Conclusie
1.Nebo Vastgoed B.V. (hierna: Nebo)
JDA Participaties)
NPB Participatie)
Wieko)
STAK)
Nebo c.s., in vrouwelijk enkelvoud)
curator), in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Megahome.nl B.V., NPB Beheer B.V., Megahome.nl Beheer B.V., megahome.nl Grond B.V., NPB Bouw B.V., NPB Bouwbedrijf B.V., MEGA bouwbedrijf B.V., NPB Onroerend Goed B.V., megahome.nl Bouw B.V. (gezamenlijk hierna:
Mega/NPB, in vrouwelijk enkelvoud; en afzonderlijk:
Megahome.nl,
NPB Beheer,
Megahome.nl Beheer,
megahome.nl Grond,
NPB Bouw,
NPB Bouwbedrijf,
MEGA bouwbedrijf,
NPB Onroerend Goeden
megahome.nl Bouw)
Pannevis q.q. & Van Apeldoorn q.q./Air Holland-arrest [1] heeft de Hoge Raad overwogen dat het benadelingsvereiste moet worden getoetst aan het samenstel als geheel. De vraag of dit ook geldt voor het wetenschapsvereiste is nog niet met zoveel woorden beantwoord.
1.Feiten
arrest). [2]
[betrokkene 1]) was tot juli 2014 bestuurder en (in een aantal gevallen indirect) enig aandeelhouder van Mega/NPB. Sinds januari 2020 is [betrokkene 1] bestuurder van Nebo, Wieko en JDA Participaties en sinds 1997 van NPB Participatie.
Rabobank). Op 24 juli 2007 werd de bestaande financiering uitgebreid tot € 125 miljoen. Het betrof een krediet in rekening-courant, dat volgens de voorwaarden daarvan ter beschikking werd gesteld op basis van jaarlijkse continuatie. Naar aanleiding van de crisis op de financiële markten van 2008 vonden op initiatief van de Rabobank gesprekken plaats over de financiering van Mega/NPB tussen de Rabobank en [betrokkene 1] . Op 6 februari 2009 kondigde de Rabobank in een gesprek met [betrokkene 1] aan dat zij de financiering niet, althans niet onder de huidige voorwaarden, wilde continueren.
2008 lening), met onder andere een looptijd van 30 jaar, eenmalig door Nebo als schuldenaar met 10 jaren te verlengen. NPB Beheer heeft op 11 februari 2009 dit bedrag naar Nebo overgeboekt. Deze rechtshandeling wordt tezamen met een aantal andere (geldlenings)overeenkomsten aangeduid als de
Categorie B rechtshandelingen.
De bouwclaimovereenkomst van 2 juni 2009 en bijbehorende rechtshandelingenIn deze bouwclaimovereenkomst tussen Nebo enerzijds en NPB Onroerend Goed, Megahome.nl Beheer, megahome.nl Grond en Megahome.nl anderzijds (hierna: de
bouwclaimovereenkomst) is, kort gezegd, afgesproken dat Nebo de toekomstige projectontwikkeling van alle onroerende zaken van de Mega/NPB-groep voor eigen rekening en risico op zich zal nemen. In ruil zal Nebo aan de Mega/NPB-vennootschappen die bij de overeenkomst partij zijn de boekwaarde van de onroerende zaken vermeerderd met 8% betalen bij realisatie (kort gezegd: verkoop aan een derde). De boekwaarde van de onroerende zaken in 2009 was ongeveer € 200 miljoen. De desbetreffende Mega/NPB-vennootschappen hebben zich in deze overeenkomst ook verbonden om zekerheden te vestigen ten gunste van Nebo. In overeenkomsten van dezelfde datum hebben NPB Participatie en JDA Participaties (beide dus onderdeel van Nebo c.s.) de mogelijkheid gekregen om, wanneer zij dat nodig achten, geheel of gedeeltelijk de ontwikkelingsovereenkomst van Nebo over te nemen. In een addendum gedateerd op dezelfde datum zijn de gronden en koop- en optierechten van de relevante Mega/NPB-vennootschappen verkocht aan Nebo en