerden van internationale organisaties en hun fiscale adviseurs memoreert. Hij geeft aan dat er behoefte bestaat aan proefprocedures om op een ordentelijke en vooral snelle manier de beide rechtsvragen opgelost te krijgen.
23. In een brief van 12 april 2013 stelt [D] [C] voor om proefprocedures te houden. Hij verwijst naar een brief van AAPOCAD .
24. Op 20 mei 2013 stuurt [A] een brief aan kantoor Hoorn waarin ze bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting 2010. Ze merkt het volgende op:
“Op 16 januari 2009 heeft de Hoge Raad arrest gewezen (07/12234) met betrekking tot het pensioen van een voormalige werknemer van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Dit arrest is ook van toepassing op mijn pensioen. Op grond van dit arrest en reparatiewetgeving december 2009, dient het in 2010 ontvangen pensioen van European Space Agency ( ESA ) belast te worden in Box 3; rechten op periodieke uitkeringen (zie ook mijn brief d.d. 22 februari 2013).”
25. Op 27 mei 2013 stuurt [F] van kantoor Zaandam als reactie hierop een brief aan [A] , waarin ze refereert aan het Bureau Internationale Fiscale Behandeling dat alle zaken met betrekking tot de vrijstelling van pensioenen coördineert en waarin ze verzoekt om het bezwaarschrift aan te houden. Ook schrijft ze:
“NB Het Arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009 heeft geen betrekking op een ESA -pensioen, maar op een VN-pensioen. Het is niet de bedoeling dat dit wordt toegepast op ESA -pensioenen.”
26. Met dagtekening 29 januari 2014 stuurt [K] , particulieren team 3/IFB, aan [A] een vraagbrief met een verzoek om informatie. Dat betreft de ontvangen pensioenuitkeringen van de ESA . Bij schrijven van 3 februari 2014 antwoordt zij:
“Naar aanleiding van Uw bovenvermelde brief kan ik U als volgt berichten.
Het bedrag van de in 2011 uitkering van European Space Agency, Parijs, is € 44509 (zie bijlage 1). Op advies van de Inspectie is dit bedrag in de aangifte 2011 opgenomen in box 3: rechten op periodieke uitkeringen (9* € 44509=€400581).
Ik hoop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Mocht u noch nadere toelichting willen hebben dan verneem ik dat graag.”
De aanslag ib/pvv is zonder correspondentie overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
27. Op 10 februari 2014 stuurt eiser, samen met [I] ( ANARCP-NL ) en [L] ( ARES Chairman) een brief aan het kantoor Den Haag, ter attentie van [inspecteur 2] . Er wordt onder meer het volgende opgemerkt:
“Verder doet zich op dit moment een praktisch probleem voor: een aantal gepensioneerden hebben hun Organisatie om financiële informatie gevraagd die nodig is om tot een afgewogen oordeel te komen. Gepensioneerden hebben van de in Parijs en Brussel gevestigde instanties, die namens de lidstaten de pensioenen beheren, begrepen dat de informatie mogelijk niet voor eind februari verstrekt zal kunnen worden. Gezien het feit dat er kennelijk nog een aantal onduidelijkheden zijn en de benodigde achtergrond informatie niet tijdig beschikbaar is verzoeken wij om op korte termijn met ons, vertegenwoordigers van de organisaties van gepensioneerden ( AAPOCAD , ANARCP en ARES ) een bespreking te hebben om de gerezen vragen te bespreken teneinde ons in staat te stellen onze leden adequaat te informeren, zoals gesuggereerd in Uw brief aan sommige gepensioneerden. In uw brief aan [X] heeft U al aangegeven daartoe bereid te zijn.”
28. De Rechtbank Den Haag heeft op 14 september 2015 uitspraak gedaan in een zaak waar de heffing over het ESA -pensioen het geschil vormde. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
“Voor zover de pensioenuitkeringen voortvloeien uit aanspraken die bestonden op 31 december 1994, zijn deze terecht in de heffing betrokken omdat niet kan worden vastgesteld dat de pensioenregeling(en) van ESA in de periode voor 1995 zo was/waren vormgegeven dat dit de conclusie rechtvaardigt dat deze onzuiver was/waren.” Deze uitspraak is gepubliceerd op de site van de Rechtspraak onder ECLI:NL:RBDHA:2015:1281. 29. Op 17 oktober 2016 stuurt het Team IFB eiser een brief met de mededeling dat zijn ESA -pensioen 2013 in box 1 belast wordt, in plaats van in box 3.
30. Op 17 oktober 2016 stuurt het Team IFB [A] een brief met de mededeling dat haar ESA -pensioen 2013 in box 1 belast wordt, in plaats van in box 3.
31. Op 2 november 2016 stuurt [A] een brief aan [M] van het Team IFB waarin zij opmerkt dat de inhoud van zijn brief van 17 oktober 2017 niet goed te begrijpen is. Zij schrijft:
“In 2011 is er overleg geweest met de inspecteur over het toepassen van het Hoge Raad Arrest nr. 7/12243 en de wetswijziging van december 2009. Er is toen overeenstemming bereikt over de wijze van het doen van aangiftes en belastingheffing. Beide partijen hebben zich aan de gemaakte afspraken gehouden en deze zijn in 2014 herbevestigd. De aangifte inkomstenbelasting, premiezorgverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is conform de gemaakte bovengenoemde afspraken ingediend.”
32. Op 2 november 2016 stuurt eiser een brief aan [N] van het Team IFB waarin hij aangeeft de inhoud van de brief niet goed te begrijpen. Hij schrijft:
“In 2011 heeft de inspecteur mij schriftelijk laten weten het Hoge Raad Arrest nr. 7/12243 te volgen. Daarna hebben er een aantal besprekingen plaatsgevonden, waarbij ook de wetswijziging van december 2009 deel uitmaakte. Er is toen overeenstemming bereikt over de wijze van het doen van aangifte en belastingheffing vanaf 2006. Beide partijen hebben zich aan de gemaakte afspraken gehouden. De aangifte inkomstenbelasting, premie zorgverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is conform de gemaakte bovengenoemde afspraken ingediend.”
33. In een brief van 12 december 2016 maakt gemachtigde namens [A] bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2013. Er wordt verwezen naar de afspraak met [inspecteur 1] , die eiser heeft gemaakt.
34. In een brief van 12 december 2016 maakt gemachtigde namens eiser bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2013. Er wordt verwezen naar de afspraak met [inspecteur 1] .
35. In de brief van 23 oktober 2017 deelt [N] van Team IFB [A] mede dat haar ESA -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
36. In de brief van 23 oktober 2017 deelt [N] van Team IFB eiser mede dat zijn ESA -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
37. In een brief van 19 december 2017 maakt gemachtigde namens eiser bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2014. Er wordt verwezen naar de afspraak met [inspecteur 1] .
38. In een brief van 19 december 2017 maakt gemachtigde namens [A] bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2014. Er wordt verwezen naar de afspraak met [inspecteur 1] , die eiser heeft gemaakt.
39. In een brief van 9 april 2018 geeft gemachtigde aan dat eiser en [A] zich beroepen op het vertrouwensbeginsel omdat [inspecteur 1] expliciet en impliciet een standpunt heeft bepaald en dat daarvan niet afgeweken kan worden.
40. Op 10 september 2018 stuurt [N] van Team IFB een brief aan eiser waarin zij mededeelt dat zijn ESA -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
41. Op 10 september 2018 stuurt [N] van Team IFB aan [A] een brief waarin zij mededeelt dat haar ESA -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
42. In een brief van 5 oktober 2018 maakt gemachtigde namens eiser bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2015.
43. In een brief van 5 oktober 2018 maakt gemachtigde namens [A] bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2015.
44. In vervolg hierop stuurt gemachtigde het Team IFB onder meer nog brieven op 22 oktober 2018 en 1 maart 2019.
45. Op 11 november 2019 is een hoorgesprek gehouden waarbij eiser en de heer Reijnen aanwezig waren. Eiser vertegenwoordigde eveneens [A] . In dit gesprek heeft eiser benadrukt dat hij zijn persoonlijke standpunten volledig gescheiden heeft gehouden van zijn activiteiten als vertegenwoordiger van AAPOCAD .
46. Op 12 november 2019 heeft het Team IFB een verslag van het hoorgesprek opgesteld dat aangetekend aan gemachtigde is verzonden. Eiser heeft dit verslag via de e-mail, conform de gemaakte afspraak, ontvangen.
47. Eiser heeft aangifte gedaan voor
- de inkomstenbelasting 2013 op 21 maart 2014,
- de inkomstenbelasting 2014 op 21 maart 2015, en,
- de inkomstenbelasting 2015 op 18 april 2016.
48. Verweerder heeft
- de aanslag ib/pvv 2013 opgelegd met dagtekening 16 november 2016,
- de aanslag ib/pvv 2014 opgelegd met dagtekening 16 november 2017,
- de aanslag ib/pvv 2015 opgelegd met dagtekening 28 september 2018.
Verweerder heeft op de daartegen ingediende bezwaarschriften eerst uitspraak gedaan nadat eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank op grond van het ook na in gebreke stellen met betrekking tot het niet-doen van de uitspraken.
49. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.”
2.2. Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof de volgende feiten toe.
