Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2.2. Feiten
Schedule 18 bij de SPA betreft een Investment Agreement van 31 januari 2011 met voorwaarden waaronder de investeerders/aandeelhouders in de target investeren en de overname financieren. De geïndividualiseerde delen van de leningen uit hoofde van de Intercompany Loan Agreements zijn hierin aangeduid als Loan Note Instruments (hierna: Loan Notes). In dit stuk wordt onder Shareholder Instruments verstaan: de aandelen in eiseres, de Loan Notes en ieder ander instrument dat ziet op schulden aan de aandeelhouders.
Agreement”) is made on 31st January 2011
[W], a company incorporated in Guernsey (…), having its registered office at (…), Guernsey, (…) (“
[W]”).
[Aa], a company incorporated in Guernsey (…), having its registered office at (…), Guernsey, (…) (“
[Aa]”).
[Ab], a company incorporated in Guernsey (…), having its registered office at (…), Guernsey, (…) (“
[Ab]”).
[Ag], a company incorporated in Guernsey (…), having its registered office at (…), Guernsey, (…) (“
[Ag]”).
[Aj] B.V., a private company with limited liability (
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid), having its corporate seat at [plaats] , the Netherlands (…) (“
[Aj]” and, together with [W] , [Aa] , [Ab] and [Ag] , collectively the “
Lenders” and each a “
Lender”);
[Eiseres], a private limited liability company (
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) incorporated under Dutch law, having its statutory seat in Amsterdam, the Netherlands (…) (the “
Borrower” and, together with the Lenders, collectively the “
Parties” and each a “
Party”).
1.INTERPRETATION
Bankruptcy” means, in relation to the Borrower, the appointment of a trustee in bankruptcy (
curator)or an administrator (
bewindvoerder) in respect of it because it is insolvent.
Business Day” means a day on which banks are open for general banking business in London (England) and Amsterdam (The Netherlands).
Events of Default” means any event described in Clause 8.1 (
Nature).
Facility A” means a facility made available under this Agreement [means the EUR 50,000,000 facility made available by the Lenders to the Borrower on or about the date hereof].
Facility B” means the EUR 45,000,000 facility made available by the Lenders to the Borrower on or about the date hereof [means a facility made available under this Agreement].
Facility C” means the EUR 40,000,000 facility made available by the Lenders to the Borrower on or about the date hereof [means a facility made available under this Agreement].
Margin” means 11.50 [12.75] [14.00] per cent. per annum.
Principal” means the principal amount of EUR 50,000,000 [EUR 45,000,000] [EUR 40,000,000].
Relevant Percentage” means:
[Aj] Loan Part A-I [B-I] [C-I]”); and
[Aj] Loan Part A-II [B-II] [C-II]”).
Repayment Date” means the date falling two Business Days prior to the tenth anniversary of the date hereof.
2.CONSIDERATION
3.FINANCE PARTIES’ RIGHT AND OBLIGATIONS
4.THE FACILITY
5.REPAYMENT AND PREPAYMENT
Acceleration), the Borrower shall repay to each of the Lenders its Relevant Percentage of the Principal (together with accrued interest) on the Repayment Date.
provided that:
pro rata; and
6.INTEREST
Interest) and shall be payable in accordance with the repayment or prepayment provisions of this Agreement.
7.PAYMENTS
8.EVENTS OF DEFAULT
Notice of Acceleration”) declare any outstanding amount under this Agreement (whether Principal, interest, fees or any other amount owing by the Borrower to the Lenders under this Agreement) either:
9.TURNOVER OF RECEIPTS
10.NO ASSIGNMENT
11.RESCISSION
ontbinden) this Agreement in whole or in part pursuant to Section 6:265 of the Dutch Civil Code.
12.SET-OFF
13.COUNTERPARTS
14.GOVERNING LAW AND JURISDICTION
€ 15.000.000 en heeft een jaarlijks rentepercentage van 4%. Facility A en B zijn geheel opgenomen.
Minimum Equity Contribution).’
17.8. Een Structure Memorandum maakt deel uit van de financieringsdocumentatie ( [AmA] , schedule 2, Part 1A, artikel 4, letter d). Structure Memorandum is volgens de [AmA] gedefinieerd als: ‘the steps paper entitled “Project [O] : Tax Structure Memorandum” to be dated on or about the Closing Date describing the Group and the Acquisition and prepared by [As] Belastingadviseurs BV in the agreed form and addressed to, and/or capable of being relied upon by, the Arranger and the other Secured Parties.’ Dit Structure Memorandum heeft eiseres niet overgelegd. In plaats daarvan is op 30 december 2013 een door [As] opgestelde samenvatting overgelegd.
Het verloop van de hoofdsom en de rente op de Loan Notes is volgens een door verweerder gemaakt overzicht over de jaren als volgt:
€ 150.000. In paragraaf 5.1 van het rapport van verweerder zijn de kosten als volgt onderverdeeld (waarbij [H] is aangeduid als [F] ):
€ 120.000 € 120.000
€ 32.615 € 32.615
€ 355.240 € 309.409 € 21.851 € 23.980
[An]: [As] heeft deze kosten ten bedrage van € 3 miljoen in de kostenoverzichten d.d. 20 mei 2014 en 19 november 2014 omschreven als financieringskosten en als volgt toegelicht: “
Financieringskosten zijn kosten die verband houden met de financiering van de acquisitie en zijn aftrekbaar. In lijn met de jurisprudentie zullen deze kosten in het jaar van aangaan van de financiering worden afgetrokken.” [As] heeft op 9 oktober 2015 desgevraagd gemeld dat er “
voor de werkzaamheden van de [An] geen fee letter beschikbaar is”.
[Ana]van € 2,85 miljoen (95%) en een Loan Syndication fee van € 150.000 (5%). De opdrachtgever is general partner [H] Limited, de opdrachtnemer is [AnA] M&A, de opdracht is verstrekt op 1 november 2010 en de M&A-diensten zijn beschreven in annex 1. De eindfactuur van 24 januari 2011 staat op naam van [Ad] BV p/a World Trade Center Schiphol, het vestigingsadres van [F] NL. In de aangifte Vpb van belastingplichtige is de [An] fee geactiveerd; hierop wordt jaarlijks afgeschreven.
[At]: belastingplichtige heeft
volgens [As]geen engagement letter of factuur ontvangen van [At] . [At] heeft [An] bijgestaan in discussies omtrent de bankfinanciering. Zodoende heeft [At] een engagement letter met [An] . [An] heeft de kosten doorbelast op basis van de Facilities Agreement. Er zijn geen onderliggende stukken beschikbaar.
. [Au]is de juridisch adviseur van [H] . De engagement letter is gedateerd 8 maart 2011, ruim een maand na de closing van de transactie. De opdracht moet eerder zijn verstrekt door [T] als general partner van [H] , omdat uit de omschrijving van de werkzaamheden blijkt dat [Au] ook heeft geassisteerd “
with negotiation and finalisation of the term sheet during and after the conclusion of the initial auction process for the selection of the Company as the purchaser of the Target”. Op de factuur is vermeld: “Project [O] , for the period from 11 February 2011 to 3 March 2011.” [As] heeft de kosten in het voorstel d.d. 22 februari 2013 aangemerkt als volledig aftrekbare, direct toerekenbare financieringskosten.
[Av]heeft haar activiteiten verricht op basis van een Master Services Agreement (“MSA”) tussen [H] en [Av] . Er is geen engagement letter met de Nederlandse vennootschappen. Ook is er geen beschrijving van de werkzaamheden beschikbaar. Op basis van de MSA verricht [Av] volgens [As] juridische dienstverlening met betrekking tot de financiering en acquisitie van Targets door [H] . Eerder beschreef [As] de werkzaamheden als: opstellen van een juridisch due diligence rapport, de SPA en de structuur. [Av] heeft ook het NMa verzoek ingediend namens [F] . Op de eindfactuur is als omschrijving van de werkzaamheden vermeld: “
For services rendered in the period up to 01/02/2011 concerning project [X]”. Er zijn additionele facturen van [Av] voor een bedrag van € 273.497 hetgeen leidt tot een totale kostenpost van € 1.074.962.
[As] :De engagement letter is gedateerd 1 november 2010 en staat op naam van [H] Limited, de general partner van [H] . De werkzaamheden hebben betrekking op (I) financial due diligence, (II) tax due diligence, (III) tax structuring (…) en (IV) comments on the sale & purchase agreement. De bijbehorende fee letter bedraagt € 245.500. Het factuurbedrag op 18 februari 2011 is € 649.990. [As] heeft geen inzage gegeven in de aard en omvang van de extra werkzaamheden. [As] heeft een additionele factuur ten bedrage van € 67.754 ingediend.
[Az]heeft volgens [As] : “
een commercieel due diligence verricht. Dat wil zeggen dat [Az] onderzoek heeft gedaan naar de verschillende markten waarin de [N] actief is. Daarbij is een onderscheid gemaakt in de onderliggende markt (natuurlijke olien en gerelateerde producten) en de markt voor opslag van natuurlijke olien en gerelateerde producten waarin [N] actief is. Ook is er een vergelijking gemaakt met de concurrentie in Noordwest Europa, een analyse van de trends bij de klanten en een analyse van het management plan dat destijds is opgesteld door het [N] management. Daarnaast heeft [X] [Az] verzocht om hen bij te staan in discussies met banken in het kader van het aantrekken van bankfinanciering.”
