Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Gedurende de jaren waarop dit boekenonderzoek zich richtte, heeft belanghebbende ter zake van door haar verrichte reclamediensten bedragen gefactureerd aan AG I en AG II. Belanghebbende heeft bij die facturering aan geen van beide AG’s omzetbelasting in rekening gebracht en evenmin heeft zij omzetbelasting voldaan ter zake van de op die facturen vermelde bedragen. Belanghebbende heeft wel de omzetbelasting in aftrek gebracht die haar tijdens deze periode in rekening is gebracht voor goederen en diensten die zij voor het verrichten van deze diensten heeft gebezigd.
De Inspecteur heeft op die grond aan belanghebbende over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 de onderhavige naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd.
Tot slot heeft het Hof de stelling van de Inspecteur verworpen dat het Unierecht in de weg staat aan het honoreren van gewekt vertrouwen volgens de normen van het Boekenclubarrest.
3.Beoordeling van het middel
,maar bij de belastingplichtige onder de in dat arrest geformuleerde omstandigheden de gerechtvaardigde indruk is gewekt dat de inspecteur die kwestie tijdens het boekenonderzoek niet over het hoofd heeft kunnen zien en moet hebben beoordeeld. De criteria uit het Boekenclubarrest zijn in een zaak als deze dan ook niet van toepassing. De oordelen van het Hof geven in zoverre blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel betoogt dat de criteria van het Boekenclubarrest niet stroken met het Unierecht, kan daaraan dus worden voorbijgegaan.
.Het middel slaagt daarom voor het overige.
4.Proceskosten
5.Vergoeding immateriële schade
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 1 augustus 2019. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met minder dan zes maanden. Het is aan het verwijzingshof om - met inachtneming van de totale duur van de berechting - te beoordelen tot welk bedrag aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend.