Uitspraak
1.Geding in cassatie
Bij arrest van 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1437, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard met de overweging dat niet kan worden vastgesteld dat degene die de volmacht heeft ondertekend, gerechtigd was de volmacht te verstrekken. Daarna is uit nader onderzoek gebleken dat de niet-ontvankelijkverklaring niet terecht is geweest. Daarom heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1712, het arrest van 27 september 2019 vervallen verklaard en bepaald dat het geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond toen het arrest van 27 september 2019 werd gewezen.
De Staatssecretaris heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
2.Beoordeling van de middelen
De Inspecteur heeft de beide bezwaren bij afzonderlijke uitspraken van 29 juni 2012 afgewezen. De Rechtbank heeft de tegen die uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen gezamenlijk behandeld en op die beroepen beslist bij één uitspraak van 14 juni 2016.
Het Hof heeft dat bedrag voor de bezwaarfase bepaald op € 545 en voor de beroepsfase op € 2.455. Daarbij heeft het Hof verworpen het standpunt van belanghebbende dat zij voor die te lange behandeling recht heeft op een afzonderlijke vergoeding voor geleden immateriële schade ter zake van elk van de twee bezwaar- en beroepsprocedures. Het Hof heeft die verwerping erop gegrond dat i) zowel de Inspecteur als de Rechtbank de zaken gezamenlijk heeft behandeld, en ii) de onderhavige zaken in bezwaar en beroep in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp en feitencomplex zijn gebaseerd. Daarom hoeft naar het oordeel van het Hof voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar te worden gehanteerd.