For work carried out during october 2010.” Met een additionele, niet verstrekte factuur van € 37.500 komen de totale kosten uit op € 262.500.
[AA], een groepsentiteit van [F] , brengt volgens [As] zijn tijd met betrekking tot de acquisitie van [Q] BV op uurbasis in rekening. [AA] is vooral betrokken geweest bij de onderhandelingen over de financiering van de acquisitie en de review en het opstellen van de juridische documenten. Onderdeel van de beslissing van het Fonds om een investering in een bepaalde onderneming wel of niet te doen is het vaststellen van de financieringslasten. De financieringslasten worden vervolgens verwerkt in een financieel model dat van belang is voor de investeringsbeslissing. Een dergelijk financieel model is ook opgesteld voor de [N] transactie (hetgeen [As] later weer ontkent, rd). Als zodanig moeten de activiteiten van [AA] worden aangemerkt als exploratie activiteiten van [X] . Belastingplichtige heeft geen engagement letter met [AA] . Ook is er geen verdeling van de werkzaamheden van [AA] beschikbaar. [AA] heeft vooral juridisch advies gegeven Dit betrof onder andere review van de financieringsovereenkomsten, SPA, en andere juridische documentatie. Een bedrag van circa € 30K zag op juridische dienstverlening. Op de factuur d.d. 9 februari 2012, een jaar na de acquisitie van [Q] BV op 1 februari 2011 is vermeld: “
We herewith send you transaction related services for the years 2010 and 2011.”
financieel modeldat is opgesteld voor het afwegen van de financieringsalternatieven is niet verstrekt. Alleen de uitkomsten zijn verwerkt in de presentatie aan het Investment Advisory Committee. Ik heb het financieringsdeel van de kosten geschat op 25%. De resterende kosten zijn zoekkosten van de general partner.
[AB] , [AC] , [AD] , [AE]: Volgens [As] zijn er geen formele overeenkomsten opgesteld met betrekking tot deze adviseurs. Alle aanwezige documentatie (de facturen, rd) met betrekking tot deze opdrachten is reeds verstrekt. Deze adviseurs hebben industrieel/technisch advies gegeven met betrekking tot de [N] . Ze hebben onder meer geassisteerd bij het industriële/technische due diligence dat [X] heeft uitgevoerd op de [N] .
6.Eindconclusie Belastingdienst
rente-aftrek op de aandeelhoudersleningenvan [H] ter grootte van € 135 miljoen is vermeld in §4.7 van deze notitie. De rentecorrectie bedraagt in 2011 € 15.636.270. Van dit bedrag is in de ingediende aangifte Vpb € 13.157.632 aangemerkt als niet aftrekbaar, zodat de belastbare winst in de aangifte moet worden verhoogd met € 2.478.638.
acquisitie- en financieringskostenvermeld. De meeste kosten zijn kosten van de general partner [H] Limited (87%). Van de overige kosten kan 6% worden aangemerkt als aankoopkosten deelneming (niet aftrekbaar) en 7% als financieringskosten (aftrekbaar).
volgens aangifte)
€ 354.761-/- - -
€ 2.532.543 € 3.419.602 € 3.932.942
€ 3.862.679 € 8.278.916 € 10.174.093
In totaal betreft de rente op de achtergestelde leningen € 15.636.270. Een bedrag van € 2.478.638 is in aftrek gebracht omdat dit rente betreft op de leningen van de familie [N] en managers.
€ 354.761 -/-
2.532.543
Voorts vult het Hof de hiervoor vermelde feiten als volgt aan.
The Fund:
The Fund is being established to make primarily controlling investments or co-controlling investments alongside other investors in a diversified portfolio of infrastructure and related assets. (…)
Fund Structure
The Fund will be constituted by [J] and [K] which are English limited partnerships together with one or more additional investment entities in order to meet the specific needs of Investors. (…)
Committed Capital:
The Fund is seeking to raise up to EUR 1 billion in Commitments (…) although the General Partner reserves the right to accept Commitments in excess of this amount.
The General Partner will be [AK] (General Partner) LP, a Guernsey limited partnership (the general partners of which will be [H] Limited, a Guernsey limited company and [AL] GmbH & Co. KG, a German limited partnership). The General Partner shall be provided with investment advice by [T] together with its subsidiaries.
(…)
Appendix 1 – Definitions
(…)
“Commitment” means the amount which Investors agree to make available to the Fund for investment and working capital purposes (…);
(…)
“ [H] ”or “Fund” means the limited partnerships and/or other investment vehicles constituting [H] as more particularly described in this Memorandum;”
(…)
(C) The business of the Partnership is to carry on the business of investing and monitoring the performance of those investments as part of the Fund (known as “ [F] ”) and to carry out all functions and acts in connection therewith in partnership.
(…)
1. DEFINITIONS
(…)
(v) “Commitment” means, in respect of each Limited Partnership, the aggregate of the Capital Contribution and the Loan advanced and agreed to be advanced by such Partner (…);
(…)
(xx) “Fund” means the fund known as “ [F] ” being comprised of the aggregate amount of (i) the commitments to the Partnerships; (ii) (…) and (iii) (…);
(…)
(uuu) “Loan” means, in respect of a Limited Partner or the General Partner, the aggregate amount (if any) of the interest-free subordinated loan advanced or agreed to be advanced (as the context may require) to the Partnership or the General Partner, as applicable;
(…)
4. LOANS
(…)
4.2 Currency, Interest and Repayment
(…)
(b) No interest shall be paid or payable by the Partnership upon any Loans, advanced to the Partnership by the Partners. Instead any Loans which are drawn down by the General Partner prior to the completion of an Investment will, where possible, be invested in Cash Deposits. Any income earned thereon will not be distributed in accordance with clauses 7 and 8 but insread will be allocated to Partners pro rata to their Commitments and distributed to such Partners at the end of each Accounting Period or earlier at the sole discretion of the General Partner except that such income may be retained by the General Partner in order to meet future drawdowns from Limited Partners.
(…)
7.1 Determining Amounts of Income, Capital and Losses to be Allocated
For the purposes of determining the amount of Income and Capital which shall be allocated between the Limited Partners, the General and the Special Limited Partner the following provisions shall apply:
(a) After the payment of or provision for fees, costs and expenses (…), or the payment of or provision for liabilities howsoever arising, all Income and Capital (…), shall be allocated as follows:
(i) first, to the General Partner in respect of amounts allocable (…)
(ii) secondly, to the Limited Partners (and the General Partner) pro rata to their Commitments (…) to pay the Acquisition Cost of Invesment which have been realized (…);
(iii) thirdly, to the Limited Partners (and the General Partner) pro rata to their Commitments until cumulative allocations of Income and Capital to such Limited Partners represent a return at the rate of 6% per annum (…) on the amount of Commitments drawndown (…);
(iv) fourthly, to the Limited Partners (and the General Partner) pro rata to their Commitments in payment of amounts equal to the Realised Investment Proportion of all Partnership Expenses (…);
(…)
(ix) ninthly (…)
Until the entire amount of the Loans from the Limited Partners shall have been repaid, all distributions of Capital and Income made by the Partnership to the Limited Partners shall be applied in or towards repayment of the Loans outstanding from time to time, in proportion amongst the Limited Partners pro rata to their respective Commitments (…).
The General Partner shall not be obliged to cause the Partnership to make any distribution pursuant to this clause 8:-
(i) unless there is cash available therefore;
(ii) which would render the Partnership insolvent;
(…)
(iv) (…);
(…)
11. ACCOUNTS, REPORTS AND AUDITORS
(…)
11.2 Reports
(…)
(b) Subject to any legal or regulatory requirements the General Partner may in lieu of preparing reports in respect of the Partnership under clause 11.1 and 11.2 prepare a single report in respect of the investments of the Fund provided that such report and accounts contain the same information as would have been provided had they been prepared in accordance with clause 11.1 and 11.2(a) above and are sent to each Limited Partner within the same time period as that set out in clauses 11.1 and 11.2(a).”
We hereby declare, represent and warrant that:
(…)
4.8 we are aware that an investment in the Partnership involves substantial risks including the risk of a complete loss of our investment and have determined that a limited partnership interest in the Partnership is a suitable investment for us (…).”
In dit bericht van [Am] , de aanbieder van de Mezzanine Facility, aan (onder meer) [T] (het Hof begrijpt: de General Partner dan wel [T] ; zie ook onder 2.2) van 27 oktober 2010 is onder meer het volgende vermeld:
At this juncture we are focusing on a senior debt only structure. The inclusion of mezzanine debt would slightly reduce the available amount of senior debt thereby pushing up the cost of the mezzanine debt beyond its nominal cost. In our opinion, it is unlikely to leverage the expected equity returns you indicated last week and is therefore, for this transaction, not an attractive source of financing.”
17.1. Commitment Fee
(…)
17.2 Arrangement Fees
Subject to a Utilisation being made under this Agreement, the Parent shall pay to the Arrangers an arrangement fee in the amount and at the times agreed in a Fee Letter.”
We refer to a facilities agreement dated on or about the date of this letter (…).
(…)
This is a Fee Letter referred to in Clause 17.2 (
Arrangement Fee) of the Facilities Agreement.
