In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW), die aanvankelijk was afgewezen, maar later werd goedgekeurd met terugwerkende kracht. De Raad oordeelde over de ingangsdatum van de wettelijke rente op de nabetaling van de bijstand en de hoogte van de woonkostentoeslag. De Raad concludeerde dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de datum waarop het college in verzuim zou zijn geweest, en dat de berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag door het college correct was, met uitzondering van de wettelijke rente die opnieuw vastgesteld moest worden. Tevens werd vastgesteld dat de Raad niet bevoegd was om te oordelen over verzoeken om inzage in digitale dossiers en de daarmee samenhangende dwangsommen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank voor zover deze de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaarden en droeg het college op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellante.