3.1. Het Hof heeft het volgende vastgesteld. Op 1 december 1980 heeft [B] voor f 1, -- van [C] 25 aandelen gekocht van elk nominaal f 500, -- in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. (hierna: Vastgoed), een vennootschap met een nominaal aandelenkapitaal van f 25.000, -- die beoogt het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van binnen het Rijk gelegen onroerende goederen of zakelijke rechten en waarvan de bezittingen hoofdzakelijk uit die goederen en rechten bestaan. De resterende 25 aandelen in Vastgoed behoorden [B] reeds in eigendom toe. Bij deze overeenkomst verkreeg [B] het economische belang bij die aandelen, in die zin dat alle rechten waaronder het stemrecht aan hem toekwamen, dit laatste kennelijk krachtens een hem daartoe door [C] verleende onherroepelijke volmacht. Ten aanzien van de juridische levering werd overeengekomen dat [B] het recht had degene aan te wijzen aan wie [C] de aandelen zou dienen te leveren. Bij notariële akte van 25 februari 1986 heeft [C] , onder behoud voor [B] van diens economische belang, de juridische eigendom van 15 van de 25 in 1980 aan [B] verkochte aandelen in Vastgoed op diens aanwijzing geleverd aan belanghebbende.
3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat voor de beoordeling van de geschapen rechtstoestand geen betekenis toekomt aan de in 's Hofs uitspraak nader omschreven certificering.
3.3. Naar 's Hofs oordeel verschilt de geschapen rechtstoestand niet wezenlijk van die welke zou zijn ontstaan indien [B] naast de economische eigendom zelf ook de juridische eigendom van de aandelen zou hebben verkregen, in welk geval artikel 4, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) toepasselijk geweest zou zijn, en dat doel en strekking van die wetsbepaling daarom wettigen ook het onderhavige geval onder haar werking te brengen door belanghebbende aan te merken als verkrijger in de zin van bedoelde wetsbepaling en dienovereenkomstig in de heffing van overdrachtsbelasting te betrekken. Deze oordelen worden in cassatie terecht bestreden.
3.4. Een aandeelhouder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid handelt niet in strijd met doel en strekking van artikel 4, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet indien hij aandelen in een onroerend-goedlichaam niet zelf verkrijgt maar door de besloten vennootschap doet verkrijgen, ook niet indien hij zelf reeds aandelen in het onroerend-goedlichaam hield. Aangenomen moet worden dat als de wetgever deze voor de hand liggende ontgaansmogelijkheid had willen uitsluiten, hij daarvoor een regeling zou hebben getroffen. Toepassing van het leerstuk van de wetsontduiking kan wel aan de orde komen indien de aandeelhouder het te verwerven pakket op kunstmatige wijze uitsplitst over meer besloten vennootschappen.
3.5. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat de Inspecteur voor het Hof omtrent de resterende 10 aandelen in Vastgoed iets naders heeft gesteld, zodat het in het onderhavige geding ervoor moet worden gehouden dat voor de beoordeling van de geschapen rechtstoestand uitsluitend het onderhavige pakket van belang is.
3.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat 's Hofs in 3.3 weergegeven oordeel niet als juist kan worden aanvaard. Dat is niet anders nu [B] de economische eigendom van het onderhavige pakket aandelen heeft verkregen en belanghebbende de juridische eigendom daarvan, aangezien het voor de heffing van overdrachtsbelasting aankomt op de verkrijging van de juridische eigendom.
3.7. De klachten zijn in zoverre gegrond. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De overige klachten behoeven geen behandeling meer.