1. ARRANGEMENT FEE
(a) The arrangement fee payable under Clause 17.2 (
Arrangement Fee)of the Facilities Agreement is € 8,400,000 being an amount equal to 4.00 per cent (4.00%) of the Total Commitments as at the date of the Facilities Agreement (…).
(…)
(a) You hereby authorize the Agent to deduct the Arrangement Fee on the date of the first Utilisation of any of the Facilities, from the proceeds of that Utilisation.”
The General Partner herewith submits the audited Report and Financial Statements of [H] (“the Fund”) for the year ended 31 December 2011. The Financial Statements have been prepared in accordance with Clause 11.2(b) of the Limited Partnership Agreements of the Partnerships constituting the Fund.
(…)
Purpose
The purpose of the Fund is to carry on the business of investing and monitoring the performance of such investments (…).
(…)
General Partner of the General Partner
The General Partner, [H] (General Partner) LP, is itself a limited Partnership which acts through its own General Partner, [H] Limited. The Directors of [H] Limited (…) are as follows:
[AM]
[AN]
[AO]
(…)
1. Organisation and purpose
The Fund comprises [H] (No. 1) LP (the “No. 1 Partnership”), [Ae 1] LP (from 14 January 2011), [H] (No. 2) LP (the “No. 2 Partnership”), [H] (No. 3) LP (the “No. 3 Partnership”) and [H] (No. 4) LP (the “No. 4 Partnership”) (together “the Fund”). The No. 1, No. 2. No. 3 and No. 4 Partnerships invests in parallel under the terms of the [H] Co-Investment Deed dated 17 November 2008. [Ae 1] LP (the “Side Car Vehicle”) was established for the purpose of making investments alongside [H] (No. 1) LP, such that investors in [H] (No. 1) LP may, in certain instances, make a portion of their investment through the Side Car Vehicle rather than through the No. 1 Partnership.
(…)
2. Principal accounting policies
(a) Basis of accounting(…)
(b) Investments(…)
The General Partner considers that investments in subsidiaries and associates are held as part of an investment portfolio with a view to ultimate realization of capital gains.
(…)
(h) Income(…)
Certain investments held by the Fund bear interest but are subordinated to the secured bank lenders and mezzanine lenders of the relevant investment. Income may only be received by the Fund if approved by such lenders and therefore may be considered to be equity related in nature. Accordingly the income on these instruments is recognised on the same basis as that for equity shares, specifically when lender approval has been obtained and all necessary conditions for payment have been met.”
Voorts is in het financial report een accountantsverklaring opgenomen ( [accountant] ), welke onder meer als volgt luidt:
To the fullest extent permitted by law, we do not accept or assume responsibility to anyone other than the Fund and the partners as a body (…).”
(…)
[AM] (…)
[AP] (…)
[AN] (…)
[AQ] (…)
(…)
As at 31 December 2011
EUR Note
2011Non Current Assets 2
105,595,997Loan Receivable 105,595,997
(…) (…)
(…)Total Net Assets
106,363,944
Share Capital (…) 101
Share Premium (…) 95,342,517
Reserves (…)
11,021,326Total Shareholders’ Equity
106,363,944
(…)
2. Loan Receivable
(…)
On 31 January 2011 the Company entered into an intercompany loan agreement with [X] B.V. (…). The Company is to provide 70.52881% of three facilities, A- EUR 50,000,000; B – EUR 45,000,000; C – EUR 40,000,000 to [X] B.V.”
Naar onze mening hebben wij voldaan aan een onderbouwing van de zakelijkheid van de voorwaarden van de achtergestelde leningen zoals vereist onder art. 8b Vpb. Echter om tegemoet te komen aan uw vraag is [X] momenteel bezig met het verzamelen van een nadere onderbouwing. We zullen u hierover zo snel mogelijk separaat (…) informeren.”
(…)
3.1. Selection of transfer pricing method
(…)
Based on information provided by [belanghebbende] management, we identified one potential internal comparable within the group, namely a credit facility received in 2011 by [W] B.V. from a syndicate of six banks (…) (hereinafter referred to as “the Banks”). [W] B.V. has provided the Banks with a securitization by means of a pledge of the shares in [W] B.V. Furthermore, the intercompany Loans are subordinated to the credit facility received from the Banks. Therefore, the Lenders which provided the intercompany Loans to [belanghebbende] bear higher credit than the Banks in relation to the credit facility. Regarding pricing arrangements, the credit facility agreement also indicated that in addition to the interest rates, the borrower also has to pay commitment fees (quarterly) and combined facility and security agent fee (annually). This implies that due to the differences in characteristics, contractual terms and economic circumstances, the credit facility received from the third party deemed not to be comparable to the intercompany Loans.
Hence, in the absence of internal CUPs, our analysis was based on the identification of external CUPs (…).
3.2. Estimation of [belanghebbendes] credit rating
(…)
To determine the credit rating of [X] B.V., we have used a Ratio-Inferred-Rating (“RiR”) model. The RiR model allows the estimation of the creditworthiness of a company by comparison with other companies which are publicly rated, based on a number of (key) financial ratios.
(…)
Overall credit rating (estimated) CCC+
(…)
3.3. Interest rate benchmarking
3.3.1. Introduction
In order to benchmark the interest paid by [belanghebbende] in relation to the Loans, we have performed a search on Bloomberg. (…)
However, the data published by Bloomberg does not cover the whole spectrum of issuer creditworthiness. For instance, Bloomberg does not publish composite yield curves for corporate debt rate “CCC+” (and denominated in EUR).
(…)
(…)
Hence, the linear extrapolation exercise performed is likely to underestimate the interes rate that a CCC+ rated company would have paid in third party transactions.
Furthermore, as Loan B is subordinated to Loan A, and Loan C is subordinated to Loan A and B, the level of risk attributed to each Loan is different. Therefore, the interest rate applied on Loan B is expected to be higher than the interest rate applied on Loan A. Similarly, the interest rate applied on Loan C is expected to be higher than the interest rate applied on Loan B. Based on our practical experience, the subordination premium applied on interest rates ranges at least from 0.5% to 1.5%. This implies that interest rate applied on Loan A should be increased by 0.5%-1.5% for determining the interest rate on Loan B, and accordingly increased by 1%-3% (which equals to two subordination premiums) to determine the interest rate on Loan C.”
In antwoord op vragen van de rechtbank verklaart de gemachtigde van eiseres:(…)
Verweerder zegt dat [H] een open fonds voor gemene rekening is. Wij bestrijden dat, [H] is een closed fonds.
(…)
en verklaart verweerder(…)
Wij komen uit op een open fonds voor gemene rekening. Nu er geen oprichtingsakte is, is het een open fonds. Er zijn meerdere fondsen aan verbonden. Er wordt niet voldaan aan artikel 2, tweede lid, van de Wet Vpb dus [H] kan alleen een open fonds voor gemene rekening zijn. Voor vervreemding is dan niet de toestemming van alle deelgerechtigden vereist, daar komt het dan op neer.
Dat wij [H] eerder in de stukken als een limited partnership hebben aangeduid is een (…) fout.
(…)
Het feit dat de investeerders als limited partners verbonden zijn staat er niet aan in de weg om het fonds als open fonds aan te merken. Integendeel, het is een subfonds. Zo is het tegenwoordig heel vaak. Bijna alle fondsen zijn paraplufondsen, daarin zitten ongeveer 300 soorten aandelen. Het fenomeen subfonds is meer regel dan uitzondering. Wij kennen ook Nederlandse subfondsen, die doen gezamenlijk één aangifte want feitelijk is het één fonds. Zij krijgen dan ook één aanslag opgelegd. In feite is dat ook hier het geval. (…) In welk subfonds de investeerders terecht komen maakt ze dan ook niet uit. Duitse beleggers mogen alleen in specifieke fondsen investeren omdat ze anders administratieve problemen ondervinden bij het doen van aangifte. (…)
Bij eiseres is sprake van één beleggingsbeleid en één management.”
Standpunt belanghebbende met betrekking tot de aftrekbaarheid van de acquisitie- en financieringskosten
(…)
[An] (€ 3.000.000)
De [An] fee van in totaal € 3.000.000 bestaat uit een [Ana] met betrekking tot verschillende werkzaamheden die zijn uitgevoerd door [AnA] M&A (€ 2.850.000). Daarnaast is er een loan syndication fee (€ 150.000) in rekening gebracht.
De loan syndication fee van € 150.000 heeft volledig betrekking op diensten van de [An] in het kader van de bankfinanciering aan [Ad] B.V. Zodoende zouden deze kosten volledig moeten kwalificeren als directe financieringskosten en als zodanig volledig aftrekbaar moeten zijn in 2011.
(…)
- [An] fee: In 2011 is een bedrag van € 430.174 aan [An] kosten afgeschreven. Wij zijn van mening dat de volledige [An] fee van € 3.000.000 aftrekbaar zou moeten zijn in 2011. Zodoende leidt dit tot een extra aftrek van € 2.569.826.
- Financieringskosten: In 2011 is een bedrag van € 1.204.488 aan financieringskosten afgeschreven. Dit betreft de afschrijving op de arrangement fee van € 8.400.000 die aan de banken is betaald voor de Senior Facility. Wij zijn van mening dat de arrangement fee volledig aftrekbaar zou moeten zijn in 2011.”
