ECLI:NL:CRVB:2020:1339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en de vereisten voor verzending van opschortingsbesluit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 3 juni 2010 bijstand ontvangt, had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. De intrekking was gebaseerd op het niet verschijnen van de appellant op een gesprek dat was gepland om een verzuim te herstellen. De Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat het opschortingsbesluit daadwerkelijk was verzonden naar de appellant. Het college had de verzending niet aangetekend gedaan en de verzendadministratie voldeed niet aan de vereisten. Hierdoor kon de appellant niet worden verweten dat hij niet op het gesprek was verschenen, wat leidde tot de conclusie dat het college niet bevoegd was om de bijstand in te trekken. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad verklaarde het beroep gegrond en herstelde de besluiten van het college, waardoor de bijstand aan de appellant moest worden doorbetaald vanaf 11 juli 2016. Tevens werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toegewezen, en werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.