hebben NPB Participatie en JDA Participaties ieder 10% van de bouwclaimovereenkomst van Nebo overgenomen. Ook is op dezelfde datum in een “overeenkomst economische levering” afgesproken dat Nebo voor het ontwikkelen van de onroerende zaken van bepaalde Mega/NPB-vennootschappen een vergoeding ontvangt van € 12,5 miljoen, dat Nebo vijf onroerende zaken koopt van deze Mega/NPB-vennootschappen voor een “all-in” koopsom van € 12,5 miljoen en dat deze vergoeding en deze koopsom met elkaar worden verrekend. Op 30 juni 2009 is nog een bouwclaimovereenkomst gesloten, met voor Mega/NPB ongunstiger voorwaarden (deze overeenkomst wordt tezamen met de bouwclaimovereenkomst aangeduid als de
bouwclaimovereenkomsten). In juli 2011 is in een vaststellingsovereenkomst het door Nebo c.s. te betalen bedrag, dat in rekening-courant tussen Nebo c.s. en de Mega/NPB-vennootschappen was geboekt, naar beneden aangepast. Ook zijn in 2011 en 2013 nog nadere overeenkomsten gesloten (respectievelijk de “aanvullende overeenkomst op de overeenkomst van 2 juni 2009”, en de “verduidelijking”) die op deze eerdere overeenkomsten voortbouwen. De rechtshandelingen die hierboven zijn samengevat, worden aangeduid als de
Categorie A rechtshandelingen.
Vestiging van zekerheden en levering van onroerende zakenTer uitvoering van deze afspraken heeft Mega/NPB van 2009 tot en met 2015 pand- en hypotheekrechten gevestigd en schuldbekentenissen getekend (aangeduid als de
Categorie E rechtshandelingen) en onroerende zaken geleverd (aangeduid als de
Categorie F rechtshandelingen).
Aansprakelijkstellingen en aanvaardingen daarvanNebo c.s. heeft bij brieven van 9 juni 2009, 15 maart 2010, 17 juli 2012, 24 juli 2012 en 21 februari 2014 verschillende Mega/NPB-vennootschappen aansprakelijk gesteld voor (niet nader omschreven) wanprestatie onder de bouwclaimovereenkomst en daaraan gerelateerde overeenkomsten. Nebo c.s. heeft daarbij ook de rekeningen-courant opgezegd, verrekening van de gestelde schade met vorderingen en leningen ingeroepen en pandrechten ingeroepen. Ook heeft Nebo c.s. in die aansprakelijkstellingen de betrokken Mega/NPB-vennootschappen verplicht om alle door hen ontvangen gelden die direct of indirect met de projectontwikkeling te maken hebben aan Nebo c.s. over te maken. De aangesproken Mega/NPB-vennootschappen hebben het merendeel van die aansprakelijkstellingen voor akkoord getekend. De aldus aanvaarde aansprakelijkstellingen betroffen in 2009 meer dan € 2 miljard, in 2010 meer dan € 3 miljard, in 2012 meer dan € 4 miljard en in 2014 meer dan € 5 miljard en lopen uiteindelijk op tot € 8,7 miljard. Deze aansprakelijkstellingen en aanvaardingen daarvan worden aangeduid als de
Categorie C rechtshandelingen.
TerugkoopovereenkomstenOp 23 juli 2009 kochten sommige van de Mega/NPB-vennootschappen eerder aan Nebo c.s. verkochte onroerende zaken terug voor een bedrag van ongeveer € 4,4 miljard, later € 6,3 miljard. Deze rechtshandelingen worden aangeduid als de
Categorie D rechtshandelingen.
Categorie H rechtshandeling.
Categorie Gaangeduide
rechtshandelingen, inclusief de overeenkomst van 6 januari 2012).
2012 vaststellingsovereenkomst.
2.Procesverloop
In eerste aanleg
rechtbank). [3]
vonnis, heeft de rechtbank, zoals samengevat in rov. 2.16 van het arrest:
hof).
Maatstaf
Jongepier q.q./Drieakker c.s. [8] (rov. 3.2)
[…] /Van Hees q.q. [9] overweegt het hof dat voor het antwoord op de vraag of van een samenstel sprake is, de bedoeling van alle partijen beslissend is, die mede kan blijken uit de inhoud van de desbetreffende rechtshandelingen, de onderlinge afstemming daarvan, mede blijkens de formulering van de daarvan eventueel opgemaakte akten, en de samenhang tussen die rechtshandelingen wat betreft het moment waarop zij tot stand zijn gekomen. (rov. 3.3)
Samenstel van rechtshandelingen
Benadeling
[…] /Gilhuis q.q. [10] overweegt het hof dat deze vraag moet worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft. (rov. 3.10)
Wetenschap van benadeling
Onverplicht
Tussenconclusie
Vervolg
3.Bespreking van het principaal cassatiemiddel
wetenschapsvereiste). Daarbij ga ik in op de toetsing aan het wetenschapsvereiste indien wordt uitgegaan van een samenstel van rechtshandelingen.
paritas creditorum(art. 3:277 BW). [16]
[…] /Van Hees q.q. [19]
Pannevis q.q. & Van Apeldoorn q.q./Air Holland-arrest, oordeelde de Hoge Raad over een samenstel van rechtshandelingen als volgt: [23]
Pannevis q.q. & Van Apeldoorn q.q./Air Hollandopvatting (i) wegvalt: de vernietiging moet betrekking hebben op alle tot het samenstel behorende rechtshandelingen, selectieve vernietiging is niet mogelijk. [28] Zie onder 3.12 hiervoor. Het hof onderkent dit in het arrest wat betreft het onder 3.11 hiervoor bedoelde samenstel, in cassatie onbestreden. Zie onder 2.16 sub f hiervoor (rov. 3.26). In de literatuur is dan ook in het bijzonder de vraag opgeworpen of uit dit Hoge Raad-arrest volgt dat in het geval van een samenstel van rechtshandelingen opvatting (ii) juist is, waarbij alle betrokken rechtshandelingen afzonderlijk moeten voldoen aan de vereisten van art. 42 Fw; dan wel opvatting (iii), waarbij het samenstel als zodanig moet voldoen aan de vereisten van art. 42 Fw. [29] Naar Damsteegts analyse wordt in de feitenrechtspraak veelal uitgegaan van (een variant op) opvatting (ii). [30] Wat daarvan zij, m.i. heeft opvatting (iii) de beste papieren. [31]
Pannevis q.q. & Van Apeldoorn q.q./Air Hollanddat bij de beantwoording van de vraag of het desbetreffende samenstel van rechtshandelingen geldt als benadelend in de zin van art. 42 Fw (ik noem dit hierna het
benadelingsvereiste), de (nadelige) gevolgen ervan in onderling verband moeten worden beoordeeld. Zie onder 3.12 hiervoor. Het hof onderkent dit in het arrest wat betreft het onder 3.11 hiervoor bedoelde samenstel, in cassatie onbestreden. Zie onder 2.16 sub c hiervoor (rov. 3.11-3.16). M.i. bevestigt dit oordeel van de Hoge Raad dat waar in een concreet geval meerdere rechtshandelingen als samenstel hebben te gelden in het kader van art. 42 Fw, [32] naar de aard deze bepaling [33] dient te worden bezien door de lens van die rechtshandelingen als geheel, dus van dit samenstel als zodanig, waarbij dan de eisen van deze bepaling - waaronder het benadelingsvereiste en het wetenschapsvereiste - dienen te worden betrokken op dit samenstel als zodanig. Bij deze wetsuitleg prevaleert opvatting (iii) en valt ook opvatting (ii) weg, gelijk een afgeleide opvatting die is gebaseerd op een mengvorm, een hybride, van (iii) en (ii). [34] Ik werk dit nog wat uit onder 3.16-3.17 hierna, mede aan de hand van het benadelingsvereiste en het wetenschapsvereiste (onder 3.21 hierna bezie ik nog het vereiste in art. 42 Fw van onverplichtheid van de rechtshandeling).
