ECLI:NL:HR:2013:BX8360
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige overheidsdaad en overschrijding van de redelijke termijn in vreemdelingenprocedures
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiser], die van Pakistaanse afkomst is en op 14 februari 1996 een aanvraag voor een verblijfsvergunning indiende. Deze aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie op 27 februari 2002. Na een reeks van procedures, waaronder een bezwaar dat op 1 mei 2002 ongegrond werd verklaard, heeft de rechtbank op 2 oktober 2003 het besluit van de Staatssecretaris vernietigd. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft uiteindelijk op 22 december 2003 het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard, maar zijn aanvraag werd afgewezen. In de daaropvolgende jaren heeft [eiser] meerdere keren bezwaar gemaakt en beroep ingesteld tegen het uitblijven van beslissingen op zijn aanvragen en verzoeken om schadevergoeding.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door niet binnen een redelijke termijn te beslissen op de aanvragen van [eiser]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Staat schadeplichtig was wegens een overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure, maar had de vordering tot schadevergoeding wegens overschrijding van de termijn bij de beslissing op de aanvraag van de verblijfsvergunning afgewezen. De Hoge Raad bevestigt dat artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is op procedures die de toegang, het verblijf en de uitzetting van vreemdelingen betreffen, maar erkent dat de rechtszekerheid ook binnen de nationale rechtsorde geldt. De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn in vreemdelingenprocedures kan leiden tot onrechtmatig handelen, maar dat de belanghebbende moet aantonen dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden door de lange duur van de procedure.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep van [eiser] en veroordeelt hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 11 januari 2013.