Wel maak ik bezwaar tegen het oordeel dat sprake is van risicodragend vermogen. Het Hof houdt mij voor dat dit niet eerder is aangevoerd. Waar het volgens mij om gaat is het volgende. De investeerders leggen geld in. [F] beslist of het kapitaal wordt dan wel leningen. Daar wordt de hele structuur omheen gebouwd. De investeerders vertrouwen op de allocatie eigen vermogen/vreemd vermogen. Welke allocatie? Dat is de allocatie van gelden die het fonds doet binnen de structuur. Op de vraag van het Hof of investeerders bij bijvoorbeeld een investering van 10 miljoen euro het geld uit handen hebben gegeven ter goeddunken van het fonds, antwoord ik als volgt. Dat klopt; het beheer is in vrije hand van [F] . Op de vraag van het Hof of het aan [F] door investeerders gecommitteerde vermogen het vermogen van de investeerders heeft verlaten, antwoord ik dat dit klopt. [F] beslist in welke partnerships wordt geïnvesteerd.
(…)
Ik moet u het antwoord daarop schuldig blijven. [AR] [
Hof: bestuurder van belanghebbende] gaf zojuist non-verbaal aan dit ook niet te weten. Ik denk dat [F] voor het doen van een investering in beeld brengt, heel nauwlettend gaat modelleren, welk rentepercentage een onderneming kan betalen en nog kan dragen; in dit geval triple c. Achteraf is gebleken dat het rentepercentage in ieder geval juist is bepaald.
(…)
Op de vraag van het Hof wie de feitelijke bestuurders zijn van de general partner, antwoord ik als volgt. In 2011 waren dat [AM] en [AN] . Waren zij in dienstbetrekking en zo ja waar? Zij waren in dienstbetrekking bij [I] Management Limited te Guernsey. Deze Ltd. is een zogenoemde ‘employment entity’. Wie is aandeelhouder van deze Ltd.? Dat zijn de eigenaren van [F] ; voor een deel [g] partners en voor een deel de [g] familie.”
ECLI:NL:GHAMS:2020:1407]. Daarin wordt door het Hof onder andere uitleg gegeven aan het begrip ‘groep’. Bij een vergelijkbare redenering stel ik mij voor dit jaar op het standpunt dat [Aj] en het management buiten de groep vallen. Het belang is een stuk geringer; bovendien is [Aj] een in Nederland gevestigde vennootschap en is zodoende sprake van een compenserende heffing. Voorts kan het Hof voor wat betreft de aan [Aj] verschuldigde rente die dan in zoverre aftrekbaar is, voor dit jaar voorbij gaan aan de borgstellingsanalogie; de discussie zakelijke/onzakelijke lening speelt dus voor wat betreft de lening van [Aj] hier eigenlijk niet. Het Hof kan uitgaan van de cijfermatige conclusie in het verweerschrift in hoger beroep. Op praktische gronden, kan het Hof ervan uitgaan dat de door [Aj] verstrekte Loan Notes zakelijk zijn. Indien het Hof zou vaststellen dat sprake is van een deelnemerschapslening, zullen de bij [Aj] in aanmerking genomen rente-inkomsten ambtshalve worden verminderd.
(…)
Over de onzakelijk lening. Ik heb daarvan de bewijslast. In dit verband verwijs ik naar de Bank Base Case (BBC), genoemd op pagina 20 van het eindrapport. Op de vraag van het Hof nader de in de BBC genoemde gegevens, toe te lichten, reageer ik als volgt. De cijfers zijn gebaseerd of ontleend op of aan de investeringsbeslissing van [F] om wel of niet over te gaan tot de aankoop van [N] . Die investeringsbeslissing is een document van 9 november 2010. Het document staat in het eindrapport vermeld. Ik zoek het bijlage nummer erbij. In private equity draait alles om cash. Voor de komende 5/6 jaar worden er prognoses gemaakt. In dit geval van december 2011 tot december 2018. Op basis van een voorzichtige bank prognose zijn banken bereid om bepaalde hoeveelheden geld te lenen. In 2011 was dat ongeveer 50 procent. Van de private equity investeerder wordt een minimum ‘equity contribution’ van 45 procent verlangd. Deze prognose heeft betrekking op de financiële afspraken; er wordt gekeken of er voldoende liquiditeit is om de rente op bankschulden te betalen en of er voldoende liquiditeit is om het aflossingsschema te volgen. ‘ICR’ staat voor Interest Coverage Ratio. Gekeken wordt hoeveel keer de rente kan worden betaald uit de EBITDA. Daarover worden waarden afgesproken. Dat de ICR oploopt houdt verband met het verdienmodel van private equity. Het doel is om de kasstroom van de target te verbeteren, om
In regel 2 zijn de leningen van de aandeelhouders (shareholderloans) verwerkt. De vraag is namelijk of er voor een bedrijf nog ruimte is om op de kapitaalmarkt te lenen. De vraag is dan wat voor een creditrating dat bedrijf heeft en wat de ICR dan zou zijn; de ICR is veel lager voor een shareholdersloan. Voor de aandeelhouders is dit minder relevant; zij worden betaald bij eventuele verkoop. Ook al blijft de ICR in dit scenario min of meer gelijk, dit is niet wat banken zullen accepteren. Bij een ICR van 2 wordt een bank al ‘zenuwachtig’. Op de vraag van het Hof waarop ik dit baseer, antwoord ik als volgt. Dat is gebaseerd op de bijgevoegde benchmark; die benchmark geldt als het minimum. De benchmark komt uit de facility agreement met de banken. Deze agreement behoort tot de stukken. Op de vraag van het Hof wat de benchmark-rente is die hoort bij een ccc rating, antwoord ik als volgt. Ik denk dat er geen leningen met kenmerken als de onderhavige aandeelhouderslening zijn te vinden in de databases waar dit type leningen worden geregistreerd. Er zijn geen met de aandeelhouderslening vergelijkbare leningen te vinden. Het betreft hier een benchmark van Bloomberg. De Belastingdienst heeft niet gegevens over of een database met leningen. Wij hebben soms licenties om een dergelijke database te raadplegen. Ik baseer mijn standpunt op het rapport van [As] zelf. Daarin is vermeld dat een zoekopdracht heeft plaatsgevonden in een database van Bloomberg en dat er geen vergelijkbare lening is gevonden.
Over de managementcase. De bank case betreft de voorzichtige case. Daar zit een head room in. Een managementcase is vaak veel positiever ingestoken met de prognoses. Er wordt uitgegaan van hogere omzetten, meer cashflow en dus een betere ICR. Maar ook als ik de ICR voor de managementcase uitwerk dan levert dit, in vergelijking met de bankcase, geen beter beeld op. Ik kom dan uit op ook tripple c of b of b -. Er komen geen bruikbare ‘comparables’ uit; er zijn geen on-gelieerde partijen te vinden die dit soort leningen zouden verstrekken. Dat je ze niet kan vinden, kan ook betekenen dat ze er gewoon niet zijn.”
3.3. Geschil in hoger beroep
(a) is het aangaan van de Loan Notes door belanghebbende als een onzakelijke handeling aan te merken, en
(b) zijn de voorwaarden waaronder de Loan Notes zijn aangegaan zodanig dat (één of meer van) die geldverstrekkingen zijn aan te merken als een zogenoemde onzakelijke lening en, zo ja: in hoeverre verhindert dit de aftrek van de in geschil zijnde rentelasten?
4.4. Beoordeling van het geschilCivielrechtelijke kwalificatie van de Loan Notes4.1.1. De rechtbank heeft omtrent de vraag of de Loan Notes civielrechtelijk als een lening moeten worden beschouwd dan wel of deze geldverstrekkingen slechts in schijn een lening zijn het volgende overwogen:
[H] uit haar eigen vermogen de overname van de [N] met 50% eigen vermogen zou financieren.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de achtergestelde leningen dienen te worden aangemerkt als schijnleningen, oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op het bovenvermelde toetsingskader ligt het op de weg van verweerder om te bewijzen dat in weerwil van de Intercompany Loan Agreements de wil van eiseres en de leningverstrekkers ( [W] , [Aa] , [Ab] en [Ag] , [Aj] B.V. en later ook de managers) was gericht op het verschaffen van kapitaal. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder genoemde feiten en omstandigheden - ook in onderlinge samenhang bezien - niet leiden tot de conclusie dat de werkelijke bedoeling van eiseres en de achtergestelde leningverstrekkers er niet op was gericht om een lening te verstrekken. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder stelt dat de vergoeding op de achtergestelde leningen winstafhankelijk is, dat de leningen zijn achtergesteld bij alle andere crediteuren en dat de leningen (gedurende de looptijd van de structuur) geen aflossingsverplichting kent, zodat in casu geen sprake is van een vaste looptijd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat, gelet op BNB 2018/60, de criteria voor de deelnemerschapslening niet materieel, maar formeel moeten worden beoordeeld en dat aldus
bezien geen sprake kan zijn van een deelnemerschapslening. De Intercompany Leningen hebben immers een vaste looptijd van 10 jaar minus twee werkdagen en de rentevergoeding is vast zodat de verschuldigdheid van de vergoeding niet winstafhankelijk is, aldus eiseres.
