In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die rolstoelgebonden is, en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser had een aanvraag ingediend voor vervanging van de rolstoellift in zijn rolstoelbus op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat de gevraagde maatwerkvoorziening niet noodzakelijk was voor de zelfredzaamheid en participatie van eiser. Eiser had eerder een aanvraag voor een nieuwe rolstoelbus gedaan, die ook was afgewezen, omdat hij in staat werd geacht gebruik te maken van de regiotaxi.
Eiser heeft tegen de afwijzing van zijn aanvraag beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het advies van de medisch adviseur onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat zijn medische situatie was verslechterd. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser ontvankelijk was, maar dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank concludeerde dat het advies van de medisch adviseur, dat stelde dat eiser gebruik kon maken van de regiotaxi, zorgvuldig was en dat eiser geen contra-expertise had overgelegd om de juistheid van dit advies te betwisten. De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het advies en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-, en bepaalde dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser moest vergoeden. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.