3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] is in 1951 gehuwd met [betrokkene A]. Bij huwelijkse voorwaarden is tussen hen elke gemeenschap van goederen uitgesloten. In artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden is een verrekenbeding opgenomen, inhoudende dat hetgeen van het inkomen van [betrokkene A] en de jaarlijkse bijdrage van [eiseres] aan de huishoudkosten na aftrek van die kosten resteert, aan beide echtelieden voor de helft toekomt. De huwelijkse voorwaarden verplichten [betrokkene A] daaromtrent jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen aan [eiseres].
(ii) Bij een op 3 april 1974 notarieel vastgelegde vaststellingsovereenkomst heeft [betrokkene A] erkend aan [eiseres] op grond van het verrekenbeding over de periode 1951 tot en met 1973 een bedrag van ƒ 100.000,-- schuldig te zijn. [Eiseres] heeft erin toegestemd dat deze schuld werd omgezet in een geldlening.
(iii) Bij een op 12 oktober 1984 (omstreeks 16.00 uur) door notaris Damstra te Dordrecht notarieel vastgelegde vaststellingsovereenkomst heeft [betrokkene A] erkend dat hij [eiseres] op grond van het verrekenbeding over de periode 1974 tot en met 1983 minimaal ƒ 1.000.000,-- schuldig was. [Eiseres] heeft erin toegestemd dat ook deze schuld werd omgezet in een direct opeisbare geldlening. [betrokkene A] heeft zich in artikel 11 van genoemde overeenkomst verplicht hypothecaire zekerheid te stellen voor al hetgeen hij aan [eiseres] verschuldigd is.
(iv) Eveneens op 12 oktober 1984 heeft [betrokkene A] ter zake van voormelde schuld aan [eiseres] hypotheek verleend op een aantal hem toebehorende percelen bebouwde grond. De desbetreffende hypotheekakten zijn op 12 oktober 1984 verleden voor notaris Damstra. De akten zijn op 15 oktober 1984 ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers.
(v) De Ontvanger der Rijksbelastingen en de Staat der Nederlanden hebben op 12 oktober 1984 vier dwangbevelen ten laste van [betrokkene A] uitgevaardigd en beslag gelegd op de hiervoor in (iv) bedoelde, aan [betrokkene A] toebehorende, percelen grond. De beslagen zijn toen niet overgeschreven in het hypotheekregister. Drie van de dwangbevelen, voor een totaal van ƒ 3.811.528,-- aan belastingschulden, zijn die dag om 14.45 uur aan [eiseres] betekend, derhalve voordat de in (iii) en (iv) vermelde notariële akten zijn verleden.
(vi) Op 16 oktober 1984 heeft een medewerker van de Ontvanger een telefoongesprek gehad met notaris Damstra. Op de vraag van die medewerker waarom de hypotheekakten op 12 oktober om 16.00 uur op stel en sprong dienden te worden verleden, heeft de notaris geantwoord dat [betrokkene A] met de hypotheekverlening aan [eiseres] de rechten van zijn vrouw wilde veiligstellen voordat de fiscus er tussendoor zou komen en dat hij - [betrokkene A] - zich wilde wapenen tegen de fiscus, omdat zijn onderhandelingspositie ondergraven zou worden als de fiscus alle troeven in handen had.
(vii) [Betrokkene A] is op 8 mei 1991 op verzoek van de Belastingdienst in staat van faillissement verklaard.