Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.1. Ontstaan en loop van het geding
Voorts heeft de inspecteur het verlies van het boekjaar 2010/2011 vastgesteld op nihil (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking). Het te verrekenen verlies is gelijktijdig vastgesteld op nihil (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking).
Namens belanghebbende zijn verschenen prof. mr. O.C.R. Marres en drs. J.T. Reijneveld RA, bijgestaan door mr. L. van der Voort, mr. P. de Wild en P.P. Ramin.
Namens de inspecteur zijn verschenen mr. C.W.J. Lorenzo Van Rooij, drs. A.J.C. Havermans RA, drs. I.J.P.L.M. Govaerts RA, drs. P.J.J.M. Peeters en drs. G.W.N.A. Castelijns.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2.2. Feiten
Er zijn A-PEC’s uitgegeven voor een bedrag van € 49.000.001 en B-PEC’s voor een bedrag van € 636.338.750. Naar Luxemburgs civiel recht worden de PEC’s aangemerkt als vreemd vermogen.
De rente verschuldigd ten aanzien van de A-PEC’s bedraagt 13% per jaar en de rente verschuldigd ten aanzien van de B-PEC’s bedraagt 15,156% per jaar. De looptijd van de PEC’s bedraagt 10 jaar (minus 2 werkdagen). De opbrengst van de A-PEC’s is als kapitaal in de onderliggende vennootschappen ingebracht en de opbrengst van de B-PEC’s is aangewend voor het verstrekken van geldleningen aan de onderliggende vennootschappen.
€ 43.000.000 gestort op de aandelen in eiseres en heeft eiseres voor een bedrag van
€ 634.855.232 aan geldleningen aangetrokken van [Z S.à.r.l.] (hierna: de aandeelhouderslening).
De aandeelhouderslening is vastgelegd in een ‘Intercompany Loan Agreement 1’ van eiseres en [Z S.à.r.l.] van 14 oktober 2010 (hierna: de leningsovereenkomst).
Per opgenomen tranche dient eiseres een ‘drawdown notice’ aan [Z S.à.r.l.] te verstrekken. Terugbetaling geschiedt uiterlijk na 10 jaar, of eerder op vrijwillige basis of op verzoek van [Z S.à.r.l.] . Ten aanzien van de opeisbaarheid bepaalt de leningsovereenkomst dat terugbetaling van de aandeelhouderslening dient plaats te vinden op verzoek van [Z S.à.r.l.] binnen 14 dagen
De bedragen verschuldigd op basis van de leningsovereenkomst worden aangemerkt als zogenoemde ‘Subordinated Liabilities’ zoals gedefinieerd in de Intercreditor Agreement.
(…) [
Hof: zie toelichting 2.1.2.hieronder]
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de hiervoor vermelde feiten als volgt aan.
(…)
Discussion:
Attached is an investment abstract for [A] , L.P. ( [A] ) prepared by [naam] , [pensioenfonds] traditional alternative investment consultant.
Background[bedrijf B] was established in 1981 as the European venture capital arm of [naam] . In 1993, a management buy-out was completed under the name of [bedrijf B] . [A] (the Fund) is targeted as an €11 billion fund. The General Partner (GP) has an extensive European deal network and has the longest established management team of any private equity group in Europe.
(…)
The GP has generated a successful track record in Pan-European strategy. The Board has allocated $60 million to four [bedrijf B] European funds (…).
[bedrijf B] has invested $ 10.3 billion in 117 transactions since 1996. (…)
Similar to its predecessor funds, [A] will invest in Pan-European (…) acquisitions (…).”
Fund Offering
General Partner: [bedrijf B]
Size: €11 billion
(…)
[bedrijf B] (“ [bedrijf B] ” or the “General Partner”) is seeking to raise €11 billion for [A] , L.P. (the “Fund”). The Fund is being formed to complete leveraged buyout investments in Western Europe across a diverse range of industries.
(…)
The Fund will represent the fifth in a series of investment vehicles raised by the General Partner that have also pursued a pan-European leveraged buyout strategy: (…).
(…)
Biographies
The backgrounds of the senior most investment professionals are detailed below:
[naam] (54), Chaiman has responsibility for all of the General Partner’s business operations. [naam] joined [bedrijf B] in [datum] and became Managing Director in [datum] . (…)
(…)
[naam] (51), Managing Partner, joined [bedrijf B] in London in [datum] . (…)
(…)
[naam] (51), Partner and Group Finance Director. [naam] joined [bedrijf B] in [datum] (…).”
[B] (THE ‘FUND’)
COMPRISING OF[A] (A) L.P.
(…)
AND
[A] (E) L.P.
(…)
General Partner
[bedrijf C]
(…)
Channel Islands
(…)
[naam]
(…)
[naam]
[naam]
(…)
REPORT OF THE GENERAL PARTNER
The General Partner, [bedrijf C] presents its report and the audited combined financial statements of the Fund for the year ended 31st December 2010. The relationship between [A] (A) L.P., (…) and [A] (E) L.P. (the ‘Partnerships’) is explained in Note 1 ‘Organisation and business purpose.’
(…)
NOTES TO THE FINANCIAL STATEMENTS
FOR THE YEAR ENDED 31ST DECEMBER 2010
1. Organisation and business purpose
[B] (the “Fund”) is not a corporate entity and comprises of five Cayman Limited Partnerships (“the Partnerships”).
1.1.3 Aangiften vennootschapsbelasting
1.2. Acquisitie [AB] Group 15 oktober 2010
Een relatief beperkt deel wordt ingebracht door managers.
(…)Voor het vervolg van dit rapport is het relevant om meer inzicht te verkrijgen in de positie van een individuele investeerder. Hierna volgt de beschrijving van de positie van één van de investeerders die meedeelt in het rendement van de investering in [AB] Group. Het betreft [pensioenfonds] , [pensioenfonds] , een pensioenfonds van de stad [stad] . De informatie is afkomstig uit een Board Report van [datum] van [pensioenfonds] waarin de aanbeveling om USD [bedrag] . te investeren in [A] L.P. is opgenomen.
[bron]zie bijlage 2)
Distribution of Profits and Losses”) van het fonds is afhankelijk van het rendement op alle investeringen van het fonds. Dit resultaat zal als volgt worden verdeeld:
s] ontvangt 100 procent van het resultaat tot aan het maximum van de inleg plus een betaling van het preferred return van 8 procent op de inleg;
“Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat op basis van artikel 25, lid 3 van de Wet op de Ondernemingsraad de ondernemer (i.e. management) een overzicht dient te verstrekken van de beweegredenen voor het besluit, alsmede (…) van de gevolgen die het besluit heeft voor de in de onderneming werkzame personen en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Er bestaat derhalve geen wettelijke verplichting om advies te vragen aan de OR inzake het door [bedrijf B] fondsen verschafte aandelenvermogen dan wel aandeelhoudersleningen.”
Deze conclusie kan niet worden getrokken indien de SHL als onderdeel van de totale schuldenlast worden aangemerkt.
(…)
(…)
Van belang is te onderkennen dat normaal gesproken de prognoses van het management optimistischer zijn dan de uitgangspunten die banken hanteren. Het verschil betreft de headroom, vrij vertaald de veiligheidsmarge die banken hanteren ten opzichte van bijvoorbeeld prognoses van ondernemingen. Door het hanteren van een headroom probeert een bank te voorkomen dat het risico’s loopt op uitstaande financieringen die zijn afgesloten op grond van mogelijk te optimistische prognoses. (…) Uit de gegevens van Bank Base Case 2010 kan (…) worden herleid dat (…) voor de financiering uit 2010 een headroom van 20-25 procent (…) door de bank is gehanteerd.
(…)
Prognose cash flowUit de Bank Base Case 2010 volgt dat [AB] Group verwacht dat in de periode 2010-2019 de jaarlijkse omzet zal groeien van € 596,1 mln. naar € 880,2 mln. Tevens verwacht men dat de jaarlijkse EBITDA in deze periode toeneemt van € 140,5 mln. naar € 234,5 mln. en de cash flow before acquisitions van € 60,5 mln. naar € 164,1 mln. Uit deze prognose volgt dan dat [AB] Group met de cash flows die zij hebben geprognosticeerd tot en met het boekjaar 2017/2018 voldoende cash flow heeft om tot en met dat boekjaar de rente op de bankleningen te kunnen voldoen en de bankleningen af te kunnen lossen. Na de aflossingen is er per 31 maart 2018 € 6 mln. aan kassaldo beschikbaar (…). In het boekjaar 2018/2019, het laatste jaar in de Bank Base Case 2010, is de verwachting dat in dat jaar € 151,7 mln. cash zal worden gegenereerd, waarna het beschikbare kassaldo op 31 maart 2019 € 157,7 mln. zal zijn. Op dat moment zijn volgens de prognoses de bankschulden volledig afgelost en is er nog niets betaald op de SHL, die op 31 maart 2019 is opgelopen tot ruim € 2 mld.