Pannevis q.q. & Van Apeldoorn q.q./Air Holland, want daaruit volgt toch - in lijn met
[…] /Van Hees q.q.- dat uitgaande van een samenstel de benadelingsvraag beantwoord moet worden aan de hand van de betrokken rechtshandelingen op geaggregeerd niveau, op holistische wijze, als één complex. Of anders gezegd: dan dient het benadelingsvereiste betrokken te worden op het samenstel als zodanig, niet op iedere daartoe behorende rechtshandeling individueel. [35] Zie onder 3.15 hiervoor. Nu voor doeleinden van art. 42 Fw een samenstel als zodanig een benadelende werking kan hebben, ligt het in de rede dat ook ten aanzien van het samenstel als zodanig sprake kan zijn van wetenschap van die benadeling als bedoeld in deze bepaling. Daarbij zij bedacht dat het benadelingsvereiste en het wetenschapsvereiste in elkaars verlengde liggen, waarbij de benadelingsvraag - te beantwoorden aan de hand van het samenstel als geheel - conceptueel weer voorafgaat aan de wetenschapsvraag. [36] Hieruit volgt dat er evenmin grond is om aan te nemen dat het wetenschapsvereiste bij een samenstel op iedere daartoe behorende rechtshandeling afzonderlijk moet worden toegepast.
Pannevis q.q. & Van Apeldoorn q.q./Air Hollanduitgaande van een samenstel van rechtshandelingen selectieve vernietiging niet mogelijk is, nu de vernietiging betrekking moet hebben op alle tot het samenstel behorende rechtshandelingen. Zie onder 3.14 hiervoor. Dit betekent immers dat áls (i) bij de toepassing van art. 42 Fw wordt uitgegaan van een samenstel, dán (ii)
de vernietigingop de voet van deze bepaling, uiteraard indien is voldaan aan de vereisten ter zake,
ook moet zien op het samenstel als zodanig. Zie ook onder 3.12 hiervoor (“Hieruit vloeit voort”, etc.). Dit is iets wezenlijk anders dan vernietiging van alle betrokken rechtshandelingen afzonderlijk, waarbij alle betrokken rechtshandelingen afzonderlijk moeten voldoen aan de vereisten van art. 42 Fw. Dáárvoor biedt ook dit Hoge Raad-arrest m.i. geen basis.
avant la lettreen kort gezegd, door in het kader van de faillissementspauliana: te aanvaarden dat van belang kan zijn of zich een samenstel van rechtshandelingen voordoet; uiteen te zetten hoe moet worden beoordeeld of sprake is van zo’n samenstel; en te benadrukken dat uitgaande van zo’n samenstel het benadelingsvereiste betrokken dient te worden op het samenstel als zodanig, niet op iedere daartoe behorende rechtshandeling individueel. Zie onder 3.9-3.12 en 3.15-3.17 hiervoor. Aanvaarding van opvatting (iii) betekent mede dat uitgaande van een samenstel het wetenschapsvereiste, dat conceptueel niet los te zien valt van het benadelingsvereiste, eveneens betrokken dient te worden op het samenstel als zodanig. Zie ook onder 3.16 hiervoor. Een hier relevant aspect van de economische werkelijkheid is bijvoorbeeld ook dat in de praktijk steeds ingewikkelder transacties (naar tijd, vorm en/of inhoud) plaatsvinden. [43] Zie nader onder 3.20 hierna.
[…] /Van Hees q.q.Zie onder 3.11 hiervoor. Dit strookt ook met
Pannevis q.q. & Van Apeldoorn q.q./Air Holland(over “een zodanig samenhangend geheel van rechtshandelingen”, etc.). Zie onder 3.12 hiervoor. Is evenwel een samenstel aan de orde, [46] dan heeft opvatting (iii) m.i. dus de beste papieren voor een evenwichtige toepassing van art. 42 Fw.
[…] /Van Hees q.q.en
Pannevis q.q. & Van Apeldoorn q.q./Air Hollandwijzen veeleer in de richting van zo’n aanvaarding. [50] In de totstandkomingsgeschiedenis van art. 42 Fw (en art. 47 Fw), die dateert uit de negentiende eeuw en waarin nog geen rekening is gehouden met de figuur van een samenstel van rechtshandelingen als bijvoorbeeld aan de orde in
[…] /Van Hees q.q.en
Pannevis q.q. & Van Apeldoorn q.q./Air Holland, zie ik evenmin een obstakel voor zo’n aanvaarding. [51] Ook de verhouding tussen enerzijds de faillissementspauliana en anderzijds het leerstuk van aansprakelijkheid, in het bijzonder die uit onrechtmatige daad, is hiervoor m.i. geen struikelblok. [52] Wat ik hiervoor schreef, en in deze zaak voorligt, betreft louter de faillissementspauliana toegespitst op een samenstel van rechtshandelingen. Zoals gezegd: opvatting (iii) heeft dan m.i. de beste papieren voor een evenwichtige toepassing
van art. 42 Fw. Dit dient uiteraard niet ten koste te gaan van een evenwichtige toepassing - indien aan de orde - van art. 6:162 BW-aansprakelijkheid bij zo’n samenstel, ook niet waar in een concreet geval art. 42 Fw daarop toepassing vindt. Dat hoeft ook helemaal niet, nu de diverse facetten die spelen bij een beoordeling van deze aansprakelijkheid (en een daarmee verband houdende verplichting tot schadevergoeding) evenzeer dienaangaande ruimte bieden voor juridisch maatwerk. [53] Op dit punt zijn de bakens nog niet gezet. Het voert het bestek van deze zaak en conclusie te buiten dit hier verder uit te diepen.
ten tijde van het aangaan van die rechtshandelingmet een redelijke mate van waarschijnlijkheid een faillissement en een tekort daarin waren te voorzien. Het hof toetst namelijk slechts of bij het aangaan van het samenstel aan het wetenschapsvereiste werd voldaan en maakt daarbij niet duidelijk naar welk moment is getoetst of aan het wetenschapsvereiste is voldaan, zodat daaruit niet blijkt dat ten tijde van het aangaan van iedere tot het samenstel behorende rechtshandeling aan het wetenschapsvereiste werd voldaan.
binnendit samenstel als zodanig de vereiste wetenschap van benadeling er is, en wel als uiteengezet onder 3.26-3.27 hiervoor. Kort en goed: voor (iii) - net als (i)-(ii) onderdeel van dit samenstel - gaat die wetenschap in ieder geval op en dat is voldoende, nu hier het wetenschapsvereiste getoetst dient te worden aan het samenstel als zodanig. M.i. is dit royaal gemotiveerde oordeel van het hof goed te volgen.
bij het aangaan van het samenstelvan rechtshandelingen aan het wetenschapsvereiste werd voldaan, miskent dat omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat (een deel van de) tot dit samenstel behorende rechtshandelingen zijn aangegaan, niet zonder meer (mede) kunnen dragen dat bij het aangaan van dit samenstel aan het wetenschapsvereiste werd voldaan. Ook dan vergt motivering waarom deze omstandigheden (mede) het oordeel kunnen dragen dat bij het aangaan van dit samenstel aan het wetenschapsvereiste werd voldaan, ondanks dat deze omstandigheden pas later hebben plaatsgevonden dan het aangaan van een deel van de tot dit samenstel behorende rechtshandelingen (waaronder de bouwclaimovereenkomst), welke motivering ontbreekt. De bestreden oordelen getuigen dan ook van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof ten onrechte ervan uitgaat dat deze omstandigheden het oordeel zonder meer kunnen dragen. Althans zijn de bestreden oordelen zonder die motivering onvoldoende gemotiveerd.
bij het aangaan van het samenstelvan rechtshandelingen (startend met de bouwclaimovereenkomst) aan het wetenschapsvereiste werd voldaan, daarbij aannemend dat omstandigheden die hebben plaatsgevonden ná de rechtshandeling(en) in kwestie (mede) dragend kunnen zijn voor het oordeel dat bij het aangaan van die handeling(en) aan dit vereiste is voldaan. [64] Deze opvatting huldigt het hof evenwel nergens, evenmin in de bestreden oordelen. Wat het hof ter zake wel doet, zette ik uiteen onder 3.26-3.28 hiervoor. Daarop lopen de rechts- en motiveringsklachten al vast.
bij het aangaan van dit samenstelaan voornoemde vereiste werd voldaan. Zie onder 3.18 hiervoor.
bij het aangaan van de bouwclaimovereenkomst of het samenstelvan rechtshandelingen (startend met de bouwclaimovereenkomst) aan het wetenschapsvereiste werd voldaan. [67] Deze opvatting huldigt het hof evenwel nergens, evenmin in de bestreden oordelen. Wat het hof ter zake wel doet, zette ik uiteen onder 3.26-3.28 hiervoor. Zie ook onder 3.37 hiervoor. Nu het hof dus niet oordeelt dat bij dat aangaan van de bouwclaimovereenkomst of het samenstel van rechtshandelingen Nebo c.s. al de vereiste wetenschap van benadeling had, hoefde het hof in de bestreden oordelen niet nader in te gaan op het standpunt van Nebo c.s. ter zake en haar dáárop betrekking hebbende stellingen als bedoeld in het subonderdeel.
en aanverwante rechtshandelingente betalen bedragen.” [70] Met dit onderstreepte deel [71] bedoelt het hof specifiek dat “de schulden van Mega/NPB door de aanvaarding van aansprakelijkheden wegens wanprestatie en de terugkoopovereenkomsten significant toenamen” (rov. 3.20). Waarbij het ten tijde van die overeenkomsten van 23 juli 2009, zelfs als alleen wordt uitgegaan van die overeenkomsten, feitelijk dus al ging om
miljardenbedragen in euro(rov. 2.7 onder c-d). Nu het hof als gezegd ervan uitgaat dat ten tijde van het sluiten van die overeenkomsten aan het wetenschapsvereiste is voldaan, [72] en uit (de onderbouwing van) voornoemde stelling van Nebo c.s. inderdaad niet valt op te maken dat deze stand kan houden per 23 juli 2009 met verdiscontering van die vaststaande miljardenbedragen in euro aan schulden van Mega/NPB, [73] is, ook zonder nadere motivering, prima te volgen dat het hof de verwerping van die stelling als onvoldoende onderbouwd (mede) grondt op voornoemde oordeel.
miljardenbedragen in euro- met een redelijke mate van waarschijnlijkheid moest voorzien dat Mega/NPB failliet zou gaan en dat in een dergelijk faillissement een tekort zou zijn. En verder (ii) dat het bij de in rov. 3.6 bedoelde financiering door Rabobank ‘slechts’ ging om het in rov. 2.4 vastgestelde krediet in rekening-courant van € 125 miljoen. Het behoeft geen betoog dat de bedoeling van het samenstel als samengevat in het subonderdeel, die betrekking heeft op voortzetting van (ii), niet eraan afdoet dat gezien (i) bij dit samenstel sprake is van de door art. 42 Fw vereiste wetenschap van benadeling.
bij het aangaan van de bouwclaimovereenkomst of het samenstelvan rechtshandelingen (startend met de bouwclaimovereenkomst) aan het wetenschapsvereiste werd voldaan. [78] Deze opvatting huldigt het hof evenwel nergens, evenmin in de bestreden oordelen. Wat het hof ter zake wel doet, zette ik uiteen onder 3.26-3.28 hiervoor. Daarmee loopt het subonderdeel in wezen vast in het voetspoor van subonderdeel 1.3. Zie onder 3.35-3.38 hiervoor.
in haar voordeeloordeelt inzake het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW. Ik kan daarlaten dat het hof wat betreft het in rov. 3.1 bedoelde oordeel nu eenmaal van doen had met het vonnis, specifiek de daarin vervatte bepaling dat dit in de plaats kan treden van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, en dat het hof ambtshalve had na te gaan of aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW is voldaan. [95]