In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom. Deze besluiten betroffen de opschorting en intrekking van haar bijstandsrecht, omdat zij naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet tijdig de gevraagde loonstroken had overgelegd. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit tot opschorting van de bijstand op de juiste wijze was bekendgemaakt aan appellante. Hierdoor was de bezwaartermijn niet aangevangen, wat leidde tot de conclusie dat het bezwaar tegen het besluit ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van het dagelijks bestuur, waarbij het de intrekking van de bijstand met ingang van 24 februari 2016 onterecht achtte. De Raad oordeelde verder dat de opgelegde boete van € 590,- evenredig was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellante, en bevestigde de overige beslissingen van het dagelijks bestuur.