(…)
Conclusie Bank Base Case 2010De prognoses uit Bank Base Case 2010 zijn optimistisch. Reeds in 2010 is duidelijk dat groei gefinancierd zal worden met extra bankleningen (Overname Faciliteit beschikbaar van € 300 mln.). De financiële ratio’s van de banken zijn vastgesteld met het in acht nemen van een headroom van ongeveer 25 procent ten opzichte van de prognoses. De eerste financiële verantwoordingen bewijzen dat de prognoses niet gehaald zijn. (…)
In de Comments van 11 april 2015 is de volgende opmerking opgenomen bij de conclusie uit de bespreeknotitie van 30 september 2014:
“(…) Wij begrijpen niet waarom de prognoses (ten tijde van het verstrekken van de financiering aan de [AB] Groep) geen betrouwbare onderbouwing zijn voor de betalingscapaciteit van de [AB] groep en de mogelijkheden om op enig moment aan betalingen op de SHL toe te komen.”De opmerking in de Comments is begrijpelijk ten aanzien van de positie van de externe kredietverstrekkers. Deze hebben mede op basis van de cash flow prognoses in Bank Base Case 2010 en de daarbij gehanteerde headroom hun risicoafweging gemaakt en besloten om de Senior Facilities Agreement af te sluiten.
De opmerking is niet begrijpelijk vanuit de positie van de uitlenende en inlenende partijen van de SHL. Beoordeeld vanuit de positie van de kredietverstrekkers van de SHL is de feitelijke constatering dat de cash flows uit de Bank Base Case 2010 geen enkele zekerheid of perspectief bieden. Namelijk [AB] Group zal niet in staat zijn op contractuele vervaldatum in 2020 (…) ook maar een deel van de hoofdsom van de SHL van
€ 634.855.232 vermeerderd met de bijgeschreven rente van 15,216 procent over de uitstaande schuld per jaar terug te betalen. Daarnaast is het risico voor een geldverstrekker van de SHL nog groter vanwege de vele bepalingen gericht op de achterstelling ten opzichte van de bankleningen. De enige reële optie voor de geldverstrekkers van de SHL om een deel van de uitstaande vordering te kunnen innen is de verkoop van (een deel van) de [AB] Group. (…) Ten tijde van het aangaan van de verplichting is het voor de inlenende [AB] Group op basis van Bank Base Case 2010 duidelijk dat niet aan de contractuele verplichtingen van de SHL in 2020 kan worden voldaan.
€ 686.338.750 en bereikt [AB] Group via een structuur van fondsen, limited partnerships en een Luxemburgse vennootschap [Z S.à.r.l.] . (zie de paragrafen 1.4. en 1.5.). Na verrekening van de equity fees van € 7 mln, en extra liquide middelen van ongeveer € 1,5 mln. in [Z S.à.r.l.] . rest voor de [AB] Group een beschikbaar totaalbedrag van € 677.857.643. Dit bedrag wordt vervolgens door diverse vennootschap[p]en in de [AB] Group aangewend (zie paragraaf 1.5. en verder de beschrijving van de verschillende vennootschappen).
“is vormgegeven als bullet loan met en PIK rente.”Hiermee wordt bedoeld dat betalingen uit hoofde van de SHL eerst zullen plaatsvinden op vervaldatum of bij eerdere terugbetaling van de SHL.
“Het vorenstaande is onjuist. Het feit dat in de periode oktober 2010 - maart 2013 geen herfinanciering heeft plaatsgevonden sluit niet uit dat er geen herfinanciering op een later tijdstip kan plaatsvinden waarbij de SHL geheel of gedeeltelijk kan worden terugbetaald. Daarnaast kan er ook gekozen worden voor verkoop van zelfstandige bedrijfsonderdelen waarbij de verkoopopbrengst wordt aangewend voor gedeeltelijke aflossing van de SHL.”
“Zoals eerder uiteengezet in onze e[-]mail van 7 februari 2014 is de verhouding eigen vermogen / vreemd vermogen gekozen om flexibiliteit te creëren ten aanzien var de repatriëring van financiële middelen naar de aandeelhouders. De terugbetaling van de aandeelhouderslening is niet onderworpen aan kapitaalbeschermingsmaatregelen. Daarnaast biedt de rente op de aandeelhouderslening een aardig vast rendement voor de investeerders in de [bedrijf B] fondsen.”
De looptijd van de SHL is 10 jaar, waarna de SHL moet worden terugbetaald. Verder is de lening eerder opeisbaar op verzoek van de geldverstrekker [Z S.à.r.l.] . Echter, alle bepalingen uit artikel 5 zijn onderworpen aan de bepalingen uit de Intercreditor Agreement. Het gevolg hiervan is dat geen enkele terugbetaling afdwingbaar is en zal plaatsvinden voordat de bankleningen zijn afgelost. De facto betekent dit dat de contractuele terugbetalingsverplichting van de SHL geen enkele betekenis heeft. De beoogde periode van het in bezit houden van [AB] Group is ongeveer 5 jaar (zie de info uit par. 1.3.2.). Het is vrijwel uitgesloten dat [AB] Group door [bedrijf B] eerst wordt verkocht nadat de gehele banklening is afgelost of na de contractuele looptijd van de SHL van 10 jaar. Gedurende de bezitsperiode van [AB] Group heeft de contractuele terugbetalingsverplichting hierdoor geen realistische betekenis.
4.840.000 5.322.000 2.085.000 4.840.000 5.322.000 2.085.000
-15.362.000 -154.376.000 -359.347.000 664.603.000 622.405.000 535.194.000
30.398.000 63.439.000 64.008.000 30.398.000 63.439.000 64.008.000
Uit het rechterdeel van de tabel volgt dat het geconsolideerde groepsresultaat zonder de rentelasten van de SHL eveneens negatief is. De verliezen zijn zonder de rentelasten van de SHL echter aanzienlijk minder groot. Het negatieve commerciële groepsresultaat is het gevolg van hoge kosten als gevolg van onder andere de overname van [AB] Group, de afsluitkosten van de externe financiering, de afsluitkosten van de herfinanciering in 2012,
de kosten van de vele acquisities, de hoge kosten van afschrijvingen en amortisaties, de hoge rentelasten van de externe financiering, etc. De daling van de EBITDA in het boekjaar 2012/2013 is onder andere het gevolg van de lastige economische omstandigheden in dat boekjaar.
.] door private equity ondernemingen is EBITDA het winstniveau waarop wordt gestuurd. Dit is begrijpelijk omdat bij verkoop van de onderneming de verkoopopbrengst wordt afgeleid uit een multiple keer de EBITDA.
Hoe hoger de EBITDA is, hoe groter de uiteindelijke verkoopopbrengst. Alle kosten en opbrengsten onder het niveau van EBITDA zijn van minder belang voor het beoordelen van de resultaten van [AB] Group. Het betreft dan kosten als afschrijvingen, amortisatie van goodwill, afsluitkosten financiering, rentelasten en belastingen. Deze elementen uit het resultaat zijn wel relevant voor de uiteindelijke netto opbrengst van de verkoop van [AB] Group indien ze leiden tot een uitgaande geldstroom. Indien deze zaken gepaard gaan met reële betalingen dan zal dat uiteindelijk leiden tot minder beschikbare liquide middelen waardoor minder kan worden afgelost op de externe bankleningen. Omdat de netto opbrengst van de verkoop van [AB] Group afhankelijk is van de hoogte van de af te lossen bankleningen, betekenen hogere bankleningen dus een lagere netto opbrengst. Zaken als rentebetalingen, afsluitkosten financiering en winstbelastingen verminderen dus de netto verkoopopbrengst. Zaken als afschrijvingen, amortisaties goodwill en rentelasten SHL daarentegen niet.
De gepresenteerde percentages van 40-50 procent zijn niet ongebruikelijk in tegenstelling tot de negatieve percentages uit de linker kolom.
4. In de kolommen 6 en 7 zijn de gegevens van de SHL. opgenomen en de ratio’s die zijn berekend met inbegrip van de SHL.
“Dit is feitelijk onjuist. Zoals u weet was een derde partij ten tijde van de van de acquisitie van de [AB] Groep (i.e. ten tijde van de verstrekking van de aandeelhouderslening) bereid een mezzanine financiering te verstrekken van EUR 200m bovenop de bankschuld. Wij verwijzen in dit kader naar de draft term sheet welke u heeft ontvangen. Aangezien de aandeelhouderslening uit een aantal tranches bestaat kan worden betoogd dat er wel degelijk zakelijk handelende geldverstrekkers zijn die een dergelijke lening zouden hebben verstrekt.”
€ 200 mln. en van de SHL van € 634.857.643 en daarmee ook van het beschikbare eigen vermogen.
4. De kosten van de SHL zijn hoger dan de kostenvoet van het eigen vermogen. De kosten van de SHL zijn 15,216 procent op jaarbasis. Door de fiscale verliespositie is het fiscaal voordeel van de rentelasten beperkt. De kostenvoet van het eigen vermogen van [AB] Group ligt tussen 8,18 procent en 8,98 procent, zie paragraaf 1.6.3.4. Het is niet zakelijk om te kiezen voor een financieringsvorm die (veel) duurder is dan de kosten van het eigen vermogen. In de Comments van 11 april 2015 is hierover opgemerkt:
“Het vorenstaande is niet relevant. Immers het staat belastingplichtige ten principale vrij om te kiezen op welke wijze zij een acquisitie financiert”.
“Vanuit het perspectief van [Y BV] zijn er wel degelijk zakelijke argumenten. Zo hoeft bijvoorbeeld de rente op de SHL niet daadwerkelijk te worden betaald hetgeen tot gevolg heeft dat de rente kan worden geïnvesteerd in de groep.”
“Wij maken u er wederom op attent dat de kredietverstrekkers op geen enkele wijze verplicht zijn mee te werken aan een herfinaciering van [Y BV] /de [AB] .”