Ingeval een geldlening is verkregen van een lichaam waarmee de schuldenaar is gelieerd in de zin van artikel 8b, wordt voor de toepassing van het tweede lid geacht sprake te zijn van een van de winstafhankelijke vergoeding, indien rechtens dan wel in feite:
b. een vergoeding is overeengekomen die in belangrijke mate afwijkt van de vergoeding die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen.’
behouden. Ik denk hierbij in het bijzonder aan het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1988 (BNB 1988/217).’ (Kamerstukken II 2001/2002, 28 034, nr. 3, p. 27)
de tendens van het ontwikkelen van producten op het grensvlak van eigen en vreemd vermogen zou kunnen versterken. Omdat de jurisprudentie weinig mogelijkheden bood voor het herkwalificeren van een lening tot eigen vermogen, adviseerde de Studiegroep Vennootschapsbelasting in internationaal perspectief onder voorzitterschap van de oud-staatssecretaris van Economische Zaken mevrouw Van Rooy in het rapport Verbreding en verlichting van 11 juni 2001 (…) tot een nadere wettelijke invulling van de door de Hoge Raad gehanteerde criteria (BNB 1998/208 en BNB 1999/176). Randvoorwaarde daarbij was dat bancaire producten of transacties die niet fiscaal geïndiceerd zijn, zoveel mogelijk ongemoeid zouden worden gelaten en het Nederlandse bedrijfsleven internationaal niet uit de pas zou gaan lopen. Dit heeft geleid tot het opnemen van een bepaling in de Wet Vpb waarin is geregeld dat de vergoeding op een lening niet aftrekbaar is als die lening bepaalde in de wet omschreven kenmerken heeft van eigen vermogen.
ingevuld, met name in het arrest HR 11 maart 1998, nr. 32 240, BNB 1998/208. Hier vinden we een vergelijkbare formulering: »indien de lening wordt verstrekt onder zodanige voorwaarden dat de schuldeiser met het door hem uitgeleende bedrag in zekere mate deelheeft in de onderneming van de schuldenaar». Dit uitgangspunt wordt in dit arrest uitgewerkt in concrete criteria: «Aan deze voorwaarden is slechts voldaan, indien de vergoeding voor de geldverstrekking afhankelijk is van de winst, de schuld is achtergesteld bij alle concurrente schuldeisers en de schuld geen vaste looptijd heeft doch slechts opeisbaar is bij faillissement, surséance van betaling of liquidatie.» Het vervallen van de nadere specifieke wettelijke invulling van het begrip hybride leningen heeft tot gevolg dat volledig teruggevallen wordt op deze criteria en op de nadere invulling daarvan die in de jurisprudentie heeft plaatsgevonden en nog zal plaatsvinden.’
Uit bovenvermelde parlementaire stukken en de wetsgeschiedenis van artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet Vpb volgt dat de wetgever de invulling van de criteria ter beoordeling van de vraag of sprake is van een zogenoemde deelnemerschapslening, aan de belastingrechter heeft overgelaten. De wetgever heeft uitdrukkelijk aangegeven terug te vallen op het onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen aan de hand van de criteria die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld, namelijk dat de vergoeding voor de geldverstrekking afhankelijk is van de winst, dat de schuld is achtergesteld bij alle concurrente schuldeisers en dat de schuld geen vaste looptijd heeft doch slechts opeisbaar is bij faillissement, surséance van betaling of liquidatie.
Hierbij heeft de wetgever te kennen gegeven dat wordt teruggevallen op de nadere invulling van deze criteria die in de jurisprudentie heeft plaatsgevonden en nog zal plaatsvinden. In overeenstemming met deze bedoeling is in de eerste volzin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet Vpb volstaan met een abstracte formulering en is de nadere wettelijke invulling van de criteria (de tweede volzin van deze bepaling in verbinding met de leden 2 tot en met 4 van artikel 10 van de Wet Vpb), met ingang van 1 januari 2007 komen te vervallen, zodat ruimte bestaat voor nadere invulling van genoemde criteria in de rechtspraak.
aandelen in de target, zo volgt uit het Private Placement Memorandum. Verweerder stelt in dit verband voorts dat de Loan Notes onlosmakelijk zijn gekoppeld aan de aandelen in eiseres en dat ze niet afzonderlijk overdraagbaar zijn. De Loan Notes zijn verstrekt overeenkomstig de (indirecte) aandeelhoudersverhouding in eiseres.
leningen in dit verband zelfstandige betekenis moet worden ontzegd of dat in combinatie met de voorwaarden zoals vastgelegd in de overige overeenkomsten, zoals de Investment Agreement, de Intercreditor Agreement, de [AmA] en andere leningdocumentatie, de geldverstrekking afhankelijk is van de winst. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De omstandigheden dat de Loan Notes niet zelfstandig overdraagbaar zijn, dat deze onlosmakelijk zijn verbonden met de aandelen in eiseres en dat het rendement op de aandelen en de Loan Notes bij de afwikkeling in één bedrag of percentage kan worden uitgedrukt (IRR), kunnen niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een deelnemerschapslening. De achtergestelde leningen en daarop bijgeschreven rente zijn immers op grond van de bestaande voorwaarden preferent ten opzichte van de aandelen. De hoofdsom en de rente waren ook verschuldigd indien de [N] niet met (voldoende) winst zou zijn verkocht of indien sprake was geweest van een faillissement e.d. (volgens de overeenkomsten aangeduid als ‘Events of Default’). Indien het rendement hoger is dan de terugbetalingsverplichting op de Loan Notes dan dient het meerdere als
vergoeding voor het ledenkapitaal te worden beschouwd. De omstandigheid dat [H] , de investeerders en participerende managers de vergoeding die zij bij een exit of afwikkeling van hun positie in de [N] ontvangen vermoedelijk als een vergoeding voor de verstrekking van kapitaal zullen beschouwen en dat in de stukken wordt gerekend met één IRR, maakt evenmin dat de leningen onder zodanige voorwaarden zijn aangegaan dat deze feitelijk functioneren als eigen vermogen (vgl. Gerechtshof Amsterdam 18 april 2019, nrs. 18/00018 en 18/00019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1504, r.o. 4.8.5). Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat vanuit de bank bezien de Loan Notes op één lijn worden gesteld met eigen vermogen.
Gelet op bovenstaand arrest is deze benadering in zijn algemeenheid niet toegestaan. Voorts is geen sprake van zodanige feiten en omstandigheden dat in het onderhavige geval hierop een uitzondering moet worden gemaakt. Aan bedingen in de Intercompany Loan Agreements kan niet worden voorbijgegaan op de grond dat daaraan geen afzonderlijke betekenis moet worden toegekend.
Zakelijkheid van het door belanghebbende aangaan van de Loan Notes
Ter onderbouwing betoogt verweerder dat eiseres niet betrokken is geweest bij de acquisitie of overname van de [N] . De financiering hiervan is door [F] gearrangeerd en door eiseres voetstoots geïmplementeerd. Er zijn geen aanwijzingen dat eiseres een afweging heeft gemaakt omtrent de voorwaarden van de achtergestelde leningen. Een dergelijke afweging had volgens verweerder in de rede gelegen, vanwege de invloed van de rentelast op het resultaat. Na aftrek van rente is sprake van een structurele verliespositie bij eiseres, hetgeen de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt. Feitelijk kunnen de hoofdsom en de vergoeding alleen worden terugbetaald bij een succesvolle exit. Een rationeel handelend ondernemer verkoopt zijn bedrijf niet om de rente te betalen, zo stelt verweerder. Volgens de verweerder beschikt eiseres weliswaar
over keuzevrijheid waar het de financiering van haar onderneming betreft, maar die vrijheid wordt beperkt daar waar geen redelijk denkend ondernemer kan volhouden dat de financieringsuitgaven ten volle met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming zijn gedaan. Een rationeel handelende ondernemer als eiseres zou zich realiseren dat het risico bestaat dat de ontwikkeling van haar operationele winst niet structureel gelijke tred zou kunnen houden met de rente op de Loan Notes. Nu de rente op de Loan Notes naar derden toe de facto geen werking en geen betekenis heeft, concludeert verweerder dat de lasten alleen maar zijn gemaakt om de aandeelhouders te gerieven.
bevestigt de bij het aangaan van de achtergestelde leningen gemaakte prognose dat eiseres aan al haar verplichtingen kan voldoen, aldus eiseres.
artikel 3.8 van de Wet IB 2001. In het systeem van de Wet Vpb ligt immers besloten dat een belastingplichtige keuzevrijheid heeft bij de vorm van financiering van een vennootschap waarin zij deelneemt (HR 5 juni 2015, nr. 14/00343, ECLI:NL:HR:2015:1460, BNB 2015/165, r.o. 3.1.3; dit arrest wordt hierna aangeduid als BNB 2015/165).
verstrekkingvan de Loan Notes onzakelijk is. In het Renpaardenarrest was de vraag aan de orde of kosten die een onderneming heeft gemaakt voor reclame, welke kosten naar hun aard – bezien in relatie tot de ondernemingsactiviteiten van de belanghebbende – een zakelijk karakter hadden, volledig aftrekbaar waren.
In genoemd arrest heeft de Hoge Raad beslist dat de gemaakte uitgaven slechts dan een zakelijk karakter ontberen en derhalve niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht, indien en voor zover deze zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Gegeven hetgeen is overwogen onder 4.3.4.1 laat zich een Renpaarden-toets ter zake van de verstrekking van de Loan Notes niet goed voorstellen. Een handelen in het kennelijke fiscaal concernbelang kan niet worden gelijkgesteld met een bevredigen van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouders als zodanig, zoals dat aan de orde was in (onder meer) het Renpaardenarrest (vgl. Hof Den Haag 2 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA: 2019:2830, r.o. 5.2, en Advocaat-Generaal Wattel, conclusie van 3 juli 2020, ECLI:NL:PHR: 2020:672, pt. 5.9).
