ECLI:NL:RBROT:2022:1819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
ROT 20/6153 e.v.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht door veelprocedeerder in bestuursrechtelijke zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd op 15 maart 2022, wordt een veelprocedeerder, eiseres, geconfronteerd met een reeks van rechtszaken tegen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat eiseres misbruik maakt van recht in een eerdere uitspraak (ECLI:NL:RBROT:2021:3034). De rechtbank heeft in deze zaak vastgesteld dat eiseres in haar correspondentie met verweerder en de rechtbank zodanig breedsprakig is dat zij slechts in beperkte mate kennisneemt van de ingediende bezwaar- en beroepschriften. De rechtbank heeft de zaken die door eiseres zijn aangespannen, waaronder verzoeken om inzage op basis van de AVG, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet ontvankelijk zijn wegens misbruik van recht. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard in drie zaken en de beroepen in andere zaken niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, omdat eiseres geen relevante nieuwe argumenten heeft aangedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een efficiënte rechtsgang en het voorkomen van misbruik van het procesrecht door veelprocedeerders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/6153, ROT 20/6338, ROT 20/6521, ROT 21/235, ROT 21/2112, ROT 21/2200, ROT 21/2984, ROT 21/4929
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 21 juli 2020 heeft verweerder een passage uit een brief van eiseres van 26 juni 2020 opgevat als een verzoek om inzage als bedoeld in artikel 15 van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming; hierna: AVG) en dit verzoek afgewezen, omdat de gevraagde stukken niet zien op persoonsgegevens. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat het doel waarom eiseres verzoekt om inzage niet onder bescherming van de AVG valt en dat in een dergelijk geval sprake is van misbruik van recht. Verweerder heeft het bezwaarschrift op verzoek van eiseres doorgezonden naar de rechtbank om het af te doen als een rechtstreeks beroep. Deze zaak is aangelegd met zaaknummer ROT 20/6153.
Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 juli 2020, waarbij een verzoek om herziening van verweerders besluit van 6 november 2019 tot afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht is afgewezen, ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld. Deze zaak is aangelegd met zaaknummer ROT 20/6338.
Bij brief van 15 september 2020 heeft verweerder een passage uit een brief van eiseres van 3 september 2020 opgevat als een verzoek om inzage als bedoeld in artikel 15 van de AVG en dit verzoek afgewezen, omdat de gevraagde stukken niet zien op persoonsgegevens. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat het doel waarom eiseres verzoekt om inzage niet onder bescherming van de AVG valt en dat in een dergelijk geval sprake is van misbruik van recht. Verweerder heeft het bezwaarschrift op verzoek van eiseres doorgezonden naar de rechtbank om het af te doen als een rechtstreeks beroep. Deze zaak is aangelegd met zaaknummer ROT 20/6521.
Bij besluit van 3 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een schriftelijke uitnodiging van 15 oktober 2020 voor een afspraak bij arbeidshulpverlening Indigo Rijnmond niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld. Deze zaak is aangelegd met zaaknummer ROT 21/235.
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 december 2020, waarbij verweerder de toegekende bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag) over de periode van 1 april 2020 tot met 31 maart 2021 heeft gewijzigd van € 204,42 (lees: € 201,42) per maand naar € 201,67 per maand, ongegrond verklaard, met dien verstande dat hij de verschrijving van € 204,42 wijzigt in € 201,42. Eiseres heeft beroep ingesteld. Deze zaak is aangelegd met zaaknummer ROT 21/2200.
Bij brief van 23 december 2020 heeft verweerder een passage uit een brief van eiseres van 18 december 2020 opgevat als een verzoek om inzage als bedoeld in artikel 15 van de AVG en dit verzoek afgewezen, omdat de gevraagde stukken niet zien op persoonsgegevens. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat het doel waarom eiseres verzoekt om inzage niet onder bescherming van de AVG valt en dat in een dergelijk geval sprake is van misbruik van recht. Verweerder heeft het bezwaarschrift op verzoek van eiseres doorgezonden naar de rechtbank om het af te doen als een rechtstreeks beroep. Deze zaak is aangelegd met zaaknummer ROT 21/2112.
Bij besluit van 22 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 januari 2021, waarbij aan eiseres ontheffing is verleend van haar arbeidsverplichtingen en de tegenprestatie voor de periode 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2023, ongegrond verklaard. Deze zaak is aangelegd met zaaknummer ROT 21/2984.
Bij besluit van 5 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 30 maart 2021, waarbij is beslist dat eiseres geen aanspraak heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, met een aanvullende motivering ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld. Deze zaak is aangelegd met zaaknummer ROT 21/4929.