In de Comments van 11 april 2015 is hierover opgemerkt:
“Zoals hierboven aangegeven zijn er wel degelijk zakelijke argumenten voor de financiering middels een SHL. Wij delen uw conclusie derhalve niet.”Hierbij wordt gedoeld op de eerder geciteerde opmerking dat de rente van de SHL niet daadwerkelijk hoeft te worden betaald tot verkoop van de onderneming of uiterlijk op vervaldatum in oktober 2020 en dat hierdoor het bedrag van de rente kan worden geïnvesteerd in de onderneming. Andere zakelijke argumenten zijn niet gegeven c.q. onderkend.
De risico’s die gepaard gaan met de SHL zijn voor de geldverstrekker gelijk te stellen aan de risico’s die verbonden zijn aan het verstrekken van eigen vermogen. In voorgaande onderdelen van deze notitie is beschreven dat de betalingen op de SHL afhankelijk zijn van het moment van de verkoop van [AB] Group en de hoogte van, de opbrengst. De hoogte van de verkoopopbrengst bepaalt welk deel van de SHL kan worden voldaan. Daarnaast zijn de volgende feiten relevant voor de conclusie dat de investeerders in de hoedanigheid als
zijn afgesloten. De mezzanine lening is daardoor niet vergelijkbaar met de SHL. Indien men wel had gekozen voor de variant met de mezzanine lening dan was één van de voorwaarden van de banken dat 47 procent eigen vermogen of achtergestelde leningen werden ingebracht in de onderneming. Het eigen vermogen van [AB] Group is bij de overname in 2010 slechts €43 mln., ofwel ongeveer 3 procent. Het hogere risico dat de investeerders lopen ten aanzien van de SHL in vergelijking met de mezzanine lening is niet vertaald in een hoger[e] rente.
5. De investeerders lopen het risico dat gelijk te stellen is aan dat van de eigen vermogensverschaffers. De upside van de SHL is beperkt tot het ontvangen van aflossing en interest. De downside van de SHL is gelijk aan die van het eigen vermogen, maar dan voor aanzienlijk grotere bedragen, namelijk de inleg van € 634,9 mln, en het daarover gemiste rendement. Als de verkoop goed gaat, wordt de hoofdsom plus interest gedeeltelijk terugbetaald. Valt de verkoop tegen, dan ontvangt de SHL verstrekker gezien de omvang van de senior debt, hoogstwaarschijnlijk vrijwel niets. De SHL verstrekker loopt dus praktisch gezien het risico van een eigen vermogen verschaffer en accepteert een vergoeding voor vreemd vermogen met een begrensde upside (rente en aflossing). Dit is niet erg zakelijk. Daar staat echter tegenover dat aandeelhouder en geldverstrekker hier dezelfde partij zijn, waardoor deze onzakelijkheid waarschijnlijk door deze aandeelhouder/geldverstrekker niet als zodanig beleefd zal worden.
Deze risico’s komen onder andere tot uitdrukking door middel van de hiervoor gepresenteerde financiële ratio’s, ontbreken van zekerheden, etc. Verder blijkt het onzakelijk handelen uit de eerdere onderdelen van deze paragraaf waaruit volgt dat terugbetaling van de SHL hoogst onzeker is. Dat is het geval bij verkoop van de [AB] Group binnen 10 jaar, maar in extreme mate na 10 jaar. [Z S.à.r.l.] accepteert deze risico’s omdat het uiteindelijke doel is het optimaliseren van het rendement op de investering in [AB] Group voor de investeerders. Deze investeerders zijn bereid via de SHL risico’s te lopen die vergelijkbaar zijn met aandeelhoudersrisico’s omdat men tevens aandeelhouder is en streeft naar hogere rendementen voortkomend uit de onderneming [AB] Group. Bovendien is [Z S.à.r.l.] door de investeerders gefinancierd met PEC’s (zie 1.5.2.) waardoor [Z S.à.r.l.] over de totale financieringspositie geen risico’s loopt. De risico’s van [Z S.à.r.l.] zijn beperkt tot € 1 mln., het gestorte kapitaal in deze vennootschap.
1.3.6.2. Samenvatting Transfer pricing studyOm te voldoen aan de documentatieverplichting uit hoofde van artikel 8b, lid 3 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is voor de SHL een transfer pricing document opgesteld en ten behoeve van het onderzoek ter beschikking gesteld. (…) Het rapport is opgesteld door de afdeling [afdeling] Transfer Pricing van [adviseur] . Het rapport is uitgebracht op 17 juni 2013.
(…)
Het rapport telt 392 pagina’s en leidt tot de conclusie dat het gehanteerde percentage van 15,216 at arm’s length is.
(…)
In absence of any formal credit rating information, we proceeded with the CUP approach (…) using the above mentioned Bank Loan. By extrapolating the terms and conditions of the Bank Loan to the prevailing market data as per the effective date of the Bank Loan, we estimated that the rating attached to the Bank Loan was at the level of “B- / B3”(Moody’s / S&P).
The above is the estimated senior secured rating of the borrower, considering that the SH Loan was unsecured subordinated to all debts of the borrower, we find it appropriate to further notch down by 3 notches to come to an estimated credit rating for the SH Loan of “CCC- / Caa3”(Moody’s / S&P).
E. In de study van [adviseur] zijn de resultaten van de search niet nader onderworpen aan een sanity check, afsluitende cijferanalyse, etc. Indien de uitkomst van de study geconfronteerd zou worden met de beschikbare marktprijs voor de mezzanine lening (zie paragraaf 1.3.7.) dan kan niet anders worden geconcludeerd dat de uitkomst van de TP-study niet realistisch is. Het rentepercentage van de mezzanine lening van € 200 mln. zou volgens de uitkomsten van de study gelijk zijn aan het rentepercentage van de SHL van € 634,9 mln. Het gevolg van het verschil in hoofdsom is dat bij het scenario van de mezzanine lening het eigen vermogen van [AB] Group € 434,9 mln. hoger is dan bij het scenario van de SHL. Een zakelijke rente op de veel grotere SHL, waarop de rente volledig wordt bijgeschreven en die dus explosief stijgt, zou derhalve veel hoger liggen dan 15 procent van de mezzanine lening. Het risico van de uitlener van de SHL is daarnaast ook aanzienlijk groter dan de uitlener van de mezzanine lening, omdat de inlener in het geval van de SHL zelf onvoldoende financiert met EV.
(…)
1.3.7. Beschikbare alternatieve opties(…)
(…)
Toelichting in de mail van [adviseur] van 30 juni 2014:
“(…) Dientengevolge bedraagt de rente op de mezzaninefinanciering 15%.”Uiteindelijk heeft [AB] Group de mezzaninelening niet afgesloten bij de banken. Genoemde redenen zijn dat de kosten voor de Mezzanine financiering te hoog waren (…) en dat de financiering middels aandeelhoudersleningen meer flexibiliteit biedt.
(…)
1.3.7.4. Alternatieve optie: Geldverstrekking in de vorm van eigen vermogen(…)
De investeerders van de [bedrijf B] -fondsen participeren in dezelfde verhoudingen in zowel het kapitaal als in de SHL (…). Door deze combinatie ontbreekt het zakelijk motief om de SHL in de vorm van eigen vermogen beschikbaar te stellen aan [AB] Group. Het rendement dat de investeerders genieten is volledig afhankelijk van de verkoopopbrengst van [AB] Group (…). Dit rendement komt op via dezelfde aandelen en certificaten. De kwalificatie van de SHL als vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen maakt slechts op één onderdeel verschil voor de investeerders. Indien de SHL als eigen vermogen wordt ingebracht in [AB] Group ontstaat een uitgaande kasstroom in de vorm van Nederlandse vennootschapsbelasting waardoor het rendement van de investeerders bij verkoop van [AB] Group lager is. Door kwalificatie van de SHL als geldlening wordt betaling van winstbelastingen voorkomen.
De rentelasten die volgen uit de SHL zijn in de aangiften in aftrek gebracht van de fiscale winst van de Nederlandse fiscale eenheid [Y BV] Tegenover de fiscale rentelasten van de SHL in Nederland staan geen jaarlijkse corresponderende rentebaten in het buitenland. De acquisitiestructuur met de Luxemburgse aandeelhouder, het hybride karakter van de preferred equity certificates en de hybride limited partnerships op de Kaaimaneilanden heeft onder andere tot doel dat het rendement over de investering bij de investeerders wordt belast bij realisatie van dat rendement door middel van de verkoop van [AB] Group (…).
(…)
“(…) Wij hebben aangegeven dat de rente op het niveau van de Limited Partnerships niet belast is, maar mogelijk wel op het niveau van de achterliggende investeerders. (…).”(…)
1.4. Acquisitiestructuur en [bedrijf B] -fondsen(…)
Opgevraagde overeenkomstenTijdens het onderzoek is gevraagd naar de partnership agreements c.q. membership agreements (inclusief bijlagen) van [A] en van [A I] Daarnaast is gevraagd naar de shareholders agreement verband houdende met de overname van [AB] Group. In de mail van 5 mei 2014 deelt [adviseur] mee dat deze overeenkomsten niet worden verstrekt door [bedrijf B] .
