Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd te oordelen over de beslissing inzake een ambtshalve teruggaaf van Bpm, waaronder een beslissing over een rentevergoeding op grond van de AWR bij een ambtshalve teruggaaf;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van ambtshalve teruggaaf van Bpm voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade van € 1000;
- wijst het verzoek tot veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade af;
- wijst het verzoek tot vergoeding van materiële schade af;
- gelast dat de Minister voor Rechtsbescherming het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 666 aan deze vergoedt;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming in de proceskosten van belanghebbende in beroep voor een bedrag van € 256;
- beslist dat, indien de immateriëleschadevergoeding, de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase, en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
2.Gronden
geenuitspraak meer behoeft te worden gedaan ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding (tenzij de rechtbank uitspraak doet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar zijn verstreken).
alshet concrete geval al onder het toepassingsbereik van het Unierecht valt, het resultaat niet in strijd zijn met het Unierecht. Hier is het resultaat – volgens de uitleg die de rechtbank aan de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake dat stelsel heeft gegeven – dat in deze procedure geen vergoeding op basis van het forfaitaire stelsel kan worden toegekend die op de bezwaarfase betrekking heeft. Dat betekent echter
nietdat de duur van bezwaarfase
nietkan leiden tot een aanspraak op schadevergoeding; wel geldt de veronderstelling van immateriële schade wegens spanning en frustratie niet. [14] Verder kan weliswaar, in dit geval, in deze procedure niet aan de orde komen of een dergelijke aanspraak op schadevergoeding wegens de duur van de bezwaarfase kan worden gemaakt, maar er bestaat daarvoor wel een rechtsingang bij de civiele rechter. Dit betekent dat zelfs als het Unierecht zou meebrengen dat in een geval als hier belanghebbende een vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens de duur van de bezwaarfase zou moet kunnen maken, dit mogelijk is. Tegen de omstandigheid dat, in een geval als hier, die rechtsvordering moet worden ingesteld bij de civiele rechter, verzet het Unierecht zich niet.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;