ECLI:NL:HR:2012:BT1516
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- M.W.C. Feteris
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag omzetbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de fiscale eenheid X1 B.V. en X2 B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 11 mei 2010, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het bezwaar ontbraken. De Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep tegen deze uitspraak eveneens niet-ontvankelijk. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.
De Hoge Raad behandelt de klachten van belanghebbende in cassatie. De eerste klacht betreft de vraag of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Het Hof heeft geoordeeld dat het beroep uitsluitend gericht kon zijn tegen de uitspraak van de Inspecteur van 1 maart 2007, en dat dit beroep na afloop van de geldende termijn is ingesteld. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de behandeling van het bezwaar eindigt met de uitspraak van de Inspecteur.
De tweede klacht van belanghebbende richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het niet redelijk was om van haar te vergen dat zij binnen twee weken na het hoorgesprek bij de Inspecteur beroep zou instellen. De Hoge Raad oordeelt dat deze klacht niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen betreft die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, M.W.C. Feteris, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2012.