In de bespreeknotitie van 30 september 2014 is hierover de volgende vraag opgenomen:
“Vraag 7: Wat is de reden van het niet verstrekken van de informatie? Is [bedrijf B] bereid om deze informatie alsnog te verstrekken?”In de Comments van 11 april 2015 is het volgende antwoord opgenomen:
“Momenteel is onduidelijk of [bedrijf B] bereid is deze informatie te verstrekken daar [bedrijf B] niet langer (indirect) eigenaar is van de [AB] Groep en derhalve geen partij meer is in deze zaak.”In het conceptrapport van 31 juli 2015 is hierover opgenomen:
“Gelet op het tijdsverloop sinds het stellen van de vragen in mei 2014 en sinds de Comments van 11 april 2015 moet inmiddels helder zijn of [bedrijf B] genegen is de informatie te verstrekken. Graag ontvangen wij alsnog de informatie.”Tijdens de bespreking van het conceptrapport op 10 september 2015 lichten de adviseurs van [adviseur] toe dat de partnership agreements niet in het bezit is van [adviseur] of [AB] Group. Naast deze overeenkomsten bestaan er geen membership agreements. Nu [bedrijf B] geen belang meer heeft bij de onderneming en omdat de informatie vertrouwelijke gegevens omtrent de investeerders bevat, is [bedrijf B] niet bereid om de overeenkomsten beschikbaar te stellen. Volgens de adviseurs is [bedrijf B] wel bereid om passages uit de overeenkomsten te delen. Het betreft met name de passages op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de LP’s van de fondsen vanuit Nederlands fiscaal perspectief niet transparant zijn.
(…)
Op 4 december 2015 leveren de adviseurs van [adviseur] een memo aan waarin beschreven wordt op basis van welke gegevens en regelgeving de LP’s vanuit Nederlands fiscaal perspectief niet-transparant zijn. (…) Tevens wordt in het memo (…) bevestigd dat [bedrijf B] niet bereid is om een kopie te verstrekken van de partnership agreements van de fondsen (…).”
www. [bedrijf B] .com).
Uit een algemene notitie ontvangen van [bedrijf B] met de titel “1.5 Investment objectives and guidelines” volgt de volgende passage:
Realisation. [bedrijf B] typically targets up to a five year investment holding period. (…) [bedrijf B] ’s integrated network of offices are uniquely positioned to identify, develop and achieve investment realisation through cross-border sales and stock market listings. Moreover, [bedrijf B] ’s portfolio committee closely monitors investment company progress and analyses and guides realisation timing. (…)
In de Comments van 11 april 2015 is (…) aangetekend:
“Uit het vorenstaande volgt niet dat de [AB] groep is gekocht met het voornemen de vennootschap binnen 5 jaar [te] verkopen. Uit het vorenstaande kan slechts worden afgeleid dat de investeringsperiode normaliter 5 jaar is.”De geldmiddelen die door invsteerders zijn ingelegd in [A I] Fund worden door [bedrijf B] aangewend in combinatie met geldmiddelen van andere fondsen van [bedrijf B] bij overnames van grotere omvang. In verband met de omvang van de acquisitie van [AB] Group zijn er derhalve 2 fondsen van [bedrijf B] betrokken bij de acquisitie. Als gevolg daarvan zijn er 2 min of meer parallelle structuren relevant.
De investeerders van Fund V participeren voor in totaal 40 procent in de financiering [van] de acquisitie van [AB] Group. De financiering vanuit Fund V benodigd voor de acquisitie verloopt gesplitst via 5 limited partnerships uit de Kaaimaneilanden en via preferred equity certificates (hierna: PEC’s) van [Z S.à.r.l.] waarna het deel uitmaakt van de shareholders loan. Het totaalbedrag (aandelen B en PEC’s A en B) dat via Fund V is gefinancierd bedraagt € 274.674.328.
De investeerders van [A I] Fund participeren voor in totaal 18,5 procent in de financiering van de acquisitie van [AB] Group. De financiering vanuit [A I] Fund benodigd voor de acquisitie verloopt gesplitst via 3 limited partnerships uit de Kaaimaneilanden en via PEC’s van [Z S.à.r.l.] , waarna het deel uitmaakt van de shareholders loan. Het totaalbedrag (aandelen B en PEC’s A en B) dat via [A I] Fund is gefinancierd bedraagt
€ 126.842.173.
(…)
In de notitie “Description [bedrijf B] Fund Structure” (…) is over [bedrijf C] het volgende opgenomen.
“2.2. [bedrijf C]is a Jersey limited. The main activities of [bedrijf C] are acting as a general partner of [bedrijf B] A LP, [bedrijf B] B LP, [bedrijf B] C LP, [bedrijf B] D LP and [bedrijf B] E LP. In its capacity of general partner, [bedrijf C] acts on behalf of all limited partners of Fund V. [bedrijf C] , in its capacity as general partner, is responsible for all investment and disposition decisions of Fund V, based on recommendations made by [bedrijf D] advises on, amongst other things purchasing, or selling of the target companies, enabling [bedrijf C] to actively manage the assets of Fund V. [bedrijf C] receives an annual remuneration in the form of a management fee. The shareholder of [bedrijf C] is [bedrijf D] . (…)
3.2. [bedrijf C II]“ [bedrijf C II] is a Jersey limited. The main activities of [bedrijf C II] are acting as a general partner of [A I] A LP, [A I] B LP and [A I] C LP. In its capacity of general partner, [bedrijf C II] acts on behalf of all limited partners of the [A I] Fund. [bedrijf C II] is responsible for all investment and disposition decisions of [A I] V, based on recommendations made by [bedrijf B] Advisory . [bedrijf B] Advisory advises on, amongst other things purchasing, or selling of the target companies, enabling [bedrijf C II] to actively manage the assets of the [A I] Fund. [bedrijf C II] receives an annual remuneration in the form of a management fee. The shareholder of [bedrijf C II] is [bedrijf B] Advisory . (…)(…)
De Limited Partnerships zijn volgens de adviseurs vanuit Nederlands perspectief niet transparant. De beoordeling houdt dan ook op dat niveau op volgens de adviseurs.
(…)
Uiteindelijk volgt op 4 december 2015 een memo van de adviseurs van [adviseur] waarin beschreven wordt waarom de Limited Partnerships niet transparant zijn vanuit Nederlands perspectief. (…) Zoals eerder is beschreven heeft [bedrijf B] niet de onderliggende documenten beschikbaar willen stellen. De informatie uit het memo is derhalve niet controleerbaar.
In het memo wordt voor beide fondsen, Fund V en [A I] Fund, beschreven. Omdat de teksten identiek zijn met uitzondering van de namen van de fondsen en de Limited Partnerships is hierna de tekst 1 keer opgenomen met daarin de namen van beide fondsen:
“Fund V / [A I] Fund comprises of [A] (A) LP through [A] (E) LP / [A I] (A) LP through [A I] (E) [Het Hof leest: (C)] LP. All Fund V / [A I] Fund partnerships are Cayman limited partnerships. (…) the Fund V / [A I] Fund partnerships will qualify as a partnership (“personenvennootschap”) for Dutch tax purposes (…)In addition, the Fund V / [A I] Fund partnerships are comparable to a “commanditaire vennootschap”for Dutch tax purposes (…).Based on the partnership agreement of the Fund V / [A I] Fund partnerships, the admission of additional limited partners and/or the replacement of existing limited partners does not require the consent of all partners (general and limited). (…).”(…)
1.4.3. [bedrijf D](…)
De jaarlijkse monitoring oversight fee is gelijk aan een percentage van het bedrag van € 1,3 mln. Dit percentage wordt bepaald door het relatieve aandeel van Fund V en [A I] Fund in de geplaatste gewone aandelen B van [Z S.à.r.l.] ten opzichte van [bedrijf A] .
(…)
1.4.4. [bedrijf B]In (…) de notitie “Description [bedrijf B] Fund Structure” [is] over [bedrijf B] het volgende opgenomen:
(…)
(…)
(…)
[A I] Fund € 126.842.173 18,5%
[bedrijf B] € 177.000.000 25,8%
[bedrijf A] € 85.000.000 12,4%
Management
€ 22.822.250 3,3%Totaal € 686.338.751 100,0%
Aan te houden bij [Z S.à.r.l.]
€ 1.000.000Beschikbare financiering € 685.338.751
(…)
Fotobestand met overzicht van de bedragen]
€ 636.338.750. In de vennootschappelijke jaarstukken van [Z S.à.r.l.] zijn de investeringen in deze PEC’s gerubriceerd als leningen. In de jaarstukken van het korte boekjaar eindigend op 31 maart 2011 is hieromtrent het volgende opgenomen:
Preferred Equity Certificates B
On October 14, 2010, the Company issued 54,171,542,558 Preferred Equity Certificates B (PECs B) each having a par value of EUR 0,01. These PECs B bear interest at a rate equal to 15.156% and the interest are payable each year 5 Business days after March 31 (March 31, 2012 being the first payment date). The accrued but unpaid interest are capitalized each year. The Maturity date is October 14, 2020 (less 2 Business days).