Overwegingen

inleiding
1. De rechtbank doet het beroep zonder zitting af op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering van de gemeente Rotterdam. Zij heeft in een groot aantal zaken beroep ingesteld tegen (vermeende) beslissingen van verweerder of tegen het uitblijven daarvan. Eiseres dient daarbij steeds beroepschriften in van vele tientallen pagina’s en verwijst in die beroepschriften veelvuldig naar andere (aanhangige) procedures en de meegezonden producties. Een deel van de zaken komt voort uit onvrede over de aan haar toegekende woonkostentoeslag. Daarover heeft zij eerder ten dele met succes geprocedeerd (ECLI:NL:CRVB:2019:2422). Eiseres is het niet eens met beslissingen van verweerder, die strekken tot tenuitvoerlegging van die uitspraak, en met andere besluiten over toekenning of verrekening van die bijstand (zie ook ECLI:NL:RBROT:2019:3070). Een groter deel van de zaken komt voort uit de onvrede van eiseres over het door verweerder bij ExIT ingezette traject tot re-integratie op de arbeids-markt. Eiseres heeft daarover eerder veelvuldig geprocedeerd, echter zonder succes, onder meer omdat de rechtbank oordeelde dat oproepen tot gesprekken over de voortgang bij ExIT geen besluiten zijn (ECLI:NL:RBROT:2018:10413; ECLI:NL:RBROT:2019:2672; ECLI:NL:RBROT:2019:2926; ECLI:NL:RBROT:2019:9312 en ECLI:NL:RBROT:2020:6619). Voorts heeft eiseres in verband daarmee een aantal verzoeken gedaan op grond van de AVG of anderszins. Ook heeft zij eerder beroep ingesteld tegen beslissingen van verweerder over het niet of onvoldoende verstrekken van gegevens op basis van de AVG of anderszins (ECLI:NL:RBROT:2018:3181; ECLI:NL:RBROT:2018:7716; ECLI:NL:RBROT:2018:9942; ECLI:NL:RBROT:2019:109 en ECLI:NL:RBROT:2019:2954).
3. Verweerder heeft diverse pogingen ondernomen om tot een vergelijk te komen met eiseres mede vanwege de grote belasting op het ambtelijk apparaat van de gemeente Rotterdam door haar vele beroepschriften. Eiseres is daar tot op heden niet op ingegaan. Ook het voorstel van de rechtbank om met behulp van een professioneel mediator te bezien of partijen op bepaalde punten tot elkaar kunnen komen, heeft eiseres afgewezen, evenals het schikkingsvoorstel dat verweerder heeft gedaan tijdens een eerdere zitting die zag op 36 nieuwe zaken tussen partijen die zien op de onder punt 2 genoemde kwesties. De rechtbank in heeft in haar uitspraak van 9 april 2021 in die 36 zaken uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBROT:2021:3034). In een groot aantal van deze zaken heeft zij geoordeeld dat zij onbevoegd is kennis te nemen van het geschil of dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat eiseres misbruik maakt van recht. Dit werpt de vraag op of eiseres bij thans voorliggende aanvragen (vgl. ECLI:NL:RVS:2014:4129, punt 6.8.) en daarop volgende rechtsmiddelen thans wederom misbruik maakt van recht (vgl. ECLI:NL:RVS:2019:1655; ECLI:NL:CRVB:2021:263 en ECLI:NL:CRVB:2022:105).
4. De rechtbank stelt verder voorop dat eiseres in haar brieven aan verweerder en aan de rechtbank zodanig breedsprakig is, daarbij telkens alle (eerdere) geschilpunten oprakelend die zij met verweerder meent te hebben, dat de rechtbank aanleiding ziet om met overeenkomstige toepassing van artikel 8:32a van de Awb slechts in zeer beperkte mate kennis te nemen van de bezwaar- en beroepschriften in de voorliggende zaken en andere stukken die eiseres heeft ingediend terzijde te laten. Van de rechtbank kan niet worden gevergd dat zij dergelijke stukken van eiseres telkenmale doorworstelt, temeer nu uit wat de rechtbank wel heeft gelezen blijkt dat eiseres geen feitelijke of juridisch relevante (nieuwe) standpunten naar voren heeft gebracht, maar slechts eerder ingebrachte argumenten, die de bestuursrechter eerder heeft verworpen of niet relevant heeft geacht, opnieuw naar voren brengt. De rechtbank acht het verder niet zinvol om eiseres te verzoeken een nadere korte schriftelijke uiteenzetting te geven. Zij neemt daarbij in aanmerking dat een eerdere poging van de rechtbank om eiseres te bewegen zich in een toelichting tot de kern van het geschil te beperken ertoe heeft geleid dat zij in die zaken diverse, zeer uitvoerige aanvullende beroepschriften heeft ingediend waarvan de relevantie de rechtbank is ontgaan (zie ECLI:NL:RBROT:2021:3034, punten 5.3 en 15.3).
