ECLI:NL:RBROT:2019:2954
Rechtbank Rotterdam
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak over ongegrond beroep inzake inzageverzoek Wet bescherming persoonsgegevens
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 6 december 2018. De opposante, die veelvuldig procedeert, had verzet aangetekend tegen de uitspraak waarin haar beroep ongegrond werd verklaard. Dit beroep was gericht tegen de beweerdelijke weigering van de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, om tijdig op haar bezwaar te beslissen. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was omdat het te laat was ingediend, conform artikel 6:12, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De opposante had eerder op 27 oktober 2016 een inzageverzoek ingediend, maar na uitblijven van een besluit had zij verweerder in gebreke gesteld. Verweerder had op 6 januari 2017 inzage verleend, maar de opposante maakte bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op dat bezwaar. De rechtbank had dit bezwaar in juni 2017 terugverwezen naar verweerder. In augustus 2018 had de opposante beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard.
In het verzet voerde de opposante aan dat er gesprekken waren geweest met verweerder en dat de rechtbank niet op de hoogte was van alle correspondentie. De rechtbank oordeelde echter dat de opposante geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van griffier C.W. Steenkist.