On October 15, 2010, the Company decided to issue 9,462,332,442 additional PECs B having the same characteristics than the ones issued on October 14, 2010. (…)
“3. Er zijn diverse tranches van aandeelhoudersleningen / aandelen. Hoe verhouden de verschillende tranches zich tot elkaar (i.e. wat zijn de onderlinge rechten en plichten van elke tranche aandelen en de onderlinge rechten en plichten van elke tranche aandeelhoudersleningen)?”In de mail van 10 april 2014 van de adviseurs van [adviseur] is [het] volgende antwoord opgenomen:
(…) Wij verzoeken u een memo over de kwalificatie van de PECs in de belangrijkste landen waarin de investeerders zijn gevestigd beschikbaar te stellen.”In de Comments van 11 april 2015 is hierop het volgende antwoord gegeven:
“Wij zouden willen voorstellen te wachten met het beantwoorden van deze vraag aangezien dit een zeer langdurige en omvangrijke [exercitie] zou zijn en medewerking van de achterliggende investeerders vereist zou zijn.”(…)
Tijdens de bespreking van het conceptrapport op 10 september 2015 melden de adviseurs van [adviseur] dat naar hun mening het niet relevant is op welke wijze de PEC’s fiscaal behandeld worden bij de investeerders. De limited partnerships zijn volgens de adviseurs vanuit Nederlands perspectief niet transparant. De beoordeling houdt dan ook op dat niveau op volgens de adviseurs (…). De adviseurs van [adviseur] zijn echter wel bereid om in het memo over de behandeling van de rentebaten tevens aandacht te besteden aan de behandeling van de PEC’s. Uiteindelijk is tijdens het onderzoek geen memo of andere informatie ontvangen van de adviseurs van [adviseur] over de wijze waarop winstbelasting wordt geheven over de opbrengsten uit de SHL/PEC-structuur bij de investeerders in de diverse landen.
(…)
Loans to affiliated undertakings
On October 14, 2010, the Company entered into an Intercompany Loan Agreement for an amount of EUR 634,855,232.00 and bearing interest at a rate equal to 15.216%. The interest are payable each year on March 31 or are capitalised to the outstanding amount of the facility if the payment is deferred. The maturity date is October 14, 2020. In addition, this loan can be early repaid at the option of the borrower or the lender subject to the conditions set out in the Intercreditor Agreement.
Uit de toelichting volgt onder andere dat [Z S.à.r.l.] een hogere rente berekent aan [Y BV] (15,216%) dan het verschuldigd is op de PEC’s (PEC’s A 13% en PEC’s [B] 15,156).
(…)
1.6.2. Aangiften vennootschapsbelasting fiscale eenheidUit de aangiften vennootschapsbelasting van de boekjaren 2010/2011 tot en met 2012/2013 volgende volgende samenstellingen van de belastbare winsten:
1.6.2.3. Voeging per 15 oktober 2010De fiscale eenheid [Y BV] bestaat sinds 15 oktober 2010 uit [Y BV] , [Y I BV] en de vennootschappen van de oude fiscale eenheid [Q BV]
(…)
BD vraagt naar de wijze waarop één en ander in de investeringsmarkt wordt gezet?
[adviseur] geeft aan dat dit met een investment memorandum gebeurt (…).
Behalve de kwalificatie van (…) de PEC’s is voor de BD ook de kwalificatie van de (…) LP’s van belang (…). Hiertoe heeft [adviseur] één en ander aangeleverd, maar deze gegevens zijn voor de BD niet voldoende. [adviseur] is van mening dat BD aan zet is om bijvoorbeeld een verzoek om inlichtingen uit het buitenland (i.c. Kaaiman eilanden) te doen. De BD is het met deze invulling van de verdeling van de bewijslast niet eens. [adviseur] zou bijvoorbeeld de partnership agreements kunnen verstrekken. Gedurende het boekenonderzoek is hier meermalen naar gevraagd. (…) [adviseur] is zeer stellig met de mededeling dat de LP’s vanuit Nederlands perspectief niet transparant zijn. Voor het toe- en uittreden van de deelnemers is slechts de toestemming van de general partner nodig, aldus [adviseur] . (…) De vraag van [adviseur] of BD de volledige partnership agreements wil hebben, wordt bevestigend beantwoord.”
Subject: Summary of the debt service capacity analysis performed in relation to the Shareholder Loan provided to [Y BV] with respect to the sale and restructuring of [Q BV](…)
Upon your request, [ [adviseur] ] performed a Debt Service Capacity (“DSC”) analysis to assess whether third party creditors would be willing to issue the Shareholder Loan (the “SHL”) to [Y BV] (“BV1”), or individual tranches thereof.
(…)
3.1. Credit ratingsBased on the 2010 financials received for [X BV] , credit rating estimates for [X BV] have been established through the Bloomberg Default Risk application (the “DRSK” function) in the Bloomberg Professional Service (“Bloomberg”). The DRSK function establishes a default probability for a company based on company financials including, inter alia, Net Income, Revenue, Cash, Total Assets, Current Liabilities, Total Liabilities and Book Equity.
The default probability and default risk classification established by Bloomberg can subsequently be translated into the credit rating categories applied by the rating agencies. In our case, we have relied on the S&P rating terminology.
The resulting outcome was a company rating consistent with a BB+ rating. In subsequent analyses, we gradually introduced the individual tranches of the SHL (the remainder was then deemed to be provided as capital for purposes of the credit rating analysis performed) by remodelling the financials of [X BV] and observe the impact thereof on its resulting credit rating. To clarify, for the first tranche of the SHL (i.e., EUR 100 million), we considered in the capital structure of [X BV] , the Bank Loan, 100 million of the SHL (and the related interest expenses) and EUR 535 million of additional capital (Book Equity; the remainder of the SHL). The resulting credit ratings for [X BV] are provided in table 3 below.
(…)
Based on the analysis performed, it is reasonable to conclude that the individual tranches of the SHL have the following credit ratings:
In conducting our interest rate analysis for the individual tranches of the SHL, a rather conservative approach was considered whereby the interest rate charged on the Bank Loan (EURIBOR + 5%), was considered as a starting point to which economically reliable adjustments would be applied to account for the differences between the Bank Loan and the SHL and the terms and conditions applied. Based on the specific features of highly subordinated debt, such as the SHL, and the terms and conditions applied, it is safe to conclude that normally the total SHL would be deemed not comparable to the Bank Loan for transfer pricing purposes. Nevertheless, for purposes of our analysis, whereby individual tranches of the SHL are gradually introduced into the capital structure of [X BV] , we wanted to establish an interest rate for each individual tranche of the SHL and deemed the interest rate on the Bank Loan, a third party transaction, as a reasonable starting point. The first tranche of the SHL is subordinated only to the Bank Loans, but the following tranches are subordinated thereto and thus more junior ranking. In practice, performing a benchmark analysis for arm’s length interest rates for each of the individual tranches and their rankings by means of interest rates applied on third party transactions would be extremely difficult, if possible at all.
Vaststellen credit ratings door [adviseur] (Stap 1).(…)
Observaties en beoordeling Belastingdienst vaststellen credit ratings.
Het door belanghebbende gebruikte model van Bloomberg gaat slechts uit van kwantitatieve gegevens uit de balans en de resultatenrekening. Het houdt geen rekening met de omgeving waarin het concern opereert, en de invloed daarvan op de credit rating.
Het eerder door belanghebbende in Rapport 1 gehanteerde model van Moody’s houdt beter rekening met voornoemde factoren. Dat resulteerde overigens in een credit rating van de bankleningen van B.
Gegeven de zekerheden op de bankleningen moet er om tot de credit rating van belanghebbende te komen nog een afslag plaats vinden. De credit rating van belanghebbende bevindt zich derhalve onder B/B-. Waarschijnlijk in de orde van CCC. Dit is dan bij de aanname dat de SHL geheel als eigen vermogen kwalificeert. Indien delen van de SHL zouden worden aangemerkt als lening, dan zal de credit rating vervolgens nog lager, en dientengevolge onder CCC liggen.
(…)
Op basis van de daadwerkelijke transactie met de externe financiers (banken) is ook vast te stellen welk beeld de externe financiers hadden van de kredietwaardigheid van de onderneming.
(…)
De bankleningen zijn aangegaan voor een periode van 6 a 7 jaar. Daarbij is een spread gehanteerd van 450 tot 500 basispunten. Deze spread varieert omdat het risico op de bankleningen varieert.
(…)
Eveneens kan vanuit de US Industrial bonds worden bepaald wat de spread is die in de US past bij de verschillende credit ratings. Deze methode is wellicht nog iets zuiverder dan de vorige omdat nu het valuta element wordt geëlimineerd. Hiertoe dient de yield te worden verminderd met de basisrente. De basisrente kan worden bepaald aan de hand van de US Treasury rate. Deze bedroeg in 2010, 1 oktober, bij 7 jaar 1,9% (Bron US Treasury).
Uitgaande van de rente die de banken eisten kan vastgesteld worden dat zij de kredietwaardigheid van de bankleningen aan belanghebbende op B tot B- calculeerden.
In het licht van wat in de visie van de Belastingdienst een juiste credit rating zou zijn, namelijk onder CCC, heeft de analyse van [adviseur] eigenlijk geen toegevoegde waarde meer.
Immers, een credit rating van CCC of slechter zal tot geheel andere, hogere, rente percentags leiden. Er bestaat voor zover ons bekend geen openbaar raadpleegbare informatie waar uit af te leiden is wat de rente bedraagt voor leningen met credit ratings van CCC en slechter, aangegaan op het moment van een acquisitie.
(…)
In haar analyse gaat [adviseur] van de premisse uit dat iedere verdere tranche “more junior”is en opzichte van de direct voorafgaande tranche.
Uitgangspunt voor [adviseur] is de rente op de senior bankleningen. Op deze rente maakt zij correcties om de verslechterde kredietwaardigheid van een volgende tranche tot uiting te brengen in het rentepercentage. Het betreft correcties wegens een langere looptijd (bank leningen 6-7 jaar en de SHL 10 jaar), variabele rente versus vaste rente, achterstelling en het ontbreken van zekerheden. Euribor wordt vervangen door de euro swaprate 10 jaar.