zaak ROT 21/2200
5. De zaak ROT 21/2200 ziet op woonkostentoeslag. De onjuiste vermelding van het bedrag van € 204,42 in het besluit van 8 oktober 2020 was niet op rechtsgevolg gericht, omdat het rechtsgevolg zag op de wijziging van het bedrag. Het nieuwe maandbedrag is vastgesteld op € 201,67 per maand, welk bedrag is gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 9 maart 2021. Verweerder heeft eiseres een bedrag van € 2 nabetaald over de periode 1 april 2020 tot en met november 2022. De rechtbank ziet aanleiding het beroep ongegrond verklaren. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het aanvullende beroepschrift geen aanknopingspunten biedt om het met een uitgebreide motivering door verweerder vastgestelde bedrag van € 201,67 onjuist te achten, terwijl alle andere door eiseres opgeworpen bezwaren geen relevantie hebben. Een bijkomend verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank af omdat van voor een voor vergoeding in aanmerking komende schade niet is gebleken. Daarbij herinnert de rechtbank eiseres eraan dat verweerder, gelet op artikel 4:98, tweede lid, van de Awb, geen rente is verschuldigd over de nabetaling van € 2 (ECLI:NL:RBROT:2021:3034, punt 4.7).
zaak ROT 21/4929
6. De zaak ROT 21/4929 heeft betrekking op de vraag of verweerder terecht een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op aanvragen om bijzondere bijstand voor kosten van griffierecht, heeft geweigerd. Bij besluit van 25 maart 2021 heeft verweerder positief beslist op de aanvraag om bijzondere bijstand voor diverse nota’s voor een eigen bijdrage in advocaatkosten en een nota voor griffierecht. De rechtbank stelt vast dat niet is voldaan aan de uit artikel 4:17, eerste lid, van de Awb volgende eis dat verweerder in gebreke is gebleven binnen twee weken na de ingebrekestelling een besluit te nemen, omdat eiseres verweerder niet in gebreke heeft gesteld. In geen van haar berichten heeft eiseres er bij verweerder op aangedrongen dat hij alsnog een besluit neemt, wat wel is vereist om van een ingebrekestelling te kunnen spreken (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1121; ECLI:NL:RVS:2014:4682 en ECLI:NL:CRVB:2015:2682). Eiseres heeft verweerder in haar berichten van 26 februari 2021 en 17 maart 2021 slechts verzocht in zijn administratie na te gaan of de aanvraag is ontvangen en, indien daarop zou zijn beslist, dit besluit aan haar te mailen. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2021 ongegrond is. Bijkomende verzoeken van eiseres om schadevergoeding worden reeds daarom afwezen.
zaak ROT 20/6338
7. In de zaak ROT 20/6338 is inzet van het geschil de handhaving van een afwijzing terug te komen van een besluit van 6 november 2019. Bij het bestreden besluit van 26 oktober 2020 heeft verweerder vastgesteld dat in de primaire afwijzing van het herzieningsverzoek ten onrechte als afwijzingsgrond is verwezen naar een besluit van 31 maart 2020 dat ziet op woonkostentoeslag. Verweerder heeft bij dat besluit overwogen dat eiseres ten aanzien van het eerdere besluit geen bijzondere bijstand toe te kennen geen nova heeft gesteld en dat hij om die reden vasthoudt aan zijn beslissing om het besluit van 6 november 2019 niet te herzien. In haar beroepschrift in deze zaak heeft eiseres onder meer aangevoerd dat zij om (digitale) afschriften van alle stukken in deze zaak heeft verzocht, dat zij bij elk bezwaarschrift tegen een beslissing voorts verzoekt om die beslissing te herzien en dat verweerder weigert daarop te beslissen. Voorts klaagt zij over diverse andere kwesties die niet raken aan deze zaak en verzoekt zij om schadevergoeding. Mede gelet op het eerdere procedeergedrag van eiseres komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres op oneigenlijke gronden beroep in deze zaak heeft ingesteld. Gelet ook op de ondoorzichtige wijze van procederen van eiseres getuigt ook dit ingestelde beroep van kwader trouw. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren wegens misbruik van recht. Dit geldt ook voor bijkomende verzoeken tot schadevergoeding.
zaak ROT 21/235
8. De zaak ROT 21/235 is een van de vele zaken waarin eiseres beroep instelt tegen een besluit op bezwaar waarin een bezwaar tegen een oproep of uitnodiging voor een gesprek niet-ontvankelijk is verklaard omdat een dergelijke uitnodiging of oproep geen besluit behelst. Omdat dit al eerder door de bestuursrechter is uitgemaakt en inmiddels ook is overwogen dat eiseres bij het instellen van rechtsmiddelen tegen een oproep of uitnodiging te kwader trouw is en daarmee misbruik maakt van recht, is de rechtbank ook nu van oordeel dat eiseres zich schuldig maakt aan misbruik van recht. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dit geldt ook voor bijkomende verzoeken.