Dat de ter zake van de activa gemaakte keuze ertoe leidt dat rente in mindering komt op in Nederland aan de heffing onderworpen resultaat en dat die rente wordt genoten door op Guernsey gevestigde en aldaar voor deze rente niet aan een (compenserende) heffing onderworpen lichamen, maakt dat niet anders. Een en ander nog daargelaten of voor toepassing van het Renpaardenarrest ter zake van de verstrekking van de Loan Notes enige ruimte is, naast de – naar vaste jurisprudentie – als limitatief te beschouwen uitzonderingen op de regel dat de civielrechtelijke kwalificatie van een geldverstrekking leidend is voor de daaraan te verbinden fiscaalrechtelijke gevolgen (HR 27 januari 1988, nr. 23.919, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744, r.o. 4.2 tot en met 4.4; vgl. Advocaat-Generaal, conclusie van 17 december 2020, 20/02096, ECLI:NL:PHR:2020:1198, onder 1.8, 1.9, 5.11 en 5.12).
(€ 210.000.000) en Loan Notes (€ 135.000.000); vgl. het overzicht op p. 11 van de Eindrapportage [X] BV (‘Beoordeling Overnamefinanciering 2011’) van de inspecteur van 2 maart 2016, als vermeld onder 2.7. Deze opstelling lijkt geen ruimte te laten voor de door de inspecteur gestelde substitutie van Loan Notes door de faciliteit van het bankensyndicaat.
voorwaardenwaaronder de Loan Notes zijn verstrekt zakelijk zijn. Bij de beantwoording van deze vraag ziet het Hof voor het Renpaardenarrest (ook) geen functie, nu de beoordeling van de zakelijkheid van de voorwaarden van een lening wordt beheerst door (in het bijzonder) de onzakelijke leningenjurisprudentie. De toetsing van de Loan Notes aan de in deze jurisprudentie ontwikkelde criteria volgt hierna in rechtsoverweging 4.4.1 en volgende.
Voor zover verweerder met zijn stelling dat de Loan Notes onzakelijk zijn heeft bedoeld te betogen dat die geldverstrekking (in wezen) geen lening maar een kapitaalverstrekking is, verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent hierboven inzake schijnlening en deelnemerschapslening is overwogen. Zoals eiseres terecht betoogt, is er niet een vierde uitzondering mogelijk op de regel dat de civielrechtelijke vorm beslissend is voor de kwalificatie van een geldverstrekking als hetzij een lening, hetzij een kapitaalverstrekking. Voor zover verweerder in het kader van de beoordeling van de zakelijkheid van de (voorwaarden van de) leningen betoogt dat een redelijk denkend ondernemer de rentelasten als hier aan de orde niet op zich zou hebben genomen en dat sprake is van aandeelhoudersmotieven, verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven is geoordeeld onder
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat er geen derden te vinden zouden zijn die op dezelfde voorwaarden en onder dezelfde omstandigheden tot verstrekking van de Loan Notes bereid zouden zijn geweest. De voorwaarden zijn naar het oordeel van de rechtbank at arm’s length. Daartoe wijst de rechtbank op de rendementsprognose die ten tijde van de verstrekking van de achtergestelde leningen is opgemaakt, de transfer pricing documentatie die eiseres heeft overgelegd en het aanbod destijds voor een Mezzanine financiering tegen een hoger rentepercentage dan dat van de achtergestelde leningen. De omstandigheid dat de transfer pricing documentatie dateert van 15 december 2014 en derhalve achteraf is opgemaakt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat de voorwaarden voor de achtergestelde leningen at arm’s length zijn, vindt bevestiging in de feitelijke gang van zaken bij de verkoop van het belang in de [N] in 2015, waarbij de Loan Notes, inclusief de bijgeschreven rente, zijn afgelost terwijl daarnaast op de aandelen een aanzienlijk rendement is gerealiseerd. Verweerder heeft in het licht van dit een en ander onvoldoende naar voren gebracht om tot een ander oordeel te komen. Ook in dit verband dient voor ogen te worden gehouden dat de bedrijfsvoering van eiseres gericht is op het behalen van capital gains met verkoop van de [N] . Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden in de door hem ingenomen stellingen en gemaakte prognoses.
4.4.6. In het kader van het door de inspecteur verrichte onderzoek naar (onder meer) de zakelijkheid van de Loan Notes heeft belanghebbende de inspecteur desverlangd, en ter onderbouwing van de wijze waarop ten tijde van het aangaan de voorwaarden van de Loan Notes tot stand zijn gekomen, verwezen naar een (naar het Hof begrijpt) in 2010 door [Am] aangeboden Mezzanine (hierna: de Mezzanine).
Hof: bedoeld is de e-mail van [Am] aan (onder meer) Equity Partners van 27 oktober 2010] – geen stukken zijn overgelegd. In de loan notes ontbreken de ook bij Mezzanine Facilities gebruikelijke leningvoorwaarden zoals financial covenants, equity cures en debt-for-equity swaps. De leningovereenkomsten bestaan uit 12 bladzijden, terwijl de banken 289 pagina’s nodig hebben om de voorwaarden voor de [AmA] te beschrijven.
Ik heb de Financial Covenants van de [AmA] ingebouwd in de (voorzichtige) bank case en de (optimistische) management case van de [N] . Zelfs in de management case zou de [N] door de rentelasten op de intercompany loans op ratio’s uitkomen die horen bij bedrijven met credit rating CCC (non-investments grade, extremely speculative). In dat geval zouden ongelieerde kredietverstrekkers maatregelen eisen, zoals debt-for-equity-swaps.
Uit de prognoses blijkt dat ondanks de verwachte EBITDA-toename de rentelasten onevenredig stijgen vanwege het rente-op-rente effect. In ongelieerde verhoudingen zou de EBITDA-stijging een reden zijn om de schulden te herfinancieren en betere voorwaarden / lagere rentemarges te bedingen bij de banken. Bij de [N] leidt de excessieve financiering met interne leningen tot steeds hogere rentelasten en slechts een marginale verbetering van de interest coverage ratio. Alleen de aandeelhouder die tevens de interne lening verstrekt, zou kiezen voor een dergelijke financieringswijze die ten koste gaat van zijn rendement op de gewone aandelen.”
Uit de door partijen in eerste aanleg overgelegde correspondentie maakt het Hof op dat nadere informatie over de totstandkoming van de voorwaarden van de Loan Notes ten tijde van het aangaan van die leningen ontbreekt. De verklaring van belanghebbende ter zitting van het Hof bevestigt dit beeld (zie onder 2.13.1).
Voor de Loan Notes geldt daarentegen dat deze zijn achtergesteld bij de financiering door het bankenconsortium en dat er door de geldverstrekkers geen zekerheden zijn bedongen.
Daarbij is opgemerkt dat een lineaire extrapolatie waarschijnlijk de hoogte van de rente onderschat die een onderneming met een CCC+-rating in derdenverhoudingen verschuldigd zou zijn. In het benchmark-rapport is voorts niet vermeld of bij de waardering op CCC+ ook de achterstelling ten opzichte van de kredietfaciliteit van het syndicaat van banken mee in aanmerking is genomen (vgl. uitspraak rechtbank onder 18). Het benchmark-rapport concludeert op basis van de lineaire extrapolatie tot een zakelijke rente van de Loan Notes van 10,64%.
Gelet op hetgeen hiervoor is vermeld, de rente van 12% boven Euribor die voor de Mezzanine verschuldigd zou zijn, (voor zover al bekend) de nadelige verschillen van de Loan Notes ten opzichte van de Mezzanine (zoals de omvang van de lening en de achterstelling van de Loan Notes), het ontbreken van objectieve ‘comparables’, en de twijfel die in het bench mark-rapport over de gehanteerde methode is geuit, biedt het bench mark-rapport naar het oordeel van het Hof geen onderbouwing van de ter zake van de Loan Notes overeengekomen rente.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het Hof hierna – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – ervan uitgaan dat de Loan Notes onzakelijke leningen zijn.
Nu, verondersteld dat de Loan Notes onzakelijk zijn, belanghebbende zich tegen dit percentage verder niet heeft verzet, zal ook het Hof van dat percentage uitgaan.
Zo al rechtsoverweging 3.5.2 van het arrest BNB 2013/149, zoals de inspecteur bepleit, spiegelbeeldig moet worden doorgetrokken naar de debiteur, met dien verstande dat dan de debiteur geen hogere rente dan de waarde in het economische verkeer van de geïmputeerde rente verschuldigd zou zijn, leidt dat in het onderhavige geval derhalve niet tot een lagere renteaftrek dan op basis van een rente van 2,5%.
bepaald dat de General Partner de ‘investment policy guidelines’ van artikel 6 van de LPA’s in acht moet nemen en dat de LP’s de General Partner onder omstandigheden uit zijn functie kunnen zetten (artikel 10.2 van de LPA’s).
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat [H] op zichzelf niet is aan te merken als een Limited Partnership; hetgeen hierover staat vermeld in onderdeel 4.1.1 van het verweerschrift is te beschouwen als een verschrijving. Verweerder heeft zich evenwel nader op het standpunt gesteld dat [H] is te beschouwen als een open fonds voor gemene
In dat verband wijst de inspecteur erop dat de investeerders hebben geïnvesteerd in [J] (het Hof volgt de afkortingen van de uitspraak van de rechtbank) en dat de deelname in – de (zo stelt de inspecteur) ten opzichte van [J] onzelfstandige – [Ae 2] zonder deelname in [J] civielrechtelijk onmogelijk is. Bovendien worden ook alle rechtshandelingen ten aanzien van [Ae 2] , evenals die van de overige Limited Partnerships (hierna ook: de LP’s), door [H] (General Partner) LP (hierna: de General Partner) verricht. Volgens de inspecteur volgt uit de door hem in zijn verweerschrift in eerste aanleg vermelde jurisprudentie over ‘samenwerkende groep’ (waaronder HR 19 april 1967, BNB 1967/135 en – als het meest recent vermeld – HR 23 februari 2000, BNB 2000/149) dat:
4.5.2.2. In het onderhavige geval houden de LP’s, afzonderlijk beoordeeld, minder dan 1/3e deel in belanghebbende. Van verbondenheid is volgens de inspecteur desondanks sprake, omdat de LP’s als samenwerkende, parallel investerende, groep kunnen worden beschouwd. Alle LP’s hebben, aldus de inspecteur, hetzelfde doel voor ogen, bij de uitvoering waarvan de General Partner – kort samengevat – een centrale en allesbepalende rol vervult.
Fraus Legis4.7.1. De rechtbank heeft de vraag of toepassing van het leerstuk fraus legis aan de aftrek van de over de leningen verschuldigde rente in de weg staat als volgt beoordeeld:
De rechtbank overweegt voorts dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wet werken aan winst door de minister van Financiën is bevestigd dat fraus legis naast artikel 10a van de Wet Vpb alleen kan worden toegepast in uitzonderlijke situaties, waarbij de grens van geoorloofde belastingbesparing duidelijk is overschreden en dat toepassing van fraus legis ten aanzien van renteaftrek zich in de praktijk niet snel zal voordoen (Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 8, p. 45):
wetgever mogelijke fiscale overwegingen die aan de gekozen financiering ten grondslag liggen, als passend binnen die vrijheid, heeft aanvaard.
[N] volgende jaren heeft dit geleid tot een aanzienlijke erosie van de Nederlandse heffingsgrondslag. De rechtbank verwijst hiervoor naar de in onderdeel 21 weergegeven geconsolideerde verliezen in de jaren 2011-2014.
rentelasten zijn verrekend met winsten van de overgenomen [N] door vorming van een fiscale eenheid, hetgeen juist een aanwijzing is dat belastingverijdeling het doorslaggevende motief is geweest voor het aangaan van de achtergestelde leningen en de omleiding.
Voor zover eiseres betoogt dat maar eenmalig financiering kan worden verstrekt bij het ontstaan van het concern en niet aan het criterium van de herhaalbaarheid wordt voldaan, volgt de rechtbank haar evenmin. Vaststaat immers dat [H] gebruik heeft gemaakt van een vergelijkbare structuur, met dien verstande dat de betrokken rechtsvormen zijn aangeduid als ‘ [AJ] ’ in plaats van ‘ [X] ’ (zie onderdeel 29 van deze uitspraak). Bovendien konden binnen de bestaande structuur voor andere overnames opnieuw rentedragende leningen in het leven worden geroepen waarmee op dezelfde wijze de belastinggrondslag zou zijn uitgehold. [H] was – onder meer gelet op het Private Placement Memorandum (zie onderdeel 1.3 van deze uitspraak) - gericht op het behalen van capital gains met investeringen in ondernemingen, zodat herhaalbaarheid besloten ligt in de bedrijfsvoering van [H] .
en strekking van artikel 10a van de Wet Vpb en – meer algemeen – met de mede aan deze bepaling ten grondslag liggende grondgedachte (vgl. Gerechtshof Amsterdam 18 april 2019, nrs. 18/00018 en 18/00019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1504, r.o. 4.22.15 e.v.).
verstrekt aan eiseres direct hadden gehouden. In dat geval had geen van de Limited Partners (investeerders) een belang gehad dat zou leiden tot verbondenheid in de zin van artikel 10a, vierde lid, van de Wet Vpb. De rechtbank volgt eiseres hierin niet, nu sprake is van een samenwerkingsverband op het niveau van [H] en genoemde subfondsen ofwel tussengeschakelde lichamen. Genoemde investeerders maken hier geen deel van uit.
limitatieve regeling voor onaanvaardbare grondslagerosie heeft willen treffen, maar dat de wetgever veeleer de bestaande jurisprudentie heeft willen codificeren.
«verbondenheid» voor de toepassing van artikel 10a van de Wet Vpb 1969 expliciet vast te leggen. Hiermee wordt meer duidelijkheid gegeven over de invulling van het begrip belang in artikel 10a, vierde lid, van de Wet Vpb 1969. Of sprake is van een samenwerkende groep is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval.’
belangenafweging bijvoorbeeld het doel van de voorgestelde aanpassing, de budgettaire aspecten en de uitvoeringsaspecten meewegen.
te stellen en te onderbouwen. Hieraan is niet voldaan voor zover het gaat om de achtergestelde leningen verstrekt door [W] , [Aa] , [Ab] en [Ag] .
behoren en in zoverre mag worden aangenomen sprake is van voldoende compenserende heffing over de rentebate. Om die reden is de aftrek van een bedrag van € 2.478.638 ten onrechte gecorrigeerd bij het vaststellen van de aanslag. Het beroep is in zoverre gegrond.”
Een desondanks door middel van toepassing van fraus legis ondervangen van het vóór 2017 ontbreken van het element ‘samenwerkende groep’ in artikel 10a van de Wet gaat volgens belanghebbende een stap te ver. Daar komt volgens haar bij dat ook het vanaf 1 januari 2017 in artikel 10a van de Wet opgenomen begrip ‘samenwerkende groep – bij een ontbreken van een ‘belang’ in belanghebbende – niet van toepasing is op [Ae 2] en [AH] .
Doel en strekking van de wet worden door deze structuur niet miskend, wat ook de subjectieve redenen van de betrokkenen mogen zijn geweest, aldus belanghebbende. Zij acht derhalve fraus legis niet van toepassing.
Bovendien, zo stelt de inspecteur, is de sidecar-structuur met [Ae 2] juist opgezet om deze bij herhaling te gebruiken; zo is deze volgens de inspecteur ook bij de acquisitie van de [AJ] gebruikt. Voorts kan de herhaalbaarheid volgens de inspecteur erin bestaan dat nog meer Loan Notes worden uitgegeven, waardoor de rentelasten toenemen.
equity)[H] ter beschikking gestelde vermogen aangemerkt als risicodragend/eigen vermogen. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende erop gewezen dat de financiële bijdragen van de partners in de tot het [H] behorende LP’s, zoals ook is vermeld onder 2.7.1, mede als ‘Partners’ Loan Accounts’ zijn aangeduid. Voor zover belanghebbende daarmee heeft bedoeld te stellen dat de inleg/commitments van de beleggers in het [H] /de LP’s als lening en niet als risicodragend/eigen vermogen zijn verstrekt, is deze stelling door de inspecteur gemotiveerd betwist.
Tevens geldt dat de investeringen van het [H] /de LP’s – zoals in casu via de Guernsey Limiteds – tevens door derden/banken worden gefinancierd, ten opzichte van welke financiering de geldverstrekking van de beleggers in het [H] /de LP’s zijn achtergesteld; zie uitspraak rechtbank onder 10.2 en 18. Een en ander vindt bevestiging in de Financial Statements 2011 van het [H] , waarin is gewezen op het ‘equity related’ karakter van de investeringen in het [H] . Voorts is van belang dat de deelnemers van de LP’s, zoals blijkt uit het ‘application form’ hebben verklaard dat een investment ‘in the Partnership involves substantial risks including the risk of a complete loss of our investments (…)’, zich volledig bewust zijn geweest van het risicodragende karakter van hun investering (zie onder 2.4).
Het Hof verwijst op dit punt voorts nader naar hetgeen in de uitspraak rechtbank is vermeld onder 4.1. De definitie van ‘commitment’ in het PPM maakt geen onderscheid tussen een “Capital Contribution” en een “Loan”.
Op deze gronden gaat ook het Hof ervan uit dat de aan het Fonds ter beschikking gestelde middelen voor het [H] en/of de daartoe behorende LP’s – zoals ook door de rechtbank is geoordeeld – als risicodragend/eigen vermogen hebben te gelden.
(a) verijdeling van de heffing van – in dit geval – vennootschapsbelasting is het doorslaggevende motief van belanghebbende geweest;
(b) het aldus door belanghebbende beoogde resultaat is in strijd met doel en strekking van de fiscale wet.
Naar het oordeel van het Hof is de inspecteur hierin geslaagd. Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in de rechtsoverwegingen 87 tot en met 94 van haar uitspraak heeft overwogen. Hieraan doet niet af dat, zoals de rechtbank in rechtsoverweging 99 terecht heeft overwogen, aan de acquisitie van de [N] door het [H] als zodanig zakelijke redenen ten grondslag hebben gelegen.
In dit verband maakt het niet uit hoe binnen de groep (het concern) waartoe belanghebbende behoort de geldstroom die bij het Fonds/de LP’s is ingestroomd over verschillende vennootschappen is verdeeld. Die verdeling biedt immers geen verklaring voor de ter beschikkingstelling als leenvermogen aan belanghebbende van vermogen dat initieel als eigen/risicodragend vermogen aan het [H] /de LP’s ter beschikking is gesteld. Op dit punt verwijst het Hof naar hetgeen de rechtbank hierover in (de laatste vijf volzinnen van) rechtsoverweging 98 van haar uitspraak heeft overwogen.
Deze vrijheid geldt echter niet onbeperkt. Een uitzondering op deze hoofdregel vormt de situatie waarin zich een (onzakelijke) omleiding voordoet. Een (onzakelijke) omleiding kan aanwezig zijn indien financiële middelen ter financiering van de besmette geldlening zijn ontrokken aan het eigen vermogen van het concern waartoe het geacquireerde target is gaan behoren. Met ‘concern’ is dan overigens niet uitsluitend gedoeld op het Nederlandse deel ervan (vgl. het arrest BNB 2015/165, r.o. 3.1.3).
Het in deze overwegingen van het arrest BNB 2015/165 gemaakte terminologische onderscheid houdt in dat voor de vraag of een (onzakelijke) omleiding aanwezig is niet kan worden volstaan met de constatering dat de verstrekkers van – in dit geval – de Loan Notes geen verbonden vennootschappen zijn, als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet.
De kring van bij een besmette lening (zoals de ‘loan notes’) betrokkenen kan ook de – buiten de kring van ‘verbonden lichamen’ in de zin van artikel 10a, vierde lid, van de Wet – daarmee overigens binnen een concern/groep gelieerde lichamen omvatten (vgl. Hof Amsterdam 18 april 2019, nr. 18/00018 en 18/00019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1504, r.o. 4.22.9, de conclusie van de Advocaat-Generaal, ECLI:NL:PHR:2020:102, pt. 5.22-5.44,
Hof Amsterdam 26 mei 2020, ECLI:NL:GHAMS: 2020:1407, r.o. 4.9.5.2, en Hof Den Haag 21 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2019, r.o. 5.23).
4.7.4.15.1. Vaststaat dat het [H] een gevestigde private equity onderneming is en dat deze in 2007 bij private en institutionele beleggers gelden heeft aangetrokken om acquisities te doen in (onder meer) ondernemingen in Noord en Oost-Europa die zich met logistieke infrastructuur bezig houden (uitspraak rechtbank onder 1.3). Met de deelname aan een van de LP’s van het [H] hebben de deelnemers in die LP’s daaraan gelden ter beschikking gesteld. De aanwending van deze als eigen vermogen van het [H] en/of de LP’s te beschouwen gelden houdt een onzakelijke omleiding in als bedoeld in het arrest BNB 2015/165, nu deze via op Guernsey gevestigde – en daar niet aan een (compenserende) heffing onderworpen – vennootschappen aan belanghebbende zijn uitgeleend en deze rechtshandelingen hebben plaatsgevonden binnen een groep waartoe (onder meer) het [H] , de LP’s, de Guernsey Limiteds en belanghebbende behoren.
4.7.4.17. Als het gaat om de vraag waaruit de voor een beroep op fraus legis vereiste normschending bestaat (het normvereiste), is daarvoor, zoals hiervoor reeds is overwogen, artikel 10a van de Wet niet het enige aanknopingspunt. De toepassing van fraus legis op situaties waarin door middel van rente-aftrek winstdrainage optreedt, valt derhalve niet één op één samen met de voorwaarden voor toepassing van artikel 10a van de Wet. Ook buiten de (rechtstreekse) toepassing van artikel 10a van de Wet acht het Hof fraus legis mogelijk in situaties die een schending opleveren van de aan die bepaling ten grondslag liggende norm.
De ontstaansgeschiedenis van artikel 10a van de Wet is geworteld in de arresten HR 26 april 1989, 24.446, BNB 1989/217, BNB 1996/3, HR 6 september 1995, 27.927, BNB 1996/4, HR 20 september 1995, 29.737, BNB 1996/5 en HR 27 september 1995, 30.400, BNB 1996/6. In de kern komen deze arresten erop neer dat de wetgever heeft beoogd rente op geldleningen die – behoudens het verijdelen van belastingheffing – geen reële (zakelijke) functie hebben, niet in aftrek toe te staan. Deze in de rechtspraak ontwikkelde norm, waarvan artikel 10a van de Wet een codificatie vormt, is in het onderhavige geval geschonden, zodat ook in dit opzicht aan het normvereiste van fraus legis is voldaan.
Met betrekking tot dit bedrag heeft de inspecteur niet – meer subsidiair – gesteld dat daarvan een deel moet worden gecorrigeerd omdat (ook) de desbetreffende lening onzakelijk is. Desgevraagd heeft de inspecteur deze processuele stellingname ter zitting van het Hof voor het onderhavige jaar bevestigd (zie onder 2.13.2). Het Hof zal derhalve op dit punt cijfermatig het oordeel van de rechtbank volgen.
De aftrek van kosten van acquisitie en financiering4.8.1. De rechtbank heeft de aftrekbaarheid van de (in eerste aanleg in geschil zijnde) kosten van acquisitie en financiering van de [N] als volgt beoordeeld:
Bij gebrek aan nadere tekstuele of wetshistorische aanwijzingen voor de beantwoording van de vraag welk verband vereist is, hanteert de Hoge Raad hiervoor de maatstaf van een rechtstreeks oorzakelijk verband. Kosten moeten worden aangemerkt als kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van een
het niveau van [H] , geen acquisitie- en financieringsdossier bij (de fiscale eenheid van) eiseres aanwezig is en genoemde kosten samenhangen met advies over de structuur van [H] ‘boven Nederland’. Bovendien ontbreken er nota’s en - voor zover wel voorhanden - zijn ze deels niet aan eiseres of in de fiscale eenheid betrokken vennootschappen gericht, zodat ook om die reden toerekening van de kosten aan (de fiscale eenheid van) eiseres niet mogelijk is. De rechtbank volgt verweerder voor zover met betrekking tot [As] en [AA] reeds kosten in aftrek zijn toegestaan ten bedrage van respectievelijk € 125.000 en € 46.982. De rechtbank verwijst voor dit een en ander naar het in onderdeel 23 van deze uitspraak weergegeven rapport.
uit eerdere jaren dat niet in geschil is ter grootte van € 138) € 3.862.679
Rente [Aj] BV -/- 2.478.638
Niet aftrekbare kosten (als vermeld onder 4.8.3.1) +
330.781Vast te stellen belastbaar bedrag € 1.714.822
Activering van kosten4.9.1. De rechtbank heeft de vraag of de Arrangement Fee en de Loan Syndication Fee moeten worden geactiveerd als volgt beantwoord en de cijfermatige gevolgen van haar oordelen als vermeld onder 120 en 121 uitgewerkt.
de overige winstbepalende elementen (opbrengsten en kosten), beperkt van omvang is. Dit geldt ook voor de Loan Syndication fee ten bedrage van € 150.000.”
Het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende bij bezwaar niet is mogen terugkomen op het volgens haar aangifte activeren van de fee’s faalt derhalve.
De overeengekomen procentuele relatie tussen de fee en de kredietfaciliteit duidt op een verband tussen fee en de omvang van de ter beschikking gestelde faciliteit als zodanig; anders dan het geval zou zijn geweest bij een uit een vast bedrag bestaande en aan bepaalde (met dat bedrag verband houdende en in 2011 verrichte) werkzaamheden gerelateerde fee.
Voorts is er naar het oordeel van het Hof een voldoende duidelijk verband met het door middel van de kredietfaciliteit gefinancierde activum, daarbij mede in aanmerking nemend de modus operandi van het Fonds en het daarmee te genereren resultaat. De overeengekomen looptijd van de financiering en de – daarmee samenhangende – voorgenomen bezitsduur van het activum maken een toerekening van de kosten aan die looptijd casu quo bezitsduur (eenvoudig) mogelijk.
4.9.5.6. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat het in één keer ten laste brengen van de winst van 2011 van de Arrangement Fee volgens het Hof – en anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – niet is toegestaan. Dit betekent dat het door de rechtbank op (negatief)
€ 5.939.824 vastgestelde verlies van 2011 moet worden verminderd met het bedrag van de Arrangement Fee dat de rechtbank in aftrek heeft toegestaan, als vermeld in rechtsoverweging 120 van de uitspraak rechtbank. De belastbare winst dient derhalve te worden vastgesteld op € 1.255.688 (= -/- € 5.939.824 + € 7.195.512). Verminderd met een verlies uit een eerder jaar van € 138 dient het belastbaar bedrag te worden vastgesteld op € 1.255.550.
5.5. Kosten
€ 2.403 = [(verweerschrift in hoger beroep 1 + verstrekken van inlichtingen 1 (2 x 0,5) + verschijnen ter zitting Hof 1) x 1,5 (zwaarte) x € 534].
6.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing over de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een vastgesteld naar een belastbaar bedrag van
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 2.403, en
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 532 aan belanghebbende betaalt.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie in stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.