Dit resulteert in de volgende rente percentages.
Hof: zie de tabel op p. 47]
Rekenkundig lijken de calculaties van tranche 1 naar tranche 2 en verder correct te zijn uitgevoerd. De totstandkoming van tranche 1 is echter onjuist.
(…)
[adviseur] corrigeert allereerst voor het verschil in base rate (basisrente). Dat lijkt terecht.
Dat betekent dat de Euribor wordt geëlimineerd en de swaprate 10 jaar wordt geïmputeerd. Dat geeft een rente van 7,612%.
In de tabellen van Bloomberg is echter duidelijk terug te lezen dat een rente van 7,612% past bij een Yield van 10 jaar bij een credit rating van B+. De exacte waarde volgens de tabel is 7,5195%, hetgeen zou betekenen dat de credit rating voor het hypothetische geval dat de bankleningen een looptijd zouden hebben van 10 jaar in plaats van 6 tot 7 jaar, bij een rente van 7,612% zelfs iets onder de B+ zou uitkomen. (…)
[adviseur] heeft eerder gesteld dat de credit rating van de banklening BBB- zou zijn (hetgeen de Belastingdienst gemotiveerd heeft weersproken).
De rente van 7,612% gaat [adviseur] nu verhogen met een verschil in de Yields van BBB en BB. De gedachte is dat Tranche 1 een slechtere credit rating heeft dan de bankleningen; geen BBB maar BB.
[adviseur] is van mening dat Tranche 1 een drie notches slechtere credit rating heeft dan de bankleningen. De Belastingdienst is echter van mening dat de credit rating van belanghebbende, ingeval de SHL zou worden aangemerkt als lening, onder CCC ligt. Een correctie van B naar het niveau van B-, 2 notches slechter, is nog te bepalen. Voor een daling van de credit rating naar CCC en lager geeft de tabel van de Bloomberg database geen informatie, en is het dus niet mogelijk een aangepaste arm’s length rente vast te stellen.”
3.Geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep
4.4. Beoordeling van het geschilCivielrechtelijke kwalificatie van de SHL4.1.1. De rechtbank heeft omtrent de vraag of de SHL civielrechtelijk als een lening moet worden beschouwd het volgende overwogen:
Bij de beoordeling van de SHL gaat de inspecteur ervan uit dat bij het verstrekken van die lening vaststond dat de hoofdsom ervan en de daarover verschuldigde rente (eerst) zullen worden voldaan bij een ‘cash event’, zoals een verkoop van de [AB] Group.
Een dergelijke event is volgens de inspecteur op een termijn van een jaar of vijf te verwachten. Bij deze omstandigheden heeft de (formele) terugbetalingsverplichting van de SHL geen reële betekenis.
Een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting is in dit verband voldoende, aldus belanghebbende.
worden gefinancierd. Voorts ziet de inspecteur de schijn bevestigd in de gang van zaken in 2014, omdat toen de SHL, voorafgaand aan de aandelenoverdracht in dat jaar, in aandelenkapitaal werd omgezet, waarna het gehele aandelenbezit voor € 1,00 overging op de nieuwe aandeelhouders.
3.3. Niet in aftrek toelaten van rente en andere kosten
De aandeelhouderslening wordt in het financieel convenant van de bankleningen geëlimineerd uit het vreemde vermogen en uit de financieringslasten voor het berekenen van de financiële ratio’s. Vanuit de bank bezien vormt de aandeelhouderslening geen vreemd vermogen.
Dat belang kan immers op verschillende niveaus worden vervreemd, waarbij het mogelijk is dat de SHL wordt behouden of gecedeerd. Voorts duidt een (mogelijk) kortere looptijd dan 10 jaren niet op de aanwezigheid van een deelnemerschapslening, maar is daarvoor juist een looptijd van langer dan 50 jaar vereist (HR 25 november 2005, nr. 40 989, ECLI:NL:HR: 2005:AT5958, BNB 2006/82), aldus belanghebbende.
Voorts betwist belanghebbende dat de overeengekomen looptijd van 10 jaar geen reële betekenis heeft. Indien te verwachten is dat aflossing eerder zal plaatsvinden, dan is er te minder reden voor herkwalificatie. Bovendien zou een exit uit de investering ook hebben kunnen bestaan uit een combinatie van vervreemding van de aandelen en de vordering, in welk geval de looptijd realiteitsgehalte behoudt, alsdus nog steeds belanghebbende.
De omstandigheid dat het voor de investeerders in de [AB] Group vermoedelijk niet uitmaakt of de vergoeding die zij bij een exit of afwikkeling van hun positie in die groep ontvangen hen (vermoedelijk) bereikt als een vergoeding voor (teruggaaf van) de verstrekking van kapitaal dan wel als aflossing en betaling van rente, maakt niet dat aan de overeengekomen looptijd van de lening reële betekenis moet worden ontzegd.
Dit artikel bepaalt dat de acht tranches alle na 10 jaar minus achtereenvolgens 9, 8, 7 etc. werkdagen moeten worden terugbetaald. Wat is de strekking van deze bepaling?
Hof: Wat maakt één dag verschil in aflossing nu feitelijk uit?
Gemachtigden: Op zichzelf is het verschil van een dag van weinig betekenis. Het belang is evenwel gelegen in de volgorde van de tranches. Stel dat [Z S.à.r.l.] insolvent wordt, dan is het voor de crediteur relevant welke tranche hij heeft. Het Hof vraagt dit punt nader toe te lichten; de crediteur is in dit geval toch [Z S.à.r.l.] ? Dat klopt, maar [Z S.à.r.l.] heeft, gelet op onder meer het bepaalde in artikel 10.2 van de overeenkomst, de bevoegdheid om zekerheden te geven; de tranches kunnen separaat worden gecedeerd. Waar baseer ik deze stelling op?
Dit leid ik af uit de frase ‘
each party may assign its rights or any of them’,zoals staat in artikel 10.2. Ik meen dat de tranchering niet zomaar is opgenomen in de SHL-overeenkomst. Ik kom dit in de praktijk namelijk weinig tegen. Ik ga er daarom dus vanuit dat er iets mee bedoeld moet zijn.
Hof: Zijn er meer bronnen om deze overeenkomst nader te duiden en of belanghebbende daar nog onderzoek naar heeft gedaan?
Gemachtigden: Er zijn niet meer bronnen. Ik heb hierover wel contact gehad met een adviseur van [adviseur] . De heer [naam] . Hij vertelde mij dat hij had begrepen dat het idee achter de tranchering flexibiliteit in financieringsmogelijkheden voor [Z S.à.r.l.] was.”
De inspecteur vergelijkt de tranches met aflossingstermijnen van een lening die in beginsel ook een verschillend debiteurenrisico hebben: de tiende aflossingstermijn draagt meer risico dan de eerste. Voorts hebben de afzonderlijke tranches geen betekenis gehad voor (overige) met de SHL verband houdende stukken, zoals jaarrekeningen van de verschillende vennootschappen, de diverse kredietwaardietwaardigheidsprognoses en de adviesaanvraag aan de ondernemingsraad. De tranches hebben volgens de inspecteur ook overigens weinig tot geen betekenis gehad, zoals blijkt uit de gang van zaken bij het opnemen van de uitgeleende gelden. De bedragen zijn volgens de inspecteur niet door middel van (afzonderlijke) notices per tranche opgenomen, maar in notices verband houdend met de feitelijke aanwending van de gelden, namelijk een ter zake van € 532 mln. voor de aankoop van de aandelen en de gedeeltelijke aflossing van externe schulden, en een ter zake van € 102 mln. voor de aflossing van de schulden aan de vorige aandeelhouders [bedrijf A] en het management.
Available Amount) upon and subject to the terms and conditions of this Agreement”) en van artikel 3.2 (cursivering door Hof):
“The Borrower may draw down any of the eight tranches
in an amount up to the Available Amount, at its sole discretion by sending a Drawdown Notice to the Lender during the Availability Period”.
- Credit rating analyse per tranche; hierbij wordt eerst de credit rating van belanghebbende berekend op basis van financiële informatie die in 2010 beschikbaar was. In eerste instantie wordt de SHL geheel als eigen vermogen aangemerkt. Vervolgens wordt steeds een tranche van de SHL aan het totaalbedrag van de leningen toegevoegd, terwijl het overige bedrag van de SHL als eigen vermogen wordt aangemerkt. Na elke toevoeging wordt opnieuw de credit rating van de vennootschap bepaald. Van elke nieuwe toegevoegde waarde wordt de credit rating afgeleid door middel van een afslag (notched downwards) in verband met de achterstelling van de individuele tranche.
- Interest percentages voor individuele tranches. Deze interest percentages worden bepaald met als uitgangspunt het rentepercentage op de banklening; daarbij zijn aanpassingen gemaakt voor looptijd, vaste rente (in plaats van variabele rente), achterstelling en zekerheid (security).
- Benchmark financiële convenanten (interest coverage ratio en Debt/EBITDA).
- De resultaten van de analyses zijn in een cash flow prognose van 2010 verwerkt om te bepalen welk bedrag aan leningen belanghebbende zou kunnen aangaan, gezien de interest bedragen voor elk van de tranches, de convenanten die van toepassing zijn op de banklening en de convenanten resulterende uit de benchmark analyse.
Kort samengevat is volgens de inspecteur daarin de conclusie dat het [adviseur] -rapport voor wat betreft de hoogte van de rente niet tot bruikbare uitkomsten leidt, omdat in dat rapport aanname op aanname is gestapeld teneinde bij herhaling onvergelijkbare omstandigheden vergelijkbaar te maken.
Voorts acht de inspecteur de bankenlening niet bruikbaar als een CUP voor de SHL. Met de SHL vergelijkbare derdenleningen zijn volgens hem niet te vinden; er is volgens hem geen enkele financier die met achterstelling ten opzichte van de bankenlening van € 640 mln., zonder zekerheden, zonder buffervermogen en zonder aflossingen en rentebetalingen (gedurende de looptijd van de lening) bereid is om voor de verwerving van de [AB] Group een lening van € 635 mln. te verstrekken. De verschillen tussen de bankenlening en de SHL zijn volgens de inspecteur van meer dan materiële aard, waardoor er geen betrouwbare aanpassingen zijn die een vergelijking van de bankenlening en de SHL mogelijk zouden maken.
De rente die over de als onzakelijk te beschouwen lening in aanmerking is te nemenStandpunt belanghebbende4.7.1.1. Indien de SHL onzakelijk is, dient de bij de vaststelling van de winst van [Z S.à.r.l.] en belanghebbende in aanmerking te nemen rente volgens belanghebbende – en onder verwijzing naar het arrest HR 25 november 2011, nr. 08/05323, ECLI:NL:HR: BN3442, BNB 2012/37, r.o. 3.3.4 – te worden gesteld op de rente die verschuldigd zou zijn aan een derde indien de uitlenende vennootschap borg zou hebben gestaan (borgstellingsanalogie). Ervan uitgaande dat de zakelijke rente (voor een bepaalde tranche) van de lening niet kan worden berekend, geldt dat volgens belanghebbende evenzeer voor de zakelijke rente op dezelfde lening met een garantie of borgstelling van [Z S.à.r.l.] , aangezien [Z S.à.r.l.] een doorgeefluik is met een vergelijkbare kapitaalstructuur als belanghebbende.
Om deze reden moet in het onderhavige geval worden teruggevallen op de zogenoemde risicovrije rentevoet; belanghebbende verwijst in dit verband naar par. 12, onderdeel c, van het Verrekenprijzenbesluit 2013.
€ 1.157.534 per tranche van € 100 mln. en € 405.137 voor de tranche van € 34.855.232.
Op basis van dit arrest stelt de inspecteur dat bij belanghebbende slechts aftrekbaar is de waarde in het economische verkeer (WEV) van de rentetermijn op het moment dat deze periodiek zichtbaar wordt.
De inspecteur heeft de door belanghebbende gestelde hoogte van de risicovrije rentevoet van 2,5% betwist, voor zover deze is gebaseerd op een 10-jarig staatsobligatie.
Het Hof verwerpt de stelling van de inspecteur dat dit niet een te aanvaarden uitgangspunt zou zijn. Onder de omstandigheid dat op 31 maart 2011 niet vaststaat dat de SHL eerder dan na de overeengekomen duur zal worden afgelost, daarbij in aanmerking nemend dat aflossing eerst is toegestaan nadat de leningen van de overige crediteuren zijn afgelost, acht het Hof de door belanghebbende voorgestelde analogie met een staatsobligatie van 10 jaar realistisch.
€ 7.435.594 (= 2.5 x [€ 45.256.000 : 15,216]) bij belanghebbende voor aftrek in aanmerking komt. Partijen zijn het erover eens dat hiervan 35,5% in ieder geval aftrekbaar is, omdat de SHL in zoverre niet besmet is, te weten € 2.639.636 (= 35,5% * € 7.435.594). Het overige gedeelte groot € 4.795.958 van het hiervoor vermelde bedrag van € 7.435.594 is de rente die verband houdt met het gedeelte van de SHL dat is toe te rekenen aan de verkrijgingsprijs van de (aandelen in de) [AB] Group. De aftrekbaarheid van dit gedeelte van de rente over de SHL is afhankelijk van de toepassing van artikel 10a van de Wet dan wel fraus legis.
€ 2.639.636.
Is de aftrek van rente beperkt op grond van artikel 10a van de Wet?Standpunt belanghebbende4.8.1.1. Belanghebbende betwist niet dat de hiervoor vermelde 64,5% van de rente over de SHL een besmette lening betreft als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Wet. Zij stelt zich evenwel op het standpunt (a) dat de totstandkoming van een fiscale eenheid tussen belanghebbende, [X I BV] (hierna: [X I BV] ) en [Q BV] (hierna: [Q BV] ) vanaf de verwerving van [X I BV] en [Q BV] (hierna ook: de verwerving van de [AB] Group) door belanghebbende aan de toepassing van artikel 10a van de Wet in de weg staat, en (b) dat voldaan wordt aan de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, van de Wet.
Fotobestand overzicht]
De omstandigheid dat de SHL uit tranches bestaat, staat volgens belanghebbende aan het vereiste van parallelliteit niet in de weg, omdat het totaal van die tranches afkomstig is van de houders van de B-PEC’s.
Nu geen van de houders van de B-PEC’s in belanghebbende (middellijk) een belang houdt van een derde of meer, kunnen die houders niet als verbonden lichamen worden aangemerkt.
Dat mogelijk sprake zou zijn van een ‘samenwerkende groep’ acht belanghebbende niet relevant, omdat dit criterium eerst met ingang van 2017 tot verbondenheid leidt.
verbondenlichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet. Bovendien dient volgens belanghebbende de sub-regel van de ‘omleiding’, als uitzondering op de hoofdregel dat belastingplichtigen vrij zijn in de keuze van de vorm van financiering van een vennootschap waarin zij deelneemt (onder verwijzing naar het Mauritius-arrest), beperkt te worden uitgelegd.
Op de vraag van het Hof op welke wijze partijen het 10a-besmette deel van de lening hebben berekend op 64,5 procent, antwoord ik als volgt. (…) Het percentage houdt verband met de aanwending van de gelden; er is maar voor een deel doorgeleend binnen de groep. Voor het restant van de verworven gelden zijn leningen verstrekt aan verschillende werkmaatschappijen die dit hebben gebruikt voor herfinanciering. Dit zijn geen besmette 10a-transacties. Met inspecteur Maas is hiervoor om praktische redenen een vast percentage afgesproken.
(…)
Over de bovenkant van de structuur. De rente komt toe aan verschillende entiteiten. Daarom is niet duidelijk of sprake is van het niet oppikken van rente. We weten dit gewoon niet. Of rente wordt belast hangt af van de wijze waarop de desbetreffende jurisdicties deze entiteiten in de heffing betrekken.
de lichamen die via Fund V en [A I] Fund deelnemen in [Z S.à.r.l.] worden vanuit Nederland bezien als niet-transparant, maar voor de investeerders in die lichamen zijn die lichamen transparant.
Voorts is volgens de inspecteur in materiële zin sprake van verbondenheid van die deelnemers met belanghebbende. In dit verband wijst de inspecteur op de rol van de general partners van Fund V en [A I] Fund die de limited partners vertegenwoordigen. Volgens de inspecteur bestaat [B] weliswaar uit meerdere subfondsen, maar neemt dat niet weg dat het gehele belang en de gehele zeggenschap in belanghebbende uiteindelijk door één partij of groep wordt gehouden. In dit verband heeft de inspecteur voorts erop gewezen dat in de melding van de voorgenomen overname aan de Europese Commissie is opgenomen dat de te Luxemburg gevestigde [bedrijf B] de volledige zeggenschap in de (te verwerven) onderneming verkrijgt (zie ook het controlerapport onder 1.2.3).
De inspecteur wijst voorts erop dat de rente (die door belanghebbende wordt bijgeschreven) bij de uiteindelijk gerechtigden (de investeerders) niet als rentebate tot uiting komt.
De rentebaten worden volgens de inspecteur niet belast in Luxemburg en ook niet bij de limited partnerships op de Kaaimaneilanden. Tegenover de rentebate uit hoofde van de SHL staat in Luxemburg een rentelast uit hoofde van de PEC’s en daarvoor is in Luxemburg een Advanced Pricing Agreement (APA) gesloten.
De verstrekking van de bescheiden waarom de inspecteur in het kader van zijn boekenonderzoek (vergeefs) heeft gevraagd, zoals partnership agreements van de fondsen, zou hem op dit punt in dat kader tot nader onderzoek in staat hebben gesteld.
Voor zover belanghebbende zou hebben bedoeld dat met de terbeschikkingstelling van vermogen of vermogensrechten (commitments) aan [A] , dat vermogen of die rechten het vermogen van de investeerders nog niet zouden hebben verlaten en nog niet tot het (of een afgescheiden) vermogen van de [bedrijf B] -groep (hier bedoeld als een ruimer begrip dan het begrip ‘verbonden lichamen’ van artikel 10a, vierde lid, van de Wet; zie nader r.o. 4.9.5.2 e.v.) zouden zijn gaan behoren, heeft het op de weg van belanghebbende gelegen dat te stellen en te onderbouwen. Belanghebbende heeft dat echter niet gedaan. Gelet ook op hetgeen is vermeld in 2.2.1 en 2.2.2 ligt het weinig voor de hand te veronderstellen dat de terbeschikkingstelling van gelden aan [A] niet zou inhouden dat die (rechten op) gelden het vermogen van de derden-investeerders (zoals [pensioenfonds] ) niet zouden hebben verlaten.
Parallelliteit4.9.4.1. Aan de beperking van de aftrek van rente over de SHL kan worden ontkomen indien de door [Z S.à.r.l.] aan belanghebbende uitgeleende gelden in feite van derden afkomstig zijn en voldaan is aan zogenoemde parallelliteit tussen de besmette geldlening en de financiering van de besmette geldlening. Daarbij is van belang (a) welke feiten en omstandigheden bij de vergelijking van de besmette lening en de financiering van die lening in aanmerking moeten worden genomen, (b) de vraag welk lichaam in dit verband als derde kwalificeert en (c) of onder een ‘derde’ moet worden verstaan, een lichaam dat voor minder dan één derde een belang heeft in het lichaam dat de besmette geldlening heeft verstrekt (in dit geval [Z S.à.r.l.] ).
4.9.4.7. Wat het in 4.9.4.1 vermelde aspect (b) betreft is naar het oordeel van het Hof, gelet op hetgeen onder 4.9.3.2 tot en met 4.9.3.9 is overwogen, niet aannemelijk gemaakt wie voor de toepassing van artikel 10a, derde lid, onderdeel a, van de Wet, naast [bedrijf A] , de co-investors en het management, als houders van de PEC’s zouden moeten worden aangemerkt. Voor zover op grond van de beperkte informatie is te overzien, zouden daarvoor in aanmerking kunnen komen: (1) Fund V en [A I] dan wel (2) de in Fund V en [A I] deelnemende/samenwerkende limited partnerships.
Dit volgt uit de bewoordingen van de eerste volzin van rechtsoverweging 4.2.1 van het arrest BNB 2019/98. Mocht aan het in feite door derden financieren van de besmette geldlening als voorwaarde worden gesteld dat dit binnen een concern/groepsstructuur ook het geval dient te zijn voorbij de (in de zin van artikel 10a, vierde lid, van de Wet) niet-verbonden financier(s) van de besmette geldlening (dat wil zeggen: ‘uiteindelijk’ ofwel verderop in de keten; vgl.
Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 8, p. 81), dan is het Hof, gelet ook op hetgeen is
overwogen onder 4.9.3.11, van oordeel dat belanghebbende in dat geval evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de besmette geldlening in feite is verschuldigd aan een niet-gelieerd lichaam.
De (onzakelijke) omleiding4.9.5.1. Bij de beoordeling van de vraag of zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan een – in de zin van artikel 10a van de Wet – besmette geldlening, geldt als uitgangspunt dat in het systeem van de Wet besloten ligt dat een belastingplichtige keuzevrijheid heeft bij de vorm van financiering van een vennootschap waarin zij deelneemt (vgl. HR 2 februari 2014, nr. 12/02640, ECLI:NL:HR:2014:224, BNB 2014/79).
Deze vrijheid geldt echter niet onbeperkt. Een (onzakelijke) omleiding kan aanwezig zijn indien financiële middelen ter financiering van de besmette geldlening zijn ontrokken aan het eigen vermogen van het concern waartoe het geacquireerde target is gaan behoren.
Met ‘concern’ is dan overigens niet uitsluitend gedoeld op het Nederlandse deel ervan (vgl. BNB 2015/165, r.o. 3.1.3).
Uit een tussenschakeling van – in de zin van artikel 10a, vierde lid, van de Wet – niet-verbonden lichamen volgt dan niet zonder meer dat er voor de financiering van de rechtshandeling (de verwerving van de [AB] Group) zakelijke beweegredenen aanwezig zijn. Voor de vraag of voor die financiering zakelijke beweegredenen aanwezig zijn geweest dienen met andere woorden de beweegredenen van alle betrokkenen bij die financiering en bij de daarmee verband houdende rechtshandeling in aanmerking te worden genomen (vgl. BNB 2015/165, r.o. 3.1.2, laatste volzin).
Deze gang van zaken vindt, zoals ook hiervoor is overwogen, bevestiging in de bevindingen van het controlerapport (par. 1.2.2) en de onder 2.2.1 en 2.2.2 aangehaalde stukken, waarin gedetailleerd is weergegeven hoe een investeerder intern rapporteert over een voorgenomen investering in [A] . In dit verband gaat het Hof – voor zover van belang – ervan uit dat ook [A] is te vergelijken met een Nederlandse open commanditaire vennootschap en dat dit lichaam (naar Nederlandse fiscale maatstaven) als zodanig gerechtigd is geweest tot het aan haar ter beschikking gestelde ( civielrechtelijk afgescheiden) vermogen. Dit ligt het meest in lijn met hetgeen onder 2.2.1 en 2.2.2 is vermeld en met hetgeen belanghebbende overigens over de tot de [bedrijf B] -groep te rekenen LP’s heeft verklaard.
Het Hof wijst in dit verband voorts op de overeenkomsten tussen de namen van bestuurders van [bedrijf B] , de general partner van [A] (als vermeld onder 2.2.2) enerzijds, en die van [bedrijf C] , de general partner van [bedrijf B] European Equity Partners V (A) LP tot en met [A] (E) LP (als vermeld onder 2.3) anderzijds, alsmede op de omstandigheid dat deze general partners voor al de bij Fund V en [A I] Fund betrokken limited partnerships als general partner fungeren.
4.9.5.7. Nu de inspecteur heeft gesteld dat de besmette geldlening via een onzakelijke omleiding aan belanghebbende is verstrekt heeft het, gelet ook op hetgeen hiervoor omtrent de herkomst van de aan belanghebbende geleende gelden is overwogen, op de weg van belanghebbende gelegen om aannemelijk te maken dat de besmette lening zakelijk is; meer in het bijzonder, dat de gelden die belanghebbende van [Z S.à.r.l.] heeft geleend, niet afkomstig zijn uit aan het concern als eigen vermogen ter beschikking gesteld investeringskapitaal dan wel – indien belanghebbende niet in dat bewijs slaagt – dat er overigens zakelijke redenen zijn voor de besmette lening.
De initieel door externe investeerders aan de [bedrijf B] V -groep, ten behoeve van de verwerving van (onder meer) de [AB] Group, ter beschikking gestelde middelen, zijn, zonder daaraan in overwegende mate ten grondslag liggende zakelijke redenen en met als gevolg het ontgaan van Nederlandse vennootschapsbelasting (zie onderdeel 1.3.5.2 sub G van het controlerapport), via in tax havens (Kaaiman-eilanden) en Luxemburg gevestigde lichamen, aan belanghebbende als lening ter beschikking is gesteld. Het Hof beschouwt deze gang van zaken als een ‘onzakelijke omleiding’. Hieraan doet de enkele stelling dat de keuze voor vreemd in plaats van eigen vermogen niet gekunsteld is, niet af.
Dat gestelde poolen en regelen van de zeggenschapsstructuur van de investeerder, wat daarvan verder mag zijn, laat immers onverlet dat middelen die als eigen/risicodragend vermogen aan de [bedrijf B] V -groep ter beschikking zijn gesteld, binnen die groep, via op de Kaaiman-eilanden gevestigde hybride vennootschappen en via een in Luxemburg gevestigde vennootschap, en door middel van een – naar Nederlandse fiscale maatstaven als lening te beschouwen – hybride financieringsvorm, aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld.
4.9.5.13. Gegeven het oordeel over de reikwijdte van artikel 10a van de Wet onder 4.9.5.12, ziet het Hof verder geen ruimte voor toepassing van het leerstuk fraus legis.
Strijd met EU-rechtStandpunt belanghebbende4.10.1.1. Belanghebbende heeft voorts een beroep gedaan op de vrijheid van vestiging, meer in het bijzonder de zogeheten per-elementbenadering. In het onderhavige geval zou volgens belanghebbende aan de aftrekbeperking van artikel 10a van de Wet kunnen worden ontkomen indien [Z S.à.r.l.] in Nederland zou zijn gevestigd. In dat hypothetische geval zou zij met belanghebbende een fiscale eenheid kunnen vormen en zou vanwege die fiscale eenheid ter zake van de interne lening geen sprake zijn van een renteaftrekbeperking uit hoofde van het leerstuk van de onzakelijke lening en/of de aftrekbeperking van artikel 10a van de Wet. Toepassing van de aftrekbeperking in het onderhavige geval zou bij vergelijking met het hypothetische geval eveneens een schending van de vestigingsvrijheid inhouden, nu [Z S.à.r.l.] naar Luxemburgs recht is opgericht en aldaar is gevestigd.
Voorts stelt de inspecteur dat de lening in geval van een fiscale eenheid door consolidatie wegvalt, zodat de (civielrechtelijk) verschuldigde rente (fiscaalrechtelijk) niet in aftrek kan komen. De inspecteur betwist in dit verband de uitleg van belanghebbende van r.o. 2.4.2 van het arrest BNB 2019/17.
Slotsom
(= € 2.639.636 (r.o. 4.7.4.2) + € 2.407.571 (r.o. 4.9.5.13)) aftrekbaar is. Dit leidt ertoe dat het (na verrekening van het verlies van voorgaande jaren van € 8.602.151) door de rechtbank vastgestelde belastbaar bedrag van € 6.768.520 nader moet worden vastgesteld op
€ 1.721.313.
5.5. Kosten
6.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissingen ter zake van
de verliesverrekeningsbeschikking, de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.721.313;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van
€ 3.675, en
- draagt de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 508 aan belanghebbende te vergoeden.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.