zaak ROT 21/2984
9. De zaak ROT 21/2984 ziet op de ontheffing van de arbeidsverplichtingen en de tegenprestatie voor een periode van twee jaar, nadat haar eerder ook ontheffing is verleend. Uit de motivering van het besluit op bezwaar van 22 april 2021 komt naar voren dat eiseres in bezwaar allerlei bezwaren naar voren heeft gebracht die geen relatie hebben met het besluit tot ontheffing van de arbeidsverplichtingen of de tegenprestatie en waarbij eiseres verder nog klaagt over stukken waarover zij zou niet beschikken. Voorts heeft verweerder bij het besluit op bezwaar van 22 april 2021 nogmaals uiteengezet wat de ontheffing voor eiseres inhoudt. Een korte blik op het aanvullende beroepschrift (dat overigens het onjuiste zaaknummer ROT 21/1984 bevat) leert dat eiseres geen gronden heeft geformuleerd tegen de ontheffing, maar opnieuw al haar (oude) geschilpunten met verweerder aan de rechtbank wenst voor te leggen. Omdat dit procedeergedrag getuigt van het procederen om te procederen is eiseres te kwader trouw en is het beroep daarom niet-ontvankelijk wegens misbruik van recht. Hierbij betrekt de rechtbank het eerdere procedeergedrag dat erop neerkomt dat eiseres tegen (vrijwel) elke beslissing van verweerder in het geweer komt, ongeacht of het besluit belastend dan wel begunstigend is, zoals in dit geval. Bijkomende verzoeken delen in dit lot.
zaak ROT 20/6153
10. In de zaak ROT 20/6153 heeft verweerder bij brief van 21 juli 2020 aangegeven dat hij een verzoek van eiseres om inzage in stukken heeft afgewezen. In die brief wordt een brief van eiseres van 26 juni 2020 geciteerd. Verweerder heeft verzuimd die brief bij de stukken te voegen. Omdat eiseres niet heeft betwist een dergelijk verzoek te hebben gedaan, gaat de rechtbank er vanuit dat zij inderdaad een dergelijk verzoek heeft gedaan. Uit het aanvullende bezwaarschrift lijkt te volgen dat eiseres alle kwesties, die ook al inzet waren van de procedure die is beslecht met de uitspraak van de rechtbank van 9 april 2021, opnieuw aan de orde wil stellen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het geciteerde verzoek van eiseres, waarin zij vraagt om stukken met betrekking tot genomen besluiten, geen aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de AVG. De enkele omstandigheid dat eiseres de AVG en andere wetgeving noemt (hetgeen zij in bijna al haar verzoeken, bezwaren en beroepschriften doet) maakt dit niet anders. Evident is dat de opgevraagde stukken niet zien op persoonsgegevens, zoals verweerder ook heeft vastgesteld, maar op stukken die betrekking hebben op bestuursrechtelijke procedures van eiseres (vgl. ECLI:NL:RBROT:2021:3034 punt 22.3 en ECLI:NL:RVS:2020:1268, punt 5.6, situatie II). Omdat geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, maar van een verzoek om feitelijke inzage, ligt er met de brief van verweerder van 21 juli 2020 geen besluit voor en is de rechtbank niet bevoegd kennis te nemen van het beroep en de bijkomende verzoeken.
zaken ROT 20/6521 en ROT 21/2112
11. De zaken ROT 20/6521 en ROT 21/2112 zijn identiek aan de zaak ROT 20/6153, met dien verstande dat het latere verzoeken van eiseres betreft. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de brieven van verweerder van 15 september 2020 en 23 december 2020 geen besluiten en is de rechtbank daarom niet bevoegd kennis te nemen van deze beroepen en bijkomende verzoeken.
afronding
12. In de zaken waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaart (ROT 20/6153, ROT 20/6521 en ROT 21/2112) zal de griffier worden gelast het door eiseres betaalde griffierecht terug te storten (artikel 2.5, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021).
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart zich onbevoegd met betrekking tot de beroepen en bijkomende verzoeken in de zaken ROT 20/6153, ROT 20/6521 en ROT 21/2112;
 verklaart de beroepen en bijkomende verzoeken niet-ontvankelijk in de zaken ROT 20/6338, ROT 21/235 en ROT 21/2984;
 verklaart de beroepen ongegrond en wijst de bijkomende verzoeken af in de zaken ROT 21/2200 en ROT 21/4929.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 maart 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.