ECLI:NL:RBROT:2019:109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
18/1436_V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over inzage en afgifte van dossierstukken in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente Rotterdam, waarbij haar verzoek om inzage in en afgifte van bepaalde dossierstukken en e-mails was afgewezen. De rechtbank had op 17 september 2018 het beroep van opposante ongegrond verklaard zonder zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond was. Opposante heeft hiertegen verzet aangetekend, waarbij zij stelde dat de rechtbank haar ten onrechte niet had gehoord.

De rechtbank heeft in deze verzetprocedure beoordeeld of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van opposante geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelde dat de inzage in en afgifte van de dossierstukken en e-mails niet gericht waren op enig zelfstandig rechtsgevolg, en dat de e-mails informatief van aard waren. De rechtbank bevestigde dat de eerdere beslissing om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren correct was, omdat de e-mails niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/1436
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2019 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[Naam], te [Plaats], opposante,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 september 2018 in het geding tussen opposante en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: verweerder) over het besluit van 25 januari 2018.

Procesverloop

Opposante heeft op 16 november 2017 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 7 november 2014 tot afwijzing van een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Tevens is bezwaar gemaakt tegen opposante tegen diverse e-mailberichten van 6 en 9 oktober 2017 en/of 1 en 2 november 2018 van verweerder met betrekking tot een inzage in bepaalde stukken uit een bijstandsdossier, de verstrekking van afschriften daarvan en verweerders reactie daarop.
Verweerder heeft bij besluit van 25 januari 2018 (het bestreden besluit) het bezwaar van opposante tegen e-mailberichten niet-ontvankelijk verklaard, omdat de e-mails niet zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ten aanzien van het bezwaar tegen het Bbz-besluit is overwogen dat daarop eerder bij besluit van 24 januari 2018 is beslist.
Opposante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 17 september 2018 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. Het verzet is behandeld ter zitting van 21 december 2018.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 17 september 2018 het beroep terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk ongegrond was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat het beroep ongegrond is, omdat de inzage in en afgifte van dossierstukken en de e-mails niet zijn gericht op enig zelfstandig rechtsgevolg. Het gaat om feitelijke handelingen en de e-mails zijn informatief van aard en brengen geen wijziging in de rechten, plichten of aanspraken van opposante.
Voor zover al sprake zou zijn van een verzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), bevatten de e-mails daarover geen besluit, aldus de rechtbank.
Nu op grond van artikel 8:1 van de Awb in verbinding met artikel 7:1 van de Awb alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit in de zin van de Awb, heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. De verzetrechter ziet in hetgeen opposante in verzet aanvoert geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 september 2018 is gedaan. Waar opposante stelt dat elk inzageverzoek op grond van de publicatie “Tien Gouden Regels voor de verwerking van persoonsgegevens door de sociale dienst” van het (toenmalige) College bescherming persoonsgegevens een besluyit is in de zin van de Awb, ziet dat op een beslissing op een beslissing op een inzageverzoek op grond van de Wbp. Dat is in dit geval niet aan de orde.
4. Om deze reden is het verzet ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van
C.W. Steenkist, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.