2.3. Ter zitting op 26 mei 2021 heeft belanghebbende een aan hem gerichte brief van 20 april 2009 overgelegd waarin [O] van Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Hoorn namens de inspecteur verzoekt om instemming met een verlenging van de beslistermijn op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2006. Als reden voor dit verzoek is in de brief gegeven:
“U verwijst in uw bezwaar naar de uitspraak van de Hoge Raad op 16 januari 2009 (Nr 07/12243) Om duidelijkheid te verkrijgen op de vraag, hoe de Belastingdienst met deze uitspraak moet omgaan, is er overleg met het Ministerie gestart. Het Ministerie heeft nog geen beleid hierover uitgesproken. Ik kan daarom nog geen beslissing op uw bezwaar nemen.”
2.4. Bij brieven van 21 maart 2010 en 1 oktober 2010 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV voor het jaar 2007 respectievelijk 2008. De tekst van de brieven is gelijkluidend behoudens de vermelding van het desbetreffende jaartal (2007 dan wel 2008) en de vermelding van het bedrag van de genoten uitkeringen. In het bezwaarschrift voor het jaar 2007 is onder meer het volgende vermeld:
“Ik maak bezwaar tegen bovengenoemde aanslag. Het bezwaar is gebaseerd op het volgende:
In de periode 1986 tot 2003 ben ik werkzaam geweest bij het Europese Ruimtevaart
Agentschap ( ESA ).
Op 16 januari 2009 heeft de Hoge Raad arrest gewezen (No. 17/12243) met betrekking tot het
pensioen van een voormalig werknemer van het International Gerechtshof in Den Haag. Dit arrest is ook van toepassing op mijn pensioen.
Op grond van het arrest is het gedeelte van mijn pensioen, opgebouwd voor 1 januari 1995, vrijgesteld van inkomstenbelasting.
Voor de in de periode 1995 t/m 2000 opgebouwde pensioenaanspraken is de saldomethode van toepassing.
Voor de periode na 1 januari 2001 geldt dat op grond van art. 3.82 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 een pensioen van een internationale organisatie belast is, behoudens voor zover over die aanspraken een heffing naar inkomen heeft plaats gevonden. Over mijn pensioenbijdrage heeft belastingheffing naar inkomen plaats gevonden, zodat dit gedeelte niet belast dient te worden als inkomen uit werk en woning (box 1) maar als inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
Ik verzoek U dan ook om de uitkering in 2007 van de European Space Agency (€ 66984.-) over te hevelen van Box 1 naar Box 3.
Inmiddels zijn er kontakten geweest tussen het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Belastingdienst Rijswijk. Ik begreep dat het Ministerie van Financiën de Inspecties hierover zouden informeren.”
2.5. In zijn brief met dagtekening 4 maart 2011 (zie onderdeel 13 van de uitspraak van de rechtbank, als geciteerd onder 2.1) schrijft [inspecteur 1] onder meer het volgende:
“Betreft
Bezwaarschriften inkomstenbelasting 2006 t/m 2008
(…)
Omdat het waarschijnlijk moeilijk, zo niet onmogelijk, is om de hiervoor bedoelde gegevens, op basis waarvan een behoorlijke splitsing kan worden gemaakt, boven water te krijgen wil ik u verzoeken om met mij een afspraak te maken. Wellicht kunnen we dan samen tot een uitkomst komen die niet tot in detail is doorgerekend maar die toch recht doet aan het arrest van de Hoge Raad.”
2.6. In zijn brief van 15 april 2011 (zie eveneens onderdeel 13 van de uitspraak van de rechtbank) schrijft [inspecteur 1] onder meer het volgende:
“
Beoordeling van het bezwaar
In het kader van pensioenregelingen uit een dienstbetrekking bij een in Nederland gevestigde internationale organisatie heeft de Hoge Raad op 16 januari 2009 arrest gewezen (nr. 07/12243). U heeft naar analogie van dit arrest een opstelling gemaakt van de wijze van belastingheffing over het door u ontvangen pensioen. Hoewel ik van mening ben dat het vrijgestelde deel van de pensioenuitkering wordt bepaald door de opbouw die in de jaren voor 1995 heeft plaats gevonden, en dat in principe niet kan worden volstaan met een tijdsevenredige verdeling, zal ik uw berekening uit practische overweging toch volgen.
Ik kom daarom aan uw bezwaar tegemoet.
2.7. Als getuige heeft [inspecteur 1] (hieronder aangeduid als ‘getuige’) ter zitting bij het Hof van 26 mei 2021 onder meer het volgende verklaard over zijn bevoegdheid in 2011 om namens de inspecteur bezwaarschriften van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2006 tot en met 2008 te behandelen:
“
Gemachtigde van belanghebbenden:hoe gaat dat in de praktijk, specifiek gericht op het jaar 2011? Er wordt een bezwaar ingediend bij uw kantoor. Hoe gaat intern de verdeling van de bezwaarschriften?
Getuige:ik zal uw vraag in zoverre beantwoorden zoals ik denk dat hoe het was. In 2011 was ik werkzaam als inspecteur vpb, maar door mijn rol als actuarieel rekenaar ben ik bij de aanslag betrokken geraakt. De aanslag komt binnen en wordt aan een heffer toegewezen. Volgens mij hadden wij in die tijd bij de inkomstenbelasting een bepaalde groep van mensen die de bezwaren afdeed. In mijn beleving bestonden toen achterstanden bij de behandeling van bezwaarschriften aldaar. Het was zo ingericht, dat een aantal mensen binnen onder meer de vpb werd aangewezen voor het afhandelen van ook die bezwaren en afhankelijk van het onderwerp ging het naar een ambtenaar.
Gemachtigde van belanghebbenden:was u een van de leden van die groep?
Getuige:nee, dat was ik niet. Het betrof hier een zaak aangaande pensioen waarin er actuarieel gerekend moest worden. Uit dien hoofde ben ik gevraagd ter bijstand.
Gemachtigde van belanghebbenden:maar uiteindelijk heeft u wel uitspraak op bezwaar gedaan?
Getuige:ja dat klopt. Ik was gemandateerd om uitspraak op bezwaar te doen in zijn algemeenheid. Ook voor de inkomstenbelasting.”
2.8. Belanghebbende heeft bij de aanvulling op zijn hoger beroepschrift van 12 maart 2021 het pensioenreglement van de zogeheten gecoördineerde organisaties, waaronder ESA , van 1 juli 1976 overgelegd (getiteld ‘
Pension Scheme Rules Applicable to Permanent Staff of the Co-ordinated Organisations’). In dit reglement is onder meer het volgende bepaald:
“
Article 7 – Conditions of entitlement
A staff member who has completed ten or more years actual service, within the meaning of Article 4, in one or more of the Organisations listed in Article 1 shall be entitled to a retirement pension.
(…)
Article 8 – Age of entitlement - Deferred pension and early pension
1. A staff member shall become eligible for a retirement pension at the age of sixty.
(…)
Article 10 – Rate of pension
1. Except where paragraphs 2 and 3 of Article 5 apply, the amount of the retirement pension shall be, per reckonable year of service within the meaning of Articles 4 and 6, 2 per cent of the salary corresponding to the last grade held by the staff member for not less than one year before termination of his appointment and the last step held in that grade.
2. The maximum rate of the pension shall be 70 per cent of this salary (…).
(…)
Article 11 – leaving allowance
A staff member whose service terminates otherwise than by reason of death or invalidity and who is not entitled to a retirement pension nor to the benefit of the provisions of Article 12.2, shall be entitled on leaving to a payment of:
(i) the aggregate amount deducted from his salary in respect of his pension contribution, together with compound interest at the rate of 4 per cent per annum;
(ii) a leaving allowance equal to one month and a half of his last salary multiplied by the number of reckonable years of service credited within the meaning of Article 6;
(iii) one-third of the amounts paid to the Organisation under the provisions of Article 12.1, together with compound interest at the rate of 4 per cent per annum. Should, however the whole of these amounts have to be refunded to his previous employer, the reckonable years of service corresponding to those amounts shall be disregarded in the calculation of the severance grant.
Article 41 – Staff members’ contribution – Costing the Scheme
1. The staff members’ contribution to this Pension Scheme shall be 7 per cent of their salary and shall be deducted monthly.
2. (…)
3. Should the Councils of the Co-ordinated Organisations listed in article 1.1 deem it necessary to have an evaluation of the cost of the Pension Scheme made by one or more actuaries and should this show the staff members’ contributions to be insufficient to cover one third of the financing of the benefits payable under these Rules, the said Councils shall decide what changes, if any, are to be made in the rates of contribution.”
2.9. Bij zijn nadere stuk van 12 oktober 2021 heeft belanghebbende twee loonstroken (‘
Bulletin de paye - Payslip’) overgelegd, gedateerd 15 juni 1999 en 15 november 2002. In beide loonstroken wordt van het nettoloon een bedrag afgetrokken dat correspondeert met 7,37 percent van het nettoloon onder de code ‘PS7.37’.
2.10. Bij zijn nadere stuk van 12 oktober 2021 heeft belanghebbende een brief van de
Head of Personnel Departmentvan ESA aan hem van 11 maart 2003 overgelegd waarin is vermeld:
“Further to the end of your engagement with the Agency on 28 February 2003, please find the following details in respect of your acquired rights in the Pension Scheme of the